ECLI:NL:RBZLY:2008:BC9409

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
10 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/620112-07
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.A. Wijnands-Veninga
  • G.P. Nieuwenhuis
  • J.P.C. Obbink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging en bedreiging met gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 10 april 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van belaging en bedreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging, zoals strafbaar gesteld in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht, en aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, zoals strafbaar gesteld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft de feiten bewezen verklaard, waarbij rekening is gehouden met een uittreksel justitiële documentatie en een psychologisch rapport dat de enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte aantoont.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van 290 dagen geëist, waarvan 240 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een contactverbod. De rechtbank heeft echter besloten geen bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat er geen hulpvraag aanwezig was bij de verdachte en een contactverbod door de civiele rechter opgelegd diende te worden. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 230 dagen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de aard en ernst van de feiten een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk maken. De verdachte heeft zich in een korte periode schuldig gemaakt aan meerdere feiten van belaging en bedreiging, waarbij hij onder andere dreigende berichten heeft verstuurd en zich met een mes bij de woning van het slachtoffer heeft vertoond. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen zijn geacht. De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zal in mindering worden gebracht op de opgelegde gevangenisstraf.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07/620112-07
Datum uitspraak: 10 april 2008
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
[geboortedatum],
[woonplaats]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2008.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A. Taner, advocaat te Lelystad.
De officier van justitie, mr. H. Harmeijer, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake het onder 1 en 2 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 290 dagen, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 240 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaar, met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht, inhoudende een ambulante behandeling èn inhoudende een contactverbod totdat de omgangsregeling tot stand is gekomen.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt gewijzigde tenlastelegging)
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een kennelijke schrijffout. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
BEWIJS
De raadsman heeft betoogd dat zijn cliënt slechts in een zeer korte periode, te weten van 12 maart 2007 tot en met 15 maart 2007, zijnde een kortere periode dan in de tenlastelegging vermeldt, zich schuldig zou hebben kunnen maken aan het tenlastegelegde. De raadsman pleit er echter voor zijn cliënt vrij te spreken van hetgeen hem onder 1 is tenlastegelegd omdat er geen sprake is van stelselmatigheid maar slechts van het sturen van één brief aan het slachtoffer. De rechtbank volgt dit niet. Uit de stukken van het onderhavige strafdossier en uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte zich in de op de tenlastelegging genoemde periode heeft schuldig gemaakt aan belaging en aan bedreiging gericht tegen zijn [slachtoffer]. Weliswaar heeft het hoogtepunt van de belaging en de bedreiging plaatsgevonden binnen een korte periode, maar in die periode heeft verdachte zijn [slachtoffer] een brief gestuurd, sms-jes gestuurd en de voicemail van haar telefoon ingesproken met uiterst vervelende en dreigende woorden en heeft hij, zo hij zelf heeft verklaard en meegedeeld aan de psycholoog waar hij regelmatig contact mee had, ook bij de voordeur van haar woning gestaan met een mes in zijn handen met de bedoeling haar iets aan te doen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
(volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding)
Van het onder 1 en 2 meer of anders tenlastegelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
feit 1:
belaging,
strafbaar gesteld bij artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht,
in ééndaadse samenloop gepleegd met:
feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,
Strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
De feiten en de verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een gedeeltelijke onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 25 februari 2008, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest;
- een voorlichtingsrapport d.d. 11 januari 2008, uitgebracht door Reclassering Nederland, Unit Nijmegen;
- een psychologisch rapport d.d. 31 oktober 2007, opgemaakt door dr. F. Koenraadt, psycholoog NIP en vast gerechtelijk deskundige te Amsterdam.
De rechtbank neemt de in voornoemd psychologisch rapport vervatte conclusie betreffende de enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van de in de tenlastelegging genoemde periode, op de daarvoor in dat rapport bijeengebrachte gronden over.
De rechtbank zal, anders dan de officier van justitie heeft geëist, geen bijzondere voorwaarde opleggen inhoudende het volgen van ambulante behandeling, onder meer omdat uit het genoemde voorlichtingsrapport van de reclassering blijkt dat bij verdachte geen hulpvraag aanwezig is die door de reclassering kan worden behandeld. Evenmin zal de rechtbank een contactverbod opleggen omdat de rechtbank van oordeel is dat een contactverbod, verband houdende met de nog overeen te komen omgangsregeling, door de civiele rechter opgelegd dient te worden.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het onder 1 en 2 tenlastegelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 en 2 meer of anders tenlastegelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
230 dagen.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 180 dagen, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
Aldus gewezen door mr. M.A. Wijnands-Veninga, voorzitter, mrs. G.P. Nieuwenhuis en J.P.C. Obbink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C.R. Verstraeten, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 april 2008.