ECLI:NL:RBZLY:2008:BC9647

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
10 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.607480-06
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.P.C. Obbink
  • G.P. Nieuwenhuis
  • M.A. Wijnands-Veninga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verborgen camera in badkamer en bezit van kinderporno

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 10 april 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het in bezit hebben van kinderporno. De officier van justitie, mr. M. Iedema, eiste een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en onttrekking aan het verkeer van de computer van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in het bezit was van kinderporno, maar dat het bewijs hiervoor op onrechtmatige wijze was verkregen. De verdachte had geen toestemming gegeven voor het openen van het plafond van de badkamer, waar een verborgen camera was geïnstalleerd. De rechtbank oordeelde echter dat de politie op basis van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit, namelijk de schending van artikel 139f van het Wetboek van Strafrecht, gerechtigd was om onderzoek te doen in de woning van de verdachte.

De rechtbank overwoog dat de verdachte, na ontdekking van het pornografische materiaal, deze niet onmiddellijk had verwijderd, wat leidde tot de conclusie dat hij opzettelijk in bezit was van dit materiaal. De rechtbank verwierp de verweren van de raadsman, die stelde dat het bewijs onrechtmatig was verkregen en dat er geen sprake was van opzet. De rechtbank legde uiteindelijk een taakstraf op van 240 uren, met een voorwaardelijk gedeelte van 120 uren, en onttrok de computer aan het verkeer. De rechtbank benadrukte de ernst van het bezit van kinderpornografisch materiaal en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer : 07.607480-06
Uitspraakdatum : 10 april 2008
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
[geboortedatum]
[woonplaats]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. S. Arts, advocaat te Breda.
De officier van justitie, mr. M. Iedema, heeft ter terechtzitting gevorderd:
- de veroordeling van verdachte ter zake het tenlastegelegde tot:
? een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- ter zake de op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” vermelde voorwerpen:
? onttrekking aan het verkeer van de computer.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
BEWIJS
De raadsman heeft primair betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken nu het voor de bewezenverklaring benodigde bewijs van het bezit van de (kinder)pornografische afbeeldingen op onrechtmatige wijze is verkregen. De verdachte heeft immers geen toestemming verleend tot het openen van het plafond van de badkamer waarin de verborgen camera was gemonteerd. Evenmin is dit bewijs vergaard als gevolg van zoekend rondkijken. Dit levert een onherstelbaar vormverzuim op. Nu het bewijs daardoor onrechtmatig is verkregen moet dat, aldus de raadsman, leiden tot bewijsuitsluiting.
Het subsidiaire standpunt dat de raadsman heeft ingenomen en eveneens moet leiden tot vrijspraak komt er op neer dat er geen sprake is van “bewust” bezit van het pornografische materiaal waarmee, zo begrijpt de rechtbank, de voor bewezenverklaring noodzakelijke opzet ontbreekt.
De rechtbank overweegt ten aanzien van deze verweren het volgende.
Op 4 november 2006 heeft de bewoonster en destijds partner van de verdachte contact opgenomen met de politie te Almere en deze verzocht om in haar woning onderzoek te verrichten in verband met de mogelijke aanwezigheid van een verborgen camera in de badkamer van de woning. Met die camera zouden van haar en een [de vrouw] mogelijk opnamen zijn gemaakt. De aanleiding tot het onderzoek dat de politie ter plaatse deed en dat uiteindelijk heeft geleid tot de vondst en de inbeslagname van het pornografische materiaal, waren daarmee gebaseerd op een redelijk vermoeden van het plegen van een strafbaar feit, te weten de schending van artikel 139f Wetboek van Strafrecht. Het was naar het oordeel van de rechtbank de politie, na het met de uitdrukkelijke toestemming van de bewoonster verrichte onderzoek, toegestaan over te gaan tot onderzoek aan en vervolgens inbeslagname van de computerbestanden waarop zich het aangetroffen pornografisch materiaal bevond. Voor het nadien verrichte beslag en onderzoek van en aan de computerbestanden heeft de verdachte zelf bovendien zijn uitdrukkelijke toestemming verleend. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van enig verzuim in het opsporingsonderzoek en zal het verweer dat zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting dan ook verwerpen.
Voorts heeft de raadsman vrijspraak bepleit omdat er geen bewijs is voor het in artikel 240b Wetboek van Strafrecht vereiste bewust “in bezit” hebben van de in dat artikel bedoelde afbeeldingen. Van belang is hier dat verdachte ook ter terechtzitting heeft verklaard een aantal van de afbeeldingen te hebben bekeken. Verdachte heeft de afbeeldingen echter niet onmiddellijk verwijderd zoals hij had behoren te doen, maar heeft de bestanden -al verklaart hij uitdrukkelijk na kennisneming van de inhoud geschrokken te zijn- -tot en met het moment van ontdekking door de politie- op de harde schijf van zijn computer laten staan. De verklaring die verdachte geeft voor het voortgezette bezit gedurende circa anderhalve maand, namelijk dat hij het te druk had om de bestanden te verwijderen, acht de rechtbank onaannemelijk. De voor het in bezit hebben noodzakelijke opzet staat daarmee naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast. De rechtbank verwerpt het verweer dienaangaande.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
(volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding)
Van het meer of anders tenlastegelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken in bezit hebben, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 240b lid 1 van het Wetboek van Strafrecht.
Het feit en de verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank stelt voorop dat het in bezit hebben van kinderpornografisch materiaal zoals bij verdachte aangetroffen bijzonder ongewenst is, met name omdat bij de vervaardiging ervan kinderen seksueel worden misbruikt en worden geëxploiteerd. Het is een feit van algemene bekendheid dat de nadelige gevolgen die deze kinderen hiervan zowel in psychische als in lichamelijke zin ondervinden veelal bijzonder ingrijpend zijn. Verdachte moet hier mede verantwoordelijk voor worden gehouden, nu hij met het in bezit hebben van kinderporno heeft bijgedragen aan de instandhouding van de vraag naar kinderporno en daarmee ook naar bedoeld misbruik en bedoelde exploitatie van die kinderen.In beginsel zou een onvoorwaardelijke straf hiervoor op zijn plaats zijn.
De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor lange duur, gelet op de omstandigheden waaronder het delict gepleegd is en de persoon van de dader evenwel te vergaand. In verband hiermee overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een taakstraf bestaande in een werkstraf van na te melden duur noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, acht de rechtbank niet aanwezig.De rechtbank betrekt ten voordele van verdachte in haar oordeel dat de verdachte geen justitiële documentatie heeft.
De rechtbank legt een deel van de taakstraf voorwaardelijk op om de verdachte duidelijk te laten zijn dat hij zich niet nogmaals een misstap als deze kan veroorloven en als frequent internetbezoeker in het vervolg extra oplettend dient te zijn.
Met betrekking tot het inbeslaggenomen voorwerp, zoals opgenomen op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 28 februari 2008 overweegt de rechtbank het navolgende.
De rechtbank is van oordeel dat het op voornoemde lijst vermelde voorwerp dient te worden onttrokken aan het verkeer, omdat het bewezen verklaarde feit met behulp van dit voorwerp is begaan en het ongecontro¬leerde bezit van dit voorwerp in strijd is met de wet, althans met het algemeen belang¬.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 26 februari 2008;
- een rapport d.d. 5 maart 2008, uitgebracht door W.J.C. Koskamp, reclasseringswerker van het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering;
- de overige stukken van het de verdachte betreffende persoonsdossier.
De oplegging van straf en maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 240 uren, met bevel dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht, de werkstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf.
Van de werkstraf zal een gedeelte, groot 120 uur niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren werkstraf per dag.
De rechtbank verklaart onttrokken aan het verkeer de op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” vermelde voorwerp, te weten een computer.
Aldus gewezen door mr. J.P.C. Obbink, voorzitter, mrs. G.P. Nieuwenhuis en M.A. Wijnands-Veninga, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C.R. Verstraeten, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 april 2008.