ECLI:NL:RBZLY:2008:BD0122

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
17 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.607121-06
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.A. Wijnands-Veninga
  • G.P. Nieuwenhuis
  • G.E.A. Neppelenbroek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van mishandeling met zwaar lichamelijk letsel en noodweer

In de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte, die beschuldigd werd van mishandeling met zwaar lichamelijk letsel, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad op 17 april 2008 uitspraak gedaan. De verdachte werd ten laste gelegd dat hij samen met zijn broer, de medeverdachte, betrokken was bij een gewelddadig voorval waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], diverse steekwonden opliep. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van het slachtoffer en dat het letsel niet kon worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel, aangezien herstel binnen zes weken te verwachten was.

De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen sprake was van een bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte. De verklaringen van getuigen wezen eerder op een uit de hand gelopen onenigheid, waarbij de betrokkenen impulsief handelden. De verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer slechts heeft laten struikelen en hem één vuistslag heeft gegeven, wat volgens de rechtbank niet kan worden gekwalificeerd als poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

De rechtbank heeft het beroep op noodweer verworpen, omdat de verdachte en zijn broer het slachtoffer achterna zijn gegaan, terwijl de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding niet meer aanwezig was. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde, maar heeft hij wel een gevangenisstraf van één week opgelegd voor het meest subsidiair ten laste gelegde feit, namelijk mishandeling, zoals strafbaar gesteld in artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht. De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zal in mindering worden gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.607121-06
Datum: 17 april 2008
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
[geboortedatum],
[woonplaats]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.H.H. Nauta, advocaat te Lelystad.
De officier van justitie, mr. H. Harmeijer, heeft ter terechtzitting gevorderd de vrijspraak van verdachte ter zake van het primair en subsidiair ten laste gelegde en de veroordeling van verdachte ter zake van het meer subsidiair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 dagen, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
BEWIJS
De verdachte dient van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
t.a.v. primair:
Uit de voorhanden zijnde stukken alsmede het verhandelde ter terechtzitting heeft de rechtbank niet de overtuiging bekomen dat het opzet van de verdachte – ook niet in voorwaardelijke zin - gericht was op de dood van het slachtoffer [slachtoffer].
t.a.v. subsidiair:
Uit de geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer], opgemaakt op 15 maart 2006,
blijkt dat het slachtoffer diverse steekwondjes heeft opgelopen in zijn rug (circa 1 centimeter diep), onder zijn linkeroksel (circa 2,5 centimeter diep) en onder zijn linkeroog (circa 1,5 centimeter diep), welke door de arts zijn gehecht dan wel verbonden. De rechtbank overweegt dat dit letsel weliswaar aanzienlijk is, maar dat dit niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel, aangezien volledig herstel van dergelijke verwondingen binnen een periode van zes weken te verwachten valt en nergens uit blijkt dat dit niet het geval is geweest.
t.a.v. meer subsidiair
De rechtbank kan op grond van de diverse verklaringen van de getuigen omtrent de gebeurtenissen niet afleiden dat er sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte] erop gericht om het slachtoffer [slachtoffer] wat aan te doen. Er is niets in het dossier dat erop wijst dat er tussen beide broers, verbaal of non-verbaal, overleg heeft plaatsgevonden omtrent wie op welke manier [slachtoffer] te pakken zou nemen. De rechtbank overweegt dat uit het totale dossier veeleer het beeld naar voren komt van een uit de hand gelopen onenigheid, waarbij de betrokkenen -ieder voor zich- impulsief handelden vanuit de emoties van het moment. Het voorgaande brengt met zich dat aan verdachte slechts datgene kan worden toegerekend wat hij zelf heeft gedaan. Verdachte heeft verklaard [slachtoffer] te hebben laten struikelen en hem één vuistslag te hebben gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit niet worden gekwalificeerd als poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte zal daarom ook van dit feit moeten worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meest subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
(volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding)
Van het meest subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Mishandeling,
strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft een beroep gedaan op noodweer.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte zich heeft verdedigd tegen een ogenblikkelijk wederrechtelijke aanranding van zijn eigen lijf door [slachtoffer], die hem met een kapot geslagen fles te lijf ging.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de verklaring van het slachtoffer [slachtoffer] blijkt dat verdachte en zijn broer, de medeverdachte [verdachte] [verdachte], op een bepaald moment in de onenigheid [slachtoffer] achterna zijn gerend en dat [slachtoffer] -eerst nadat hij is komen te vallen- geslagen is door verdachte. Verdachte heeft dit verloop van de gebeurtenissen ter terechtzitting bevestigd. De rechtbank overweegt dat er onder deze omstandigheden geen beroep kan worden gedaan op noodweer, omdat de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding –zo die er al is geweest- in elk geval niet meer aanwezig was op het moment dat beide broers ervoor kozen [slachtoffer] achterna te gaan.
Het feit en de verdachte zijn deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 5 maart 2008.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10 en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het meest subsidiair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het meest subsidiair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 week.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Aldus gewezen door mr. M.A. Wijnands-Veninga, voorzitter, mrs. G.P. Nieuwenhuis en G.E.A. Neppelenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van E.M. Scheffer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 april 2008.