ECLI:NL:RBZLY:2008:BD0129

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
17 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.602968-06
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • G.E.A. Neppelenbroek
  • G.P. Nieuwenhuis
  • M.A. Wijnands-Veninga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in strafzaak wegens vermeend fysiek geweld

In de strafzaak tegen de verdachte, die op 17 april 2008 voor de Rechtbank Zwolle-Lelystad werd behandeld, stond de tenlastelegging van fysiek geweld tegen een slachtoffer centraal. De zitting vond plaats op 3 april 2008, waarbij de verdachte werd bijgestaan door advocaat mr. F. Dijkers. De officier van justitie, mr. H. Harmeijer, eiste vrijspraak voor de verdachte met betrekking tot de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar vroeg wel om een geldboete van € 300,-- voor het meer subsidiair ten laste gelegde, met vervangende hechtenis bij niet-betaling.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte van alle ten laste gelegde feiten moest worden vrijgesproken. De rechtbank baseerde deze beslissing op de verklaringen van diverse getuigen, die weliswaar een bekvecht tussen de verdachte en het slachtoffer hadden waargenomen, maar geen fysieke confrontatie konden bevestigen. Slechts één getuige, die zich in de auto van het slachtoffer bevond, bevestigde de aangifte van het slachtoffer, maar de rechtbank achtte deze verklaring niet geloofwaardig. De afstand van de overige getuigen tot het voertuig van het slachtoffer was zodanig dat zij een fysieke confrontatie ook hadden moeten waarnemen, wat niet het geval was.

Bovendien bleek uit het proces-verbaal van de politie dat er op de dag van de aangifte geen letsel aan de hals of keel van het slachtoffer was geconstateerd. Pas tien dagen na het incident zocht het slachtoffer medische hulp, waaruit letsel werd vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat er geen causaal verband kon worden aangetoond tussen het letsel en de vermeende confrontatie met de verdachte.

De rechtbank besloot ook dat de benadeelde partij niet ontvankelijk was in zijn vordering, aangezien de verdachte niet was veroordeeld voor het ten laste gelegde. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. G.E.A. Neppelenbroek, en de rechters mrs. G.P. Nieuwenhuis en M.A. Wijnands-Veninga, in aanwezigheid van griffier E.M. Scheffer.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.602968-06
Datum: 17 april 2008
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
[geboortedatum]
[woonplaats]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F. Dijkers, advocaat te Almere.
De officier van justitie, mr. H. Harmeijer, heeft ter terechtzitting gevorderd de vrijspraak van de verdachte ter zake van het primair en subsidiair ten laste gelegde en de veroordeling van verdachte ter zake van het meer subsidiair ten laste gelegde tot een geldboete van € 300,--, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 dagen hechtenis, alsmede niet-ontvankelijkverklaring van de vordering van de benadeelde partij.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
BEWIJS
De verdachte dient van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Diverse getuigen verklaren dat zij weliswaar op 11 augustus 2006 te Dronten hebben waargenomen dat de verdachte en [slac[slachtoffer] aan het bekvechten waren, maar dat zij niets hebben gezien van een fysieke confrontatie tussen verdachte en die [slachtoffer]. Alleen [getuige], die zich op dat moment in de auto van [slachtoffer] bevond, bevestigt in dit opzicht de aangifte van [slachtoffer]. De rechtbank acht deze verklaring echter niet geloofwaardig. De overige getuigen bevonden zich op een zodanige afstand van het voertuig van [slachtoffer] dat, wanneer er sprake zou zijn geweest van een fysieke confrontatie, ook zij dit zouden moeten hebben waargenomen. Nu zij daarover niets verklaren, heeft de rechtbank niet de overtuiging gekregen dat de verdachte fysiek geweld heeft toegepast ten aanzien van [slachtoffer]. De rechtbank overweegt voorts dat de politie, die de aangifte van [slachtoffer] dezelfde dag nog heeft opgenomen, niets heeft opgemerkt in het proces-verbaal ten aanzien van enig letsel aan de hals/keel van die [slachtoffer]. Eerst tien dagen na het ongeval is [slachtoffer] naar een arts gegaan die -blijkens de medische informatie die zich in het dossier bevindt- letsel heeft geconstateerd aan de hals/keel van [slachtoffer] . Het causale verband tussen dat geconstateerde letsel en de vermeende confrontatie met de verdachte op 11 augustus 2008 kan ook daardoor niet worden aangetoond.
OPLEGGING VAN MAATREGEL
Benadeelde partij
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat de verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan, kan ook de schade die de benadeelde partij heeft geleden niet aan de verdachte worden toegerekend. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering niet ontvankelijk is.
BESLISSING
Het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [slac[slachtoffer] in zijn vordering niet ontvankelijk is.
Aldus gewezen door mr. G.E.A. Neppelenbroek, voorzitter, mrs. G.P. Nieuwenhuis en M.A. Wijnands-Veninga, rechters, in tegenwoordigheid van E.M. Scheffer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 april 2008.