RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.607024-08
Datum: 17 april 2008
[verdachte],
[geboortedatum],
[woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek is gehouden ter openbare terechtzitting van 3 april 2008.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. Kengen, en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. R.J. Portegies,
advocaat te Amsterdam en door de verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte primair en subsidiair wordt verdacht van het:
door te steken heeft geprobeerd [sla[slachtoffer] van het leven te beroven c.q. hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de- navolgende- overwegingen ten aanzien van het bewijs, verwijzen naar de niet-doorgenummerde pagina’s van de afzonderlijke processen-verbaal die bij het in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van relaas met het nummer 2008004811 zijn gevoegd, gesloten en getekend door [verbalisant], hoofdagent van politie Flevoland.
T.a.v. primair:
1. Proces-verbaal van de politie Flevoland met het nummer 2008004811-16, houdende de aangifte van [sla[slachtoffer];
2. Proces-verbaal van de politie Flevoland met het nummer 2008004811-4, houdende de getuigenverklaring v[getuige], blz. 2;
3. Proces-verbaal van de politie Flevoland met het nummer 2008004811-23, houdende de getuigenverklaring van [get[getuige], blz. 2;
4. Proces-verbaal van de politie Flevoland met het nummer 2008004811-19, houdende de verklaring van de verdachte, blz. 2.
B. Redengevende feiten en omstandigheden
Aangever heeft verklaard dat verdachte hem op 16 januari 2008 in Dronten met één hand opzettelijk en met kracht in zijn rechterzij heeft geslagen. Aangever heeft voorts verklaard dat hij pas later in de auto op weg naar huis ontdekte dat hij op de plek waar hij door verdachte geslagen was een wond van ongeveer 2 cm diep bleek te hebben.
Getuigen [getuige] en [getuige] hebben gezien dat verdachte in de richting van [slachtoffer] is gelopen en een slaande dan wel stekende beweging maakte in de richting van [slachtoffer].
Verdachte heeft verklaard dat hij met een zakmes tweemaal opzettelijk en met kracht in de rechterzijde van het lichaam van [slachtoffer] (= [slachtoffer]) heeft gestoken.
C. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag op [slachtoffer].
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er volgens haar uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet valt af te leiden dat [slachtoffer] verdachte heeft geslagen of de capuchon van de verdachte over zijn hoofd heeft getrokken en dat verdachte hier zelf ook niets over heeft gezegd in zijn verklaring ten overstaan van de politie. Door te steken met een mes met een lemmet van 7 centimeter met kracht in de zij van [slachtoffer] heeft verdachte volgens de officier van justitie willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij daarbij vitale delen van het lichaam van [slachtoffer] zou raken hetgeen deze het leven had kunnen kosten, terwijl er geen sprake was van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding van [slachtoffer]. De officier van justitie verwerpt daarmee op voorhand het mogelijke verweer van de verdediging dat sprake zou zijn geweest van een noodweersituatie aan de zijde van verdachte.
De officier van justitie heeft de veroordeling van verdachte terzake het primair ten laste gelegde tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook indien dit een training agressiebeheersing en leefstijltraining en/of een andere passend geachte training inhoudt;
- alsmede toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 750,-- en niet ontvankelijk verklaring van het overige deel van de vordering;
- toepassing van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht;
- verbeurdverklaring van het mes.
D. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte bang was en uit noodweer heeft gehandeld en dat hij daarom van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft erop gewezen dat zowel het slachtoffer als de verdachte zijn ontslagen bij [werkgever], hetgeen duidt op eigen schuld van het slachtoffer. Tenslotte heeft de raadsman aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
E. Bespreking standpunten
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan. De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer.
De rechtbank baseert zich daarbij op voornoemde verklaringen afgelegd door diverse getuigen die tijdens de steekpartij tussen verdachte en [slachtoffer] aanwezig waren en de aangifte van [slachtoffer] waarin hij verklaart dat verdachte op hem kwam aflopen, bevestigen. Getuige [getuige] verklaart dat hij, buiten aangekomen, verdachte naast [slachtoffer] zag staan en hoorde dat verdachte meermalen “Fuck you” in de richting van [slachtoffer] riep, zijn rechterhand in zijn jaszak hield, in de richting van [slachtoffer] liep en dat deze verdachte weg moest duwen omdat hij tegen hem aan was gelopen. Getuige [getuige] merkt op dat verdachte erg agressief was. Vervolgens zag hij dat verdachte een slaande beweging maakte met zijn rechterhand in de richting van de zij van [slachtoffer]. Ook getuige [getuige] bevestigt dat verdachte naar het fietsenhok kwam lopen waar zij zich op dat moment bevond, dat zij zag dat hij kwaad was en dat hij zich abrupt omdraaide en weer terugliep in de richting van [slachtoffer]. Hieruit blijkt dat de verdachte zelf de confrontatie met [slachtoffer] heeft gezocht en dat geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van [slachtoffer] waartegen verdachte zich heeft moeten verdedigen.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat verdachte, door met kracht te steken met een mes in de zij van het slachtoffer, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij vitale delen -die zich op die plaats in het menselijk lichaam bevinden- zou raken, waardoor het slachtoffer zou komen te overlijden. De rechtbank merkt op dat verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] waarschijnlijk nog wel een paar keer zou hebben gestoken als het mes niet was dichtgeklapt. Het is dankzij het dichtklappen van het mes en niet vanwege een wilsbesluit van de verdachte dat het letsel van [slachtoffer] beperkt is gebleven tot één steekwond van 2 centimeter diep. Uit de aard van de verwonding die verdachte zelf heeft opgelopen (snee in zijn eigen duim) bij het dichtklappen van het mes blijkt bovendien dat het mes waarmee hij heeft gestoken zeer scherp is en dat hieruit overduidelijk blijkt dat hij een levensbedreigend wapen heeft gehanteerd. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat voorwaardelijk opzet van verdachte op de dood van [slachtoffer] kan worden aangenomen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
hij op 16 januari 2008 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [sla[slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met kracht, die [slachtoffer] met een mes in de rechterzij van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
VRIJSPRAAK VAN HET MEER OF ANDERS TENLASTEGELEGDE
Van het primair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Poging tot doodslag,
strafbaar gesteld bij artikel 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Het feit en de verdachte zijn deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Met het oog op algemene preventie en om de verdachte er van te weerhouden dat hij opnieuw strafbare feiten zal plegen zal de rechtbank een substantieel gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen.
De rechtbank is van oordeel dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde padvindersmes dient te worden verbeurdverklaard, omdat verdachte daarmee het bewezenverklaarde heeft begaan.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 17 januari 2008;
- een de verdachte betreffend voorlichtingsrapport d.d. 31 maart 2008 uitgebracht door het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering.
De rechtbank heeft er voorts in haar strafmaat rekening mee gehouden dat uit de stukken en uit de houding van de verdachte ter terechtzitting naar voren komt dat de verdachte een simpele en basale man is met gebrekkige persoonlijke vaardigheden. Door het incident van 16 januari 2008 is hij ontslagen, hetgeen zijn kansen om binnenkort in aanmerking te komen voor een woning en daarmee samenhangende gezinshereniging ernstig heeft gereduceerd. Bovendien is hij zelf dermate gewond geraakt in het incident, dat dit hem bijna zijn duim heeft gekost en hij daar op de dag van de terechtzitting nog pijn aan heeft.
Tenslotte heeft de rechtbank als strafverzachtende omstandigheid meegewogen dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank een lagere straf passend dan door de officier van justitie is gevorderd.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] is naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het primair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het primair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 10 maanden, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, - ook indien dit inhoudt een behandeling in de vorm van een training Agressiebeheersing en leefstijltraining en/of een andere passend geachte training gedurende de proeftijd - met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank verklaart verbeurd het padvindersmes.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [sla[slachtoffer] in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. G.P. Nieuwenhuis, voorzitter, mrs. M.A. Wijnands-Veninga en G.E.A. Neppelenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van E.M. Scheffer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 april 2008.