ECLI:NL:RBZLY:2008:BD3177
Rechtbank Zwolle-Lelystad
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Opheffing van beslag en onrechtmatige daad in kort geding
In deze zaak heeft de Ontvanger van de Belastingdienst een kort geding aangespannen tegen de besloten vennootschap De Graaf van Vilsteren B.V. met als doel de opheffing van een conservatoir beslag dat door Van Vilsteren was gelegd op een onroerende zaak. De Ontvanger had een vordering op de heer A, die eigenaar was van de onroerende zaak, en had vier keer beslag gelegd ter verzekering van deze vordering. De heer A had de onroerende zaak inmiddels verkocht aan mevrouw B, maar het beslag van Van Vilsteren stond deze verkoop in de weg.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de primaire vordering van de Ontvanger tot opheffing van het beslag werd afgewezen, omdat de Ontvanger niet had voldaan aan de vereisten van artikel 705 lid 3 juncto 435 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De Ontvanger had de heer A, de geëxecuteerde, niet in de procedure betrokken, wat noodzakelijk was voor de opheffing van het beslag.
De subsidiaire vordering van de Ontvanger tot veroordeling van Van Vilsteren tot doorhaling van het beslag werd echter toegewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat Van Vilsteren geen rechtens te respecteren belang meer had bij het beslag, aangezien de verkoop van de onroerende zaak aan mevrouw B zou plaatsvinden en de opbrengst niet voldoende zou zijn om de vordering van Van Vilsteren te voldoen. Van Vilsteren werd veroordeeld tot het doorhalen van het beslag binnen twee dagen na betekening van het vonnis, met een dwangsom van EUR 5.000 per dag bij niet-naleving, tot een maximum van EUR 50.000. Tevens werd Van Vilsteren in de proceskosten veroordeeld, die aan de zijde van de Ontvanger op EUR 1.172,00 werden begroot.