RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer
Registratienummer: Awb 08/499
Uitspraak
in het geding tussen:
A te B,
eiser,
gemachtigde: mr. R.G. Poel, werkzaam bij DAS rechtsbijstand te Arnhem,
het college van burgemeester en wethouders van Kampen, verweerder.
Bij besluit van 13 oktober 2005 heeft verweerder eiser onder oplegging van een dwangsom van € 1000,-- per week (met een maximum van € 25.000,--) gelast om voor 28 november 2005 het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van het opstal op het perceel (…) te Kampen te beëindigen. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij het thans bestreden besluit van 15 februari 2008 heeft verweerder de aan eiser opgelegde last opnieuw geformuleerd, de hoogte van de dwangsom gewijzigd en de begunstigingstermijn verlengd. Namens eiser heeft mr. Poel voornoemd beroep ingesteld.
Verweerder heeft de gedingstukken en zijn verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 11 juni 2008, waar eiser in persoon is verschenen bijgestaan door mr. Poel. Namens verweerder is ing. E. de Vos verschenen.
Eiser exploiteert sinds het najaar van 2004 in (een deel van) het opstal (…) te Kampen (Industrieterrein Haatland) zijn bedrijf. Eiser verkoopt, aanvankelijk bij wijze van nevenactiviteit doch thans als hoofdactiviteit, tweedehands fietsen en scooters en aanverwante artikelen.
Verweerder is door middel van een brief van 1 maart 2005 van (…) geattendeerd op de activiteiten van eiser.
In zijn besluit van 13 oktober 2005 heeft verweerder geconcludeerd dat de activiteiten in strijd zijn met het vigerende bestemmingsplan en dat hij gelet op zijn beleid niet bereid is dit gebruik te legaliseren door middel van een vrijstelling. Verweerder heeft vervolgens zijn dwangsombesluit genomen.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder de aan eiser opgelegde last als volgt opnieuw geformuleerd:
“Wij leggen aan u de last onder dwangsom op om:
-de verkoop van nieuwe en tweedehands fietsen, bromfietsen, scooters en daarbij behorende accessoires vanuit het pand gelegen aan de (…) te Kampen te beëindigen en beëindigd te houden, en
-de uitstalling ter verkoop van nieuwe en tweedehands fietsen, bromfietsen, scooters en daarbij behorende accessoires uit het pand (…) te Kampen te verwijderen en verwijderd te houden,
met het doel de overtreding van het voorschrift (gebruiksbepaling) genoemd in artikel 16 lid 1 aanhef en onder b van het geldende bestemmingsplan ‘Uitbreidingsplan in onderdelen de Greente partiële wijzigingen A en B’, ongedaan te maken.”;
tevens heeft hij daarbij de hoogte van de dwangsom in dier voege aangepast dat deze thans bedraagt € 500,-- per week met een maximum van € 12.500,-- en voorts de begunstigingstermijn verlengd tot 1 maart 2009.
Met de herformulering van de last heeft verweerder bedoeld een grotere duidelijkheid te geven over de reikwijdte van de in het primaire besluit gegeven last. Hij heeft daarmee niet alleen de verkoop van producten vanuit het pand beoogd tegen te gaan doch ook de daaraan gerelateerde uitstalling van die producten in het pand. De rechtbank is van oordeel dat beide aspecten in de in het primaire besluit gegeven last tevens zijn begrepen, zodat er met de geherformuleerde last geen sprake is van een uitbreiding van de aanvankelijk gegeven last.
Verweerder heeft zijn dwangsombesluit gebaseerd op artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 125 van de Gemeentewet en daaraan ten grondslag gelegd dat de door eiser ontplooide activiteiten in het bedrijfspand (…) te Kampen in strijd zijn met het geldende bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Ter zitting is vastgesteld dat, anders dan verweerder in het bestreden besluit heeft gesteld, de gronden volgens het vigerende bestemmingsplan “Uitbreidingsplan in onderdelen ‘de Greente’ (deel A en deel B)” de bestemming “terrein voor zware industrie” hebben.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de planvoorschriften zijn deze gronden uitsluitend bestemd voor gebouwen voor zware industrie.
Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften is het verboden de bouwwerken als bedoeld in artikelen 8 en 9 te gebruiken als detailhandelszaak.
Op grond van artikel 1, aanhef en sub o, van de planvoorschriften wordt onder een detailhandelszaak verstaan: onderneming die zich bezig houdt met die vorm van handel die gericht is op rechtstreekse verkoop van goederen of levering van diensten aan de consument.
Niet in geschil is en ook de rechtbank is van oordeel dat de verkoopactiviteiten die eiser in het pand(…) ontplooit alsmede de daaraan gerelateerde uitstalling van producten in het pand zijn aan te merken als de exploitatie van een detailhandelszaak in de zin van artikel 1, aanhef en sub o, van de planvoorschriften en dat gelet op artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften die activiteiten in strijd zijn met het geldende bestemmingsplan.
De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat verweerder bevoegd was het dwangsombesluit te nemen en dat bij het thans bestreden besluit te handhaven.
Volgens vaste jurisprudentie dient - met het oog op het algemeen belang - bij overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik te maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Ingevolge artikel 16, derde lid, van de planvoorschriften kunnen burgemeester en wethouders van het bepaalde in het eerste lid vrijstelling verlenen ten behoeve van de verkoop van kampeerwagens, bouwmaterialen, al dan niet gebruikte voer- en vaartuigen, landbouwwerktuigen en machines en van andere goederen welke overigens naar de aard gelijk gesteld kunnen worden met de hiervoor bedoelde goederen.
Niet in geschil is dat deze vrijstellingsmogelijkheid kan worden gebruikt voor het legaliseren van de door eiser ontplooide activiteiten.
Verweerder is van mening dat eisers activiteiten niet kunnen worden gelegaliseerd aangezien het verlenen van de binnenplanse vrijstelling in strijd zou zijn met de door hem gewenste toekomstige ontwikkeling, zoals die is geformuleerd in het Masterplan “Duurzame versterking bedrijventerrein Haatland Kampen” van 17 december 2003, de “Kaderstellende nota voor het gemeentelijk detailhandelsbeleid” van 23 mei 2005 en door de gemeenteraad vastgesteld op 7 juli 2005, en de in de gemeenteraadsvergadering van 11 juni 2007 behandelde “Detailhandelsstructuurvisie Kampen”.
Desgevraagd is zijdens verweerder ter zitting verklaard dat er thans geen nieuw bestemmingsplan in voorbereiding is.
De rechtbank is van oordeel dat het bestemmingsplan er mede toe strekt de burger bepaalde zekerheden te bieden. In het onderhavige geval heeft de planwetgever bij de vaststelling van het bestemmingsplan reeds afgewogen of activiteiten, zoals die door eiser worden ontplooid, in beginsel toelaatbaar kunnen zijn op de onderhavige locatie. De planwetgever heeft die vraag bevestigend beantwoord. Hiermee is dan niet verenigbaar, dat die zekerheden eiser zouden kunnen worden ontnomen enkel op grond van bij het gemeentebestuur levende gedachten omtrent de gewenste toekomstige ontwikkeling, zonder dat deze gedachten zijn verwezenlijkt in een (in voorbereiding zijnde) bindende planologische maatregel. Naar het oordeel van de rechtbank moet de vraag of de binnenplanse vrijstelling kan worden verleend worden beoordeeld binnen de context van het geldende bestemmingsplan. De rechtbank is gelet daarop dan ook van oordeel dat verweerder met de enkele verwijzing naar zijn toekomstvisie geen voldoende motivering voor zijn weigering van de binnenplanse vrijstellingsmogelijkheid biedt, zodat het beroep reeds om die reden gegrond is. Het bestreden besluit wordt dan ook vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
Gelet daarop zal de rechtbank thans geen inhoudelijke beoordeling maken van hetgeen overigens is aangevoerd.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog wel dat verweerder bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar aandacht zal moeten besteden aan het beroep op het gelijkheidsbeginsel dat eiser heeft gedaan, mede door middel van het overleggen van een groot aantal foto’s. In dit verband wijst de rechtbank er nog op dat zijdens verweerder ter zitting is meegedeeld dat hij geen handhavingsbeleid heeft geformuleerd ter zake van in strijd met het bestemmingsplan op het industrieterrein aanwezige bedrijven.
De rechtbank acht termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met het instellen van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het bedrag van de te vergoeden kosten zal, met inachtneming van de wegingsfactor “gemiddeld” voor het gewicht van de onderhavige beroepszaak, worden bepaald op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift + 1 punt voor het verschijnen ter zitting x € 322,-- x wegingsfactor 1).
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
-bepaalt dt verweerder met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op de bezwaren van eiser bekendmaakt;
-veroordeelt verweerder in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, tot op heden begroot op € 644,--, te betalen door de gemeente Kampen;
-gelast dat de gemeente Kampen aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 145,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van E. Oosterhoff als griffier, op