ECLI:NL:RBZLY:2008:BD6163

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
12 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/440231-06
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van uitbuiting en prostitutie door loverboy-praktijken

In de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte, die werd beschuldigd van uitbuiting en betrokkenheid bij prostitutie, vond de terechtzitting plaats op 29 mei 2008. De verdachte, bijgestaan door mr. R.W. van Faassen, werd geconfronteerd met de eis van de officier van justitie, mw. mr. A.J. de Loor, die een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, eiste. De tenlastelegging betrof het werven, vervoeren of huisvesten van een persoon met het oogmerk van uitbuiting, wat volgens de officier bewezen zou zijn.

De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De rechtbank oordeelde dat er niet wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte met het oogmerk van uitbuiting had gehandeld. De rechtbank stelde vast dat de betrokken persoon, [naam], zelf had besloten om in de prostitutie te gaan werken om haar schulden te betalen. De ondersteuning die de verdachte en zijn medeverdachten boden, zoals het helpen zoeken naar een werkruimte en het financieren van lingerie, was niet voldoende om te concluderen dat er sprake was van uitbuiting of dwang.

De rechtbank concludeerde dat er geen ongelijkwaardige machtsverhouding of dwang aanwezig was, zoals kenmerkend is voor loverboy-praktijken. Aangezien de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig was bevonden aan de tenlastelegging, werd hij vrijgesproken van de beschuldigingen. De uitspraak werd gedaan door mr. Ch.A.M. Heeregrave, voorzitter, en mrs. I.F. Clement en A.J. Louter, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. J. Zeilstra op 12 juni 2008.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07. 440231-06
Uitspraak: 12 juni 2008
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[naam]
geboren op [geboortedatum]
wonende te [adres]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.W. van Faassen, advocaat te Zwolle.
De officier van justitie, mw. mr. A.J. de Loor, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte terzake het onder 1 en 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
BEWIJS
Door de verdediging is ten aanzien van het ten laste gelegde als verweer gevoerd dat vrijspraak zou moeten volgen aangezien – kort samengevat – het bewijs ontbreekt.
De rechtbank is van oordeel dat – in tegenstelling tot de officier van justitie – in onvoldoende mate is komen vast te staan dat verdachte met het oogmerk van uitbuiting[naam] heeft geworven, vervoerd of gehuisvest. Evenmin is komen vast te staan dat verdachte [naam] zou hebben gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen voor prostitutie. Uit de verklaring van [naam] blijkt namelijk dat zij zelf op het idee was gekomen om in de prostitutie te gaan werken om snel geld te verdienen om haar schulden te kunnen betalen. Verdachte en zijn medeverdachten hebben [naam] daarin weliswaar ondersteund door haar (onder meer) te helpen zoeken naar een werkruimte in Nijmegen en Groningen, haar geld voor te schieten om lingerie te kopen en regelmatig met haar contact te onderhouden (ook tijdens haar werkuren), doch deze omstandigheden bieden, op zichzelf bezien, onder de concrete omstandigheden van het geval onvoldoende aanknopingspunten om een oogmerk van uitbuiting te veronderstellen. Van een ongelijkwaardige machtsverhouding dan wel dwang, in ruime zin begrepen – kenmerkend voor zogenaamde “loverboy-praktijken” – tussen enerzijds verdachte en zijn medeverdachten en anderszijds [naam] is geen sprake geweest. Er is niet gebleken dat [naam] door toedoen van verdachte en zijn medeverdachten tegen haar (kennelijke) wil in de prostitutie is gaan werken.
De verdachte dient van het onder 1 en 2 ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
BESLISSING
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Aldus gewezen door mr. Ch.A.M. Heeregrave, voorzitter, mrs. I.F. Clement en A.J. Louter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Zeilstra als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juni 2008.