ECLI:NL:RBZLY:2008:BD7297

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
8 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/795003-06
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Koster
  • A. Versteeg
  • C. Clement
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot oplichting van de ING-bank met gebruik van valse documenten

In deze zaak heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad op 8 juli 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met medeverdachten betrokken was bij een poging tot oplichting van de ING-bank. De verdachte en zijn medeverdachten hebben geprobeerd een bedrag van € 50.000,- te verkrijgen door zich voor te doen als medewerkers van de Media Markt en gebruik te maken van een vals identiteitsbewijs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, op 19 mei 2006 naar de ING-bank in Roermond is gereden met de intentie om het geld op te nemen. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging, dat er sprake was van onrechtmatige bewijsgaring, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de politie niet het initiatief had genomen voor de transactie en dat de ING-bank zelfstandig afspraken had gemaakt met de verdachte. De rechtbank heeft de betrokkenheid van de verdachte bij de poging tot oplichting bewezen geacht, mede op basis van telefonische contacten tussen de verdachte en medeverdachten, en de aanwezigheid van de verdachte in de auto tijdens de rit naar de bank. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor medeplegen van poging tot oplichting en opzettelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld reisdocument. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 6 maanden opgelegd, die niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de verdachte zich binnen de proeftijd van 2 jaar opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit. Daarnaast is een taakstraf van 240 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-nakoming.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 07.795003-06
Uitspraak: 8 juli 2008 (promis)
S T R A F V O N N I S
in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte]
geboren op [geboorteplaats],
wonende te [adres].
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2007 en 24 juni 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. Thomas, advocaat te Breda.
De officier van justitie, mr. Bollen, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte voor het hem onder 1 en 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf van 15 maanden (met aftrek) waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
TENLASTELEGGING
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
FORMELE VOORVRAGEN
De rechtbank ziet geen reden om te beslissen tot nietigheid van de dagvaarding, de onbevoegdheid van de rechtbank, de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie of de schorsing van de vervolging.
BEWIJSMOTIVERING
1) De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat er tijdens het opsporingsonderzoek van de politie sprake is geweest van een burgerpseudo-koop als bedoeld in artikel 126ij van het Wetboek van Strafvordering, maar dat aan de daaraan gestelde wettelijke vereisten niet is voldaan, zodat er sprake is geweest van onrechtmatige bewijsgaring.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Een situatie als bedoeld in artikel 126ij van het Wetboek van Strafvordering heeft zich in deze zaak niet voorgedaan. Uit de aangifte van de ING-bank blijkt dat de ING zelfstandig met de zich Kalden noemende persoon afspraken heeft gemaakt over de kasopname van
€ 50.000,= op vrijdag 19 mei 2006 omstreeks 11.00 uur en over de voorwaarden van een schriftelijke bevestiging met toezending van een kopie van het legitimatiebewijs. Pas daarna heeft de ING contact opgenomen met de politie en deze in kennis gesteld van de op handen zijnde oplichting. Er is dus geen sprake van geweest dat de politie het initiatief tot deze transactie heeft genomen en daarbij medewerkers van de ING heeft ingezet. De bemoeienis van de politie ging kennelijk niet verder dan het afstemmen van de handelwijze rond het opnemen van de bestelde € 50.000,= op vrijdag 19 mei omstreeks 11.00 uur. Onder deze omstandigheden is er geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 126ij Wetboek van Strafvordering.
2) De rechtbank overweegt met betrekking tot het bewijs het navolgende, op grond van de hierna vermelde bewijsmiddelen .
a) vaststaande feiten
Op dinsdag 16 mei 2006 werd een vestiging van de ING-Bank te Rotterdam gebeld door een man die zich uitgaf als de heer Kalden. Hij gaf aan werkzaam te zijn bij de Media Markt, een klant/relatie van de ING-Bank. De heer Kalden wilde voor donderdag 17 mei 2006 geld bestellen in verband met een kasopname bij de vestiging van de ING te Roermond. Het zou een kasopname betreffen van € 50.000,=, bij voorkeur in coupures van € 500,=. Als doel van de opname werd aangegeven dat het handgeld betrof in verband met een conferentie in de buurt van Roermond. Het geld zou opgenomen worden door de heer R.JM. Pamler. Door de medewerker van de ING werd vervolgens aangegeven dat hij dit eerst moest navragen bij het kantoor te Roermond. De heer Kalden gaf aan dat dit geen probleem was en gaf vervolgens zijn 06-nummer, te weten [nummer]. Ongeveer vijf minuten later belde hij terug of er al contact was geweest. Hij gaf toen het 06-nummer [nummer] door. Omstreeks 16.10 uur belde iemand met de naam Weize of Wijzers (fonetisch) op met hetzelfde verzoek. Hij gaf ook het GSM-nummer [nummer] op. Door de ING-medewerker [naam medewerker] werd vervolgens contact opgenomen met de secretaresse van de financieel directeur van de Media Markt, die op haar beurt heeft gesproken met de financieel directeur [naam directeur]. [Directeur] bleek absoluut nergens vanaf te weten. Vervolgens is er vanuit de ING contact opgenomen met de persoon die zich Kalden noemde, met de mededeling dat als het geld besteld moest worden, er eerst een schriftelijke opdracht moest komen, waarbij een kopie van het legitimatiebewijs gevoegd moest worden. In dat gesprek is tevens aangegeven dat men vrijdag 19 mei a.s. omstreeks 11.00 uur naar Roermond zou komen om het geld op te halen.
Op 18 mei 2006 ontving de ING per fax een kopie van het legitimatiebewijs van P.M. Pamler, met als bijgeschreven tekst: “De heer Pamler haalt vrijdag a.s. de bestelling in Roermond op. Ik hoop u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben. R. Kalden.”
Op vrijdagmorgen 19 mei 2006 vertrok er een rode VW Golf vanuit Almere naar Roermond. In die auto zaten [medeverdachte 1] als bestuurder, [verdac[verdachte] als bijrijder en [medeverdachte 2] achterin.
Op vrijdag 19 mei 2006 omstreeks 11.33 uur werd deze auto in de Schoolstraat te Roermond geparkeerd ter hoogte van de kruising met de Knevelsgraafstraat. Daar stapten de drie inzittenden uit.
Op vrijdag 19 mei 2006 omstreeks 11.35 uur kwam [medeverdachte 2] aan de balie van de ING-bank te Roermond aan de Willem II-singel 1 – 3. Hij stelde zich voor als Pamler en vertelde dat de heer Kalden hem hierheen had gestuurd om een geldbedrag op te nemen. Hij wist niet hoeveel hij moest opnemen. Hij noemde wel de Media Markt als naam van het bedrijf. Baliemedewerkster [naam baliemedewerkster] vroeg hem naar zijn legitimatiebewijs. [medeverdachte 2] gaf haar een legitimatiebewijs ten name van P.M. Pamler, geboren 31 maart 1954. [medeverdachte 2] moest even in een spreekkamer wachten. Na enige tijd vertelde [baliemedewerkster] hem dat er een fout was gemaakt en dat de bestelling naar het kantoor in Echt was gegaan. Er is geen geld uitgekeerd.
Het door [medeverdachte 2] overhandigde legitimatiebewijs was geheel vals. Het betrof een Nederlandse Identiteitskaart met nummer [nummer]. [medeverdachte 2] had daarvoor op een zaterdagavond 4 pasfoto’s van zichzelf laten maken op het Centraal Station in Amsterdam en deze diezelfde dag rond 21.00 uur overhandigd aan een man die hij [x] noemt. Op woensdag 17 mei 2007 ontving [medeverdachte 2] van een onbekend gebleven persoon een envelop met daarin onder meer een Nederlands Identiteitsbewijs op naam van Pamler met zijn pasfoto.
b) ten aanzien van het tenlastegelegde
a) [verdachte] heeft erkend als bijrijder in de rode VW Golf te zijn meegereden van Almere naar Roermond.
b) Bij het onderzoek aan de kleding van [verdachte] zijn in zijn portemonnee 6 simkaartjes aangetroffen. Eén van deze simkaartjes maakte gebruik van het mobiele telefoonnummer [nummer]. Bij [verdachte] is ook een factuur van T-Mobile voor hetzelfde mobiele telefoonnummer [nummer] aangetroffen, op naam van [verdachte].
c) Uit het feit dat de SIM-kaart met telefoonnummer [nummer] bij [verdachte] is aangetroffen, dat ook een factuur van T-Mobile betreffende dit nummer bij hem is aangetroffen en dat daarmee op 19 mei 2007 nog is uitgebeld, concludeert de rechtbank dat dit nummer bij hem in gebruik is geweest.
d) Uit de historische printgegevens van dit nummer [nummer] blijkt dat er tussen 10 mei 2006 omstreeks 17:13:08 uur en 19 mei 2006 omstreeks 07:17:31 uur 27 keer telefonisch contact is geweest met de GSM met nummer [nummer].
e) Op de achterbank van de rode VW Golf, waar [medeverdachte 2] zat, is na de aanhouding van de 3 verdachten een mobiele telefoon van het merk Nokia 1100 aangetroffen, alsmede een Hi-prepaid SIM-kaart . Deze SIM-kaart maakte gebruik van het hiervoor onder d) genoemde telefoonnummer [nummer]. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij gebruik maakte van een telefoon van het merk Nokia, kleur blauw met lichtblauw, alsmede dat hij gebruik maakte van een Hi-prepaidkaart met een nummer dat begint met 06-23. De rest van het telefoonnummer wist hij niet meer. De rechtbank concludeert hieruit dat het telefoonnummer [nummer] in gebruik was bij [medeverdachte 2].
f) Uit de overwegingen onder d), e) en f) volgt dat [verdachte] in de periode van 10 t/m 19 mei 27 maal telefonisch contact heeft gehad met [medeverdachte 2]. Dit spoort met de verklaring van [medeverdachte 2] dat hij meerdere malen met [verdachte] heeft gebeld.
g) Dat de SIM-kaart met telefoonnummer [nummer] los bij [verdachte] is aangetroffen, spoort eveneens met de verklaring van [medeverdachte 2] dat hij onderweg belkaarten verwisselde.
h) Voorts is gebleken dat het telefoonnummer [nummer] (dat op 16 mei 2008 aan de ING als contactnummer is doorgegeven door respectievelijk de zich Kalden en de zich Weize of Wijzers noemende personen) op 19 mei 2006 tussen 10:35:40 en 11:21:13 uur stond doorgeschakeld naar het telefoonnummer [nummer] van [verdachte]. In deze periode vonden er 10 doorschakelingen plaats.
i) Na de aanhouding van de drie verdachten is op de passagiersstoel van de rode VW Golf (waar [verdachte] zat) een mobiele telefoon van het merk Motorola, type C118 aangetroffen. Deze telefoon maakte gebruik van het telefoonnummer [nummer] .
j) Uit de historische printgegevens van het nummer [nummer] van [verdachte] blijkt dat er tussen 7 mei 2006 omstreeks 19:06:02 uur en 19 mei 2006 omstreeks 11:25:48 uur 28 keer telefonisch contact is geweest met het telefoonnummer [nummer] van de Motorola C118, met dien verstande dat er tussen 12 mei 2006 omstreeks 14:41:34 en 19 mei 2006 omstreeks 11:21:52 uur geen contact is geweest. Op 19 mei 2006 om 11:21:52 en om 11:25:48 (dus als de rode VW Golf bijna bij de ING-bank is) wordt er met nummer [nummer] van [verdachte] tweemaal kort met Motorola C118 gebeld. Op die tijdstippen zijn zowel het door [verdachte] in gebruik zijnde toestel met nummer [nummer] als de Motorola C118 in de rode VW Golf aanwezig.
k) Het telefoonnummer [nummer] stond onder de naam “Melba” in de vaste telefoonlijst van de Motorola C118.
l) Nu er vóór 12 mei frequent contact is geweest, maar er vanaf 12 mei 2006 tot 19 mei 2006 geen contact meer is geweest tussen het nummer [nummer] van [verdachte] en de Motorola C118 en daarnaast het nummer van [verdachte] ook in de vaste telefoonlijst van de Motorola voorkomt, is aannemelijk dat de Motorola eerst bij een ander in gebruik is geweest en dat [verdachte] deze Motorola vanaf 12 mei 2006 in gebruik heeft. Dit spoort met de verklaring van [medeverdachte 2] dat [verdachte] onderweg met de Motorola C118 heeft zitten bellen.
m) Uit de SMS-berichten in de Motorola C118 blijkt dat het telefoonnummer [nummer] (het telefoonummer dat op 16 mei 2008 aan de ING als contactnummer is doorgegeven door respectievelijk de zich Kalden en de zich Weize of Wijzers noemende personen) op 19 mei 2006 tussen 11:44:38 en 12:03:55 uur heeft getracht om telefonisch contact te krijgen met de bij [verdachte] in gebruik zijnde Motorola C118.
n) [medeverdachte 2] heeft verklaard, dat [verdachte] hem, zowel telefonisch als in de auto, had gevraagd de handtekening te oefenen en dat [verdachte] hem, nadat [medeverdachte 2] achterin de rode VW Golf was gestapt, heeft gevraagd of hij goed geoefend had en of hij de handtekening goed kende. Voorts heeft [medeverdachte 2] verklaard dat de bijrijder ([verdachte]) op het laatst de weg naar het ING-pand wees.
o) Vrijdag 19 mei 2006 omstreeks 11.33 uur, toen [medeverdachte 2] in de ING-bank was, zaten [verdachte] en [medeverdachte 1] op een terrasje. Zij hadden van daaruit zicht op de ING-bank. Op het moment dat [medeverdachte 2] de ING-bank verliet, liepen [verdachte] en [medeverdachte 1] bij het terras weg. Zij liepen alledrie, [medeverdachte 2] eerste ongeveer 20 meter achter [verdachte] en [medeverdachte 1] aan, naar de geparkeerde auto. Verderop in de richting van de auto liepen ze bij elkaar en praten met elkaar. Ze stapten gedrieën in.
p) Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, te weten de vele telefonische contacten tussen [medeverdachte 2] en [verdachte], de bemoeienissen van [verdachte] bij het oefenen van de handtekening door [medeverdachte 2], de aanwezigheid van [verdachte] in de rode VW Golf tijdens de rit van Almere naar Roermond, het feit dat het telefoonnummer [nummer] op 19 mei 2006 doorgeschakeld stond naar een telefoonnummer van [verdachte] en dat hetzelfde nummer op 19 mei 2006 tussen 11:44:38 en 12:03:55 uur gepoogd heeft telefonisch contact te leggen met de eveneens bij [verdachte] in gebruik zijnde Motorola C118, komt de rechtbank tot het oordeel dat [verdachte] zo nauw betrokken is geweest bij de poging tot oplichting van de ING dat hij als medepleger dient te worden aangemerkt. De verklaring van [verdachte] dat hij [medeverdachte 2] niet kende, dient – gelet op het aantal telefonische contacten – als kennelijk leugenachtig te worden aangemerkt. Dit sterkt de overtuiging.
BEWEZENVERKLARING
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
(volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding)
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
1. medeplegen van poging tot oplichting (326 juncto 45 en 47 Sr)
2. medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld reisdocument (231 lid 2 Sr)
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
STRAFMOTIVERING
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen:
De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan dat hij onder valse voorwendselen en met gebuikmaking van een vals document heeft gepoogd de ING-bank een aanzienlijke som geld afhandig te maken. De handelswijze van verdachte en zijn medeplegers vormen een inbreuk op het broodnodige vertrouwen in het financieel-eonomisch verkeer. In dit geval verdienen vooral de criminele intenties waarmee verdachte en zijn medeplegers hebben gehandeld, te worden bestraft. Zij hebben zich behoorlijk wat moeite getroost om op een strafbare manier aan geld te komen. Daar staat tegenover dat de poging bij een alerte bank weinig kans van slagen had. Maar dat doet aan de criminele intenties weinig af.
De rechtbank zal alle drie de medeplegers een zelfde straf opleggen. [medeverdachte 2] heeft de voornaamste rol gespeeld doordat hij voor de feitelijke uitvoering van de oplichting heeft zorggedragen. In zijn voordeel speelt evenwel dat hij nog niet eerder ter zake van vermogensdelicten als deze met justitie in aanraking is geweest. [verdachte] heeft een meer leidinggevende rol op de achtergrond gespeeld. Hij is al vaker wegens onder meer ook vermogensdelicten met justitie in aanraking geweest, maar de laatste veroordeling voor het onderhavige delict dateert uit het jaar 2000. Gelet op het gezinsverband waarin [verdachte] leeft en het dienstverband dat hij momenteel heeft, lijkt hij thans een redelijk gestructureerd leven te leiden. Een gevangenisstraf komt dit niet ten goede. [medeverdachte 1] heeft veruit het minste aandeel gehad, maar heeft daarentegen al een aantal zware veroordelingen op zijn naam staan. Dat dit hem er nog niet van heeft kunnen weerhouden om wederom strafbare feiten te plegen, maakt dat zijn aandeel hem in deze extra ernstig dient te worden aangerekend.
Al met al zal de rechtbank voor alle drie de verdachten de straf opleggen die de officier van justitie ten aanzien van [medeverdachte 2] heeft geëist.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 4 juni 2008 en een voorlichtingsrapport d.d. 2 augustus 2006.
De oplegging van straf of maatregel is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Deze gevangenisstraf zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht oordelen op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 240 uren.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf.
De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering worden gebracht, zulks in de vorm van een aftrek van 2 uren per dag voorarrest.
Aldus gewezen door mr. Koster, voorzitter, mrs. Versteeg en Clement, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. Ter Haar als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juli 2008.
Mr. Versteeg is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.