ECLI:NL:RBZLY:2008:BD9617

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
31 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.607155-08
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • G.P. Nieuwenhuis
  • J.H. Bosch
  • G. Blomsma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewapende overval met geweld en bedreiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 31 juli 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van een gewapende overval. De officier van justitie, mr. H. Harmeijer, eiste een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een schadevergoeding van € 1575,- aan de benadeelde partij. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen een woning is binnengedrongen en de bewoners met een vuurwapen heeft bedreigd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan diefstal met geweld, gepleegd door twee of meer verenigde personen, zoals strafbaar gesteld in artikel 312 juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het delict, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en het strafrechtelijk verleden van de verdachte. De rechtbank achtte een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk, omdat een lichtere straf niet zou recht doen aan de aard en ernst van het bewezen verklaarde. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1575,-, vermeerderd met wettelijke rente, en de verdachte veroordeeld tot betaling aan de Staat van eenzelfde bedrag, bij gebreke van betaling te vervangen door hechtenis.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen waren. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in de rechtszaal.

Uitspraak

Rechtbank Zwolle-Lelystad
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 07.607155-08
Uitspraak: 31 juli 2008
S T R A F V O N N I S
in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
[geboortedatum],
[woonplaats]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. S.C. van Putten, advocaat te Amsterdam.
De officier van justitie, mr. H. Harmeijer, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte tot
• een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en aftrek van voorarrest;
• toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1575,- en afwijzing van die vordering voor het meerdere;
• toepassing van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
BEWIJS
Ten aanzien van het wettig en overtuigend bewijs heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de foslo die werd samengesteld met de foto van verdachte niet overeenkomstig de daarvoor geldende regels is samengesteld, waardoor aan een positieve herkenning door aangeefster [aangeefster] geen waarde mag worden toegekend.
De rechtbank is echter niet gebleken van dusdanige gebreken aan de foslo dat daardoor ten aanzien van het bewijs het door de raadsvrouw gewenste gevolg moet worden toegekend. Zij zal de positieve herkenning door aangeefster [aangeefster], naast haar aangifte, de aangifte van [aangever] en de eigen waarneming van de rechtbank van verdachte en de beelden (stills) uit de lift, bezigen als bewijs.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
(volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding)
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, strafbaar gesteld bij artikel 312, juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte is deswege strafbaar, nu ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met
• een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatiedienst Aruba, gefaxt d.d. 3 juni 2008.
• een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 19 juni 2008.
Ten aanzien van de op te leggen straf heeft de rechtbank overwogen dat verdachte met drie anderen een woning is binnengedrongen en heeft overvallen, waarbij de slachtoffers met een vuurwapen onder schot zijn gehouden, waardoor zij doodsangsten hebben uitgestaan. Aangever [aangever] is daarbij op grove wijze bij zijn keel gegrepen, terwijl aangeefster [aangeefster] onder bedreiging van een vuurwapen meegenomen is naar een slaapkamer en daar op een bed gesmeten, waarbij zij op haar daar liggende baby is terechtgekomen. De rechtbank acht, gelet op de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde optreden van verdachte, mede gelet op diens strafrechtelijk verleden, de hierna volgende strafoplegging passend.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c en 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Benadeelde partij
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [benadeelde pa[aangever] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op de toelichting als vermeld op het “voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces”, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 1575,-, vermeerderd met de kosten die - tot op heden - worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De rechtbank zal voorts terzake van schadevergoeding aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 1575,- ten behoeve van het slachtoffer [aangever].
De vordering van de benadeelde partij [aangever] dient voor het meerdere, als zijnde onvoldoende onderbouwd, te worden afgewezen.
BESLISSING
Het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot zes maanden, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], van een bedrag van € 1575,- (zegge: éénduizendvijfhonderdvijfenzeventig euro) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 29 november 2007, tot die van de voldoening.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot
€ 1575,-, ten behoeve van het slachtoffer [aangever], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 31 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever] voor wat betreft het meer gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. G.P. Nieuwenhuis, voorzitter, mrs. J.H. Bosch en G. Blomsma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Ruitenbeek als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 juli 2008, zijnde mr. Bosch buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.