RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Voorzieningenrechter
Registratienummer: Awb 08/1589
Uitspraak betreffende het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen:
(…),
allen wonende te Zwolle, verzoekers,
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle,
verweerder,
gemachtigde: mr. V.A. Textor, advocaat te Zwolle,
Spoolderwerk B.V.
gevestigd te Zwolle, belanghebbende,
gemachtigde: mr. A.M. Ubink, advocaat te Zwolle.
Op 17 december 2007 heeft Spoolderwerk B.V. een aanvraag gedaan om verlening van een reguliere bouwvergunning ten behoeve van de oprichting van een kantoorgebouw met vierlaagse stallingsgarage op een perceel aan de Grote Voort te Zwolle, kadastraal bekend gemeente Zwolle, sectie E, nummers 5444 en 5448.
Bij besluit van 31 juli 2008 heeft verweerder, onder verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) van belemmerende bepalingen van het bestemmingsplan “Spoolde-Grote Voort”, de door belanghebbende aangevraagde bouwvergunning verleend.
Bij brief van 17 augustus 2008 heeft (…) bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij brief van 1 september 2008 heeft (…) bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij brief van 8 september 2008 heeft (….) bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij brief van 10 september 2008 heeft ((…) bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij brief van 22 september 2008 hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht om het bestreden besluit te schorsen.
Bij brief van 26 september 2008 heeft de rechtbank (ambtshalve) Spoolderwerk B.V. in de gelegenheid gesteld om als belanghebbende partij deel te nemen aan dit geding.
Het verzoek is op 12 november 2008 behandeld ter zitting. Verzoekers hebben zich doen vertegenwoordigen door (…) en (…). Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. H.C.S. van Dop, ir. P.J. van de Kerkhof, W. Sliekers en A. de Bie, bijgestaan door mr. Textor. Belanghebbende heeft zich doen vertegenwoordigen door D.L. Huiskamp, directeur, bijgestaan door mr. Ubink.
De voorzieningenrechter constateert dat vier van de zeven verzoekers bezwaar hebben gemaakt tegen het bestreden besluit. Het verzoek om een voorlopige voorziening is derhalve ontvankelijk.
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voorzover hierbij het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
Het bouwplan voorziet in de oprichting van een kantoorgebouw met vierlaagse stallingsgarage op een perceel aan de Grote Voort te Zwolle, kadastraal bekend gemeente Zwolle, sectie E, nummers 5444 en 5448. Het hoogte van het kantoorgebouw bedraagt 75,75 meter, het gebouw omvat 28.382 m² BVO aan kantoorruimte en het bouwplan voorziet in 437 parkeerplaatsen. De waterpartij bij de IJsseltoren, op het naastgelegen perceel, zal ten behoeve van het bouwplan worden doorgetrokken. Het kantoorgebouw wordt gebouwd ten behoeve van Electrabel, dat dit gebouw medio 2010 hoopt te betrekken. Electrabel wil meerdere huidige vestigingen samenvoegen in één gebouw. In het kantoorgebouw zullen ongeveer 800 mensen komen te werken.
Verzoekers wonen allen aan de Beukenallee te Zwolle, op een afstand van omstreeks 180 meter van het bouwplan. Gelet op de hoogte en de ruimtelijke uitstraling van het te bouwen kantoorgebouw zijn de belangen van verzoekers rechtstreeks betrokken bij het bestreden besluit en kunnen zij daarom als belanghebbenden worden aangemerkt.
Ter zitting is gebleken dat inmiddels een begin is gemaakt met de bouw van het kantoorgebouw. Nu een beslissing op de door verzoekers (…), (…), (…) en (…) ingediende bezwaarschriften eerst over enkele maanden valt te verwachten, hebben verzoekers spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
Met ingang van 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en met ingang van die datum is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ingetrokken. Volgens het overgangsrecht – in het bijzonder de artikelen 9.1.11, tweede lid, en 9.5.1 van de Invoeringswet Wro – blijven de bepalingen uit de WRO respectievelijk de Woningwet van toepassing op aanvragen die zijn ingediend vóór 1 juli 2008.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet mag de reguliere bouwvergunning slechts en moet zij worden geweigerd, indien het bouwen niet in overeenstemming is met een van de in dit artikel genoemde gronden.
Artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet bepaalt dat de bouwvergunning moet worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.
Op de gronden waarop belanghebbende het bouwplan wil oprichten is het bestemmingsplan “Spoolde-Grote Voort” van toepassing. Dit bestemmingsplan is op 15 maart 1976 vastgesteld door de gemeenteraad van Zwolle en is, behoudens voor wat betreft enkele hier niet ter zake doende onderdelen, op 24 mei 1977 goedgekeurd door gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: GS). Het bestemmingsplan, voor zover goedgekeurd door GS, is vervolgens onherroepelijk geworden.
Blijkens de bij het bestemmingsplan “Spoolde-Grote Voort” behorende plankaart hebben de gronden waarop belanghebbende het bouwplan wil realiseren de bestemming ‘bedrijfsdoeleinden’. Op grond van het bepaalde in artikel 7, eerste lid, van de voorschriften behorend bij het bestemmingsplan (hierna: de planvoorschriften) zijn gronden waaraan deze bestemming is toegekend bestemd voor bedrijfsgebouwen met daarbij behorende terreinen, dienstwoningen, andere bouwwerken en andere werken.
Vast staat dat het bouwplan op meerdere onderdelen in strijd is met het bepaalde in artikel 7 van de planvoorschriften. Om toch bouwvergunning te mogen verlenen heeft verweerder bij het bestreden besluit besloten om met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO vrijstelling te verlenen van de belemmerende bepalingen van het geldende bestemmingsplan. Vast staat dat de gemeenteraad van Zwolle de bevoegdheid om met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO vrijstelling te verlenen bij besluit van 25 oktober 2004 heeft gedelegeerd aan verweerder. Vast staat dat het bestemmingsplan niet tijdig is herzien. Ingevolge het bepaalde in artikel 19, vierde lid, van de WRO is vrijstelling met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO slechts mogelijk indien voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening van het bestemmingsplan ter inzage is gelegd. De gemeenteraad heeft op 23 juni 2008 een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21 van de WRO voor dit gebied genomen, welk besluit op 7 juli 2008 in werking is getreden. Op 24 juni 2008 hebben GS een verklaring van geen bezwaar afgegeven ten behoeve van dit project. Aan de formele vereisten voor het verlenen van vrijstelling ex artikel 19, eerste lid, van de WRO is derhalve voldaan.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling worden verleend van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van GS de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
Verweerder heeft, bij wijze van ruimtelijke onderbouwing van het project, een groot aantal stukken overgelegd, waaronder de Structuurvisie A28-zone Zwolle d.d. 15 oktober 2001, de Integrale Visie en Nota van Uitgangspunten Voorsterpoort, van februari 2007, de nota Perspectief kantorenmarkt Zwolle d.d. 16 juni 2003, de Bereikbaarheidsstrategie Voorsterpoort d.d. 1 februari 2005, het Concept vervoerplan Bedrijfsverzamelgebouw Voorsterpoort 2, het rapport Kantorenmarkt Zwolle van DTZ Zadelhoff, van juni 2008, en het Ontwerp Structuurplan 2020 d.d. 16 juni 2008. Blijkens deze stukken is verweerder voornemens om in Voorsterpoort een hoogwaardige kantorenlocatie, vlakbij de A28, te ontwikkelen. Verzoekers hebben niet weersproken dat het project waarvoor vrijstelling is verleend van het geldende bestemmingsplan past in de beleidsvisie van het gemeentebestuur, zoals die blijkt uit deze stukken.
Verzoekers stellen zich op het standpunt dat ten onrechte geen milieu-effectrapport (hierna: m.e.r.) is opgemaakt in verband met dit project.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in redelijkheid kunnen beslissen dat bij de voorbereiding van het onderhavige besluit geen sprake is van omstandigheden die leiden tot het oordeel dat een m.e.r. had moeten worden opgesteld. In dit verband is van belang dat reeds in het kader van de beoordeling of vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO diende te worden verleend voor de bouw van de IJsseltoren, op het naastgelegen perceel, in 2002 door de gemeenteraad uitvoerig is gewogen en beoordeeld of sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gezien de kenmerken van de activiteit, de plaats waar de activiteit wordt verricht, de samenhang met andere activiteiten ter plaatse en de kenmerken van die gevolgen. In dat kader heeft destijds ook een aantal onderzoeken plaatsgevonden naar de milieueffecten. Niet gebleken is dat de situatie in dit gebied sindsdien wezenlijk veranderd is. Nu de stelling van verzoekers, dat een m.e.r. had moeten worden gemaakt, in het geheel niet is onderbouwd, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat wèl een m.e.r. moest worden opgemaakt voor dit project.
Verzoekers stellen zich voorts op het standpunt dat de infrastuctuur ter plaatse onvoldoende is om de verkeerstoename die het gevolg zal zijn van de realisering van het bouwplan op te vangen.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is verweerder in het kader van de ruimtelijke onderbouwing van dit project voldoende ingegaan op de bereikbaarheid van het kantoorgebouw, wanneer dit voltooid zal zijn. In dit verband kent de voorzieningenrechter met name betekenis toe aan de Bereikbaarheidsstrategie Voorsterpoort, van 1 februari 2005. In dit stuk wordt aandacht besteed aan de bereikbaarheid van het gebied waarin het bouwplan ligt, voor autoverkeer, voor fietsers en aan de bereikbaarheid van dit gebied met het openbaar vervoer. Verweerder is doende met het nemen van maatregelen om te komen tot een betere afwikkeling van het verkeer op de Blaloweg. Ten behoeve van het autoverkeer vanaf de Blaloweg naar het gebied waar zich het bouwplan bevindt, is verweerder voornemens om een derde entree naar dit gebied te creëren, in aanvulling op de twee bestaande entrees tot dit gebied. Bestaande fietsverbindingen naar het gebied worden veiliger en comfortabeler gemaakt. Voorts zal naar verwachting omstreeks 2010 een tramlijn vanaf het treinstation van Zwolle naar te bouwen tramhaltes in Voorsterpoort en in de wijk Stadshagen gerealiseerd worden. Hiermee wordt het gebied waarin het bouwplan zich bevindt beter bereikbaar met het openbaar vervoer. Bovendien zullen werknemers van Electrabel gebruik kunnen maken van de pendelbus, die nu al rijdt tussen het treinstation en de IJsseltoren. Daarnaast is Electrabel, blijkens het Concept vervoerplan, voornemens om aanvullende maatregelen te treffen, om gebruik van de fiets, van het openbaar vervoer en carpoolen door werknemers te stimuleren. Het geheel van deze maatregelen is, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, voldoende voor het oordeel dat dit project ook vanuit verkeerstechnisch oogpunt deugdelijk is onderbouwd.
De voorzieningenrechter is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat voldaan is aan het vereiste van artikel 19, eerste lid, van de WRO, dat een project waarvoor vrijstelling krachtens deze bepaling wordt verleend voorzien dient te zijn van een goede ruimtelijke onderbouwing.
Nu tevens is voldaan aan de overige formele vereisten voor de toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO, dient vervolgens beoordeeld te worden of verweerder, bij afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO te verlenen. De vraag of verweerder van de bevoegdheid om met toepassing van deze bepaling vrijstelling te verlenen gebruik heeft kunnen maken kan de rechter slechts terughoudend toetsen.
Verzoekers, die allen aan de Beukenallee wonen, stellen zich op het standpunt dat onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van de bewoners van de Beukenallee. Verzoekers vrezen dat het bouwplan voor hen tot verlies van privacy zal leiden en tot aantasting van het groene karakter van hun woonomgeving en daarmee tot verlies van woongenot. Tevens vrezen verzoekers voor lichtvervuiling, voor geluidsoverlast ten gevolge van de weerkaatsing van het geluid van het verkeer op de A28 tegen de gevel van het kantoorgebouw en voor verlies van zonlicht in hun woningen en tuinen. Daarnaast vrezen verzoekers dat, na ingebruikneming van het kantoorgebouw door Electrabel, werknemers van Electrabel hun auto aan de Beukenallee zullen parkeren, waardoor parkeeroverlast zal ontstaan. Tevens stellen verzoekers zich op het standpunt dat uitvoering van het project zal leiden tot waardevermindering van hun woningen. Tenslotte stellen zij dat de besluitvorming op onzorgvuldige wijze is verlopen.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de Beukenallee een straat met veel groen is. Het gebied ten westen van de A28, tussen de Beukenallee en de IJssel, heeft een landelijk karakter. De Beukenallee en het aangrenzende landelijke gebied zijn in ruimtelijke zin gescheiden van het gebied Voorsterpoort door de Westenholterallee.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ligt, gezien de afstand van ongeveer 180 meter tussen het bouwplan en de Beukenallee en gezien de hoogte van het op te richten gebouw, voor de hand dat sprake zal zijn van een zekere mate van aantasting van de privacy en van het woongenot van verzoekers, als bewoners van de Beukenallee. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is verweerder zich voldoende bewust geweest van de gevolgen die het bouwplan heeft voor bewoners van de Beukenallee en heeft verweerder deze belangen op voldoende zorgvuldige wijze betrokken bij de uit te voeren belangenafweging. Niet gezegd kan worden dat sprake zal zijn van een zodanige aantasting van de privacy en het woongenot van verzoekers, dat verweerder in redelijkheid geen vrijstelling had mogen verlenen. De voorzieningenrechter heeft daarbij met name acht geslagen op de ruimtelijke scheiding door de Westenholterallee.
De door verzoekers geuite vrees voor lichtvervuiling behoefde voor verweerder geen grond te vormen om de vrijstelling te weigeren. In dit verband is van belang dat buiten kantoortijden in beginsel alleen noodverlichting zal branden in het kantoorgebouw. Wel dient verweerder, in het kader van de behandeling van de ingediende bezwaren, te onderzoeken of aanleiding bestaat om met het oog hierop een voorwaarde te verbinden aan de vrijstelling. De voorzieningenrechter wijst op hetgeen verzoekers hebben aangevoerd over de mate van licht die nu reeds ’s nachts verspreid wordt door de IJsseltoren, waarvan ter zitting is erkend dat deze zich niet beperkt tot noodverlichting. Verzoekers vrezen – mogelijk met reden - dat deze lichtoverlast, na ingebruikneming door Electrabel, nog zal toenemen.
In opdracht van verweerder heeft ingenieursbureau Cauberg-Huygen onderzocht wat de gevolgen van het bouwplan zijn voor de beschaduwing van de woningen aan de Beukenallee en of sprake zal zijn van reflecties van zonlicht op de woningen aan de Beukenallee. Blijkens het op 7 mei 2008 door Cauberg-Huygen uitgebrachte rapport kunnen de woningen en percelen aan de Beukenallee in de vroege ochtend enige schaduwwerking ondervinden door gebouwen op de locatie Spoolderwerk. De IJsseltoren is hierbij voor de Beukenallee maatgevend, zodat het bouwplan niet van invloed is op de duur van de beschaduwing. Uit het rapport van Cauberg-Huygen blijkt verder dat gedurende korte perioden reflecties van zonlicht via het bouwplan naar de woningen en percelen aan de Beukenallee mogelijk zijn. Cauberg-Huygen wijst er in het rapport van 7 mei 2008 op dat, doordat het bouwplan voorzien zal zijn van blanke zonwerende beglazing, met een totale lichtreflectie van circa 15 %, de directe lichtreflectie van het bouwplan beperkt zal zijn. De voorzieningenrechter is van oordeel dat ingenieursbureau Cauberg-Huygen voor wat betreft de beantwoording van de onderzochte vragen als deskundige kan worden aangemerkt. Verweerder heeft zich bij zijn besluitvorming dan ook mogen baseren op het door Cauberg-Huygen uitgebrachte rapport van 7 mei 2008. Verzoekers hebben geen andersluidend deskundigenrapport ingebracht. Verweerder heeft dan ook mogen oordelen dat de vrees van verzoekers voor beschaduwing en voor reflectie van zonlicht via het bouwplan geen aanleiding behoefde te vormen om de vrijstelling te weigeren.
Voorts blijkt uit een memo van het Expertisecentrum Stad en Landschap d.d. 4 december 2007 dat de geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeer door de realisering van het bouwplan maximaal 0,3 dB toeneemt. Op enkele punten neemt de geluidsbelasting 0,2 dB af. Deze effecten zijn dermate gering, dat zij voor verweerder geen aanleiding behoefden te vormen om vrijstelling te weigeren.
De door verzoekers geuite vrees voor parkeeroverlast behoefde voor verweerder evenmin aanleiding te vormen om vrijstelling te weigeren. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter vooreerst dat het bouwplan dient te voldoen aan de in de bouwverordening neergelegde parkeernormen. Bovendien is de Beukenallee ruimtelijk afgescheiden van het gebied Voorsterpoort door de Westenholterallee. Indien onverhoopt toch mocht blijken dat de Beukenallee op grote schaal gebruikt wordt door werknemers van Electrabel, om daar hun auto te parkeren, dan kunnen verzoekers verweerder vragen om aanvullende verkeersmaatregelen te nemen, ter voorkoming van parkeeroverlast in hun straat. Verweerder heeft, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, vooralsnog geen aanleiding behoeven te zien om aanvullende verkeersmaatregelen te nemen.
Gesteld noch gebleken is dat dit project zal leiden tot een zodanig grote waardevermindering van de woningen van verzoekers dat verweerder om die reden moest afzien van het verlenen van vrijstelling. Verweerder mocht dan ook volstaan met verwijzing naar de mogelijkheid van planschadevergoeding.
De voorzieningenrechter is niet gebleken dat de besluitvorming op onzorgvuldige wijze is verlopen. De procedure is gevoerd conform het bepaalde in artikel 19a van de WRO en voldoet aan de wettelijke vereisten.
Verweerder heeft, bij afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid groter gewicht mogen toekennen aan het algemene belang van een gezonde economische ontwikkeling van Zwolle, en in het bijzonder aan het belang van voldoende werkgelegenheid in Zwolle, en aan de belangen van Spoolderwerk B.V., als bouwer van het kantoorgebouw, en van Electrabel, als toekomstige gebruiker van dit gebouw, dan aan de individuele belangen van verzoekers, als bewoners van de Beukenallee, bij het niet doorgaan van dit project.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zal de vrijstelling ex artikel 19, eerste lid, van de WRO dan ook in rechte standhouden, zodat de strijdigheid van het bouwplan met het geldende bestemmingsplan geen weigeringsgrond voor de bouwvergunning meer is.
Artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet bepaalt dat de bouwvergunning moet worden geweigerd, indien de aanvraag en de daarbij overgelegde gegevens naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk maken dat het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij de bouwverordening.
De voorzieningenrechter stelt vast dat niet wordt betwist dat het aantal parkeerplaatsen voldoet aan de geldende minimumnorm, zoals neergelegd in de bouwverordening. Niet gebleken is dat het bouwplan op enig ander onderdeel in strijd is met de bouwverordening.
Nu ook overigens niet is gebleken van een weigeringsgrond, heeft verweerder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter terecht bouwvergunning verleend.
Er bestaat, gelet op al wat hiervoor is overwogen, dan ook geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.
Het verzoek om een voorlopige voorziening dient derhalve afgewezen te worden.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzieningenrechter van de rechtbank
-wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A. van der Weij als griffier, op