ECLI:NL:RBZLY:2008:BG5042

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
12 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
421645 VV 08-144
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrechtelijke geschil over geluidsoverlast tussen huurders

In deze kantonzaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad, heeft de kantonrechter op 12 november 2008 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een huurder, aangeduid als [eisende partij], en de verhuurder, [woningbouw]. De eiser vorderde een voorlopige voorziening wegens geluidsoverlast die hij ondervond van de buren, die ook huurders zijn van [woningbouw]. De mondelinge behandeling vond plaats op 29 oktober 2008. De eiser stelde dat hij al geruime tijd hinder ondervond van geluiden die voortkwamen uit een uitgiftedepot voor kranten dat door zijn buurman, [A], werd geëxploiteerd. De geluidsoverlast bestond uit het laden en lossen van kranten, blaffen van honden en andere geluiden die de nachtrust van de eiser verstoorden.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de overlast ernstig genoeg was om de verhuurder te verplichten tot het nemen van verstrekkende maatregelen, zoals ontbinding van de huurovereenkomst. De rechter oordeelde dat eerst minnelijk overleg tussen de huurders diende plaats te vinden voordat juridische stappen konden worden overwogen. De kantonrechter wees de vorderingen van de eiser af, omdat er onvoldoende aannemelijk was gemaakt dat de overlast onaanvaardbaar was en dat de verhuurder niet adequaat had gehandeld. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij.

De uitspraak benadrukt het belang van eerst proberen tot een oplossing te komen via overleg tussen huurders voordat juridische stappen worden ondernomen. De rechter stelde dat de verhuurder niet verplicht kan worden tot het nemen van maatregelen zonder dat de huurders zelf eerst hebben geprobeerd het probleem op te lossen. Dit vonnis biedt inzicht in de juridische kaders rondom huurrecht en de verantwoordelijkheden van zowel huurders als verhuurders in gevallen van overlast.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Lelystad
zaaknr.: 421645 VV 08-144
datum : 12 november 2008
toevoeging verleend aan [eisende partij]
Vonnis in het kort geding van:
[EISENDE PARTIJ],
wonende te [woonplaats],
eiser, hierna te noemen [eisende partij],
gemachtigde mr. K.A.M. Ramaekers
tegen
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid [WONINGBOUW],
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde, hierna te noemen [woningbouw],
gemachtigde mr. O.C.A. Millaard.
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- het exploot d.d. 21 oktober 2008 houdende een vordering tot het treffen van een
voorziening bij voorraad.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2008.
Verschenen zijn: -[eisende partij], bijgestaan door mr. Ramaekers;
-[woningbouw], vertegenwoordigd door mevrouw [H], en bijgestaan door
mr. O.C.A. Millaard.
Het geschil
[eisende partij] heeft gevorderd dat bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
[woningbouw] wordt verplicht om binnen drie maanden na betekening van het vonnis in kort geding zorg te dragen voor de ontbinding van de huurovereenkomst met de huurders van [straat] [X] te [woonplaats] en ontruiming van het door de huurders van [straat] [X] gehuurde, zulks op straffe van een direct opeisbare en niet voor matiging vatbare dwangsom van € 250,00 per dag dat [woningbouw] nalaat hieraan te voldoen, althans een door de Voorzieningenrechter in goede rechtspraak te bepalen dwangsom, per overtreding per keer, zulks tot een maximum van € 25.000,00, althans tot een door de Voorzieningenrechter in goede rechtspraak te bepalen maximum, met veroordeling van [woningbouw] in de proceskosten;
subsidiair:
[woningbouw] wordt verplicht om binnen twee weken na betekening van het vonnis in kort geding de geluidsoverlast die de huurders van [straat] [X] te [woonplaats] veroorzaken door het houden van een uitgiftedepot voor kranten en/of folders, welke onder meer bestaat uit geluiden van het laden en lossen van de kranten/folders, de voetstappen, het kuchen en het praten van de bezorgers en het blaffen van de honden, te doen staken, zulks op straffe van een direct opeisbare en niet voor matiging vatbare dwangsom van € 250,00 per dag dat [woningbouw] nalaat hieraan te voldoen, althans een door de Voorzieningenrechter in goede rechtspraak te bepalen dwangsom, per overtreding per keer, zulks tot een maximum van € 25.000,00, althans tot een door de Voorzieningenrechter in goede rechtspraak te bepalen maximum, met veroordeling van [woningbouw] in de proceskosten;
meer subsidiair:
[woningbouw] wordt verplicht om binnen twee weken na betekening van het vonnis in kort geding alle haar ter dienste staande middelen in te zetten om de geluidsoverlast die de huurders van [straat] [X] te [woonplaats] veroorzaken door het houden van een uitgiftedepot voor kranten en/of folders, welke onder meer bestaat uit geluiden van het laden en lossen van de kranten/folders, de voetstappen, het kuchen en het praten van de bezorgers en het blaffen van de honden, te niet te doen, met veroordeling van [woningbouw] in de proceskosten.
[woningbouw] heeft tegen de vorderingen verweer gevoerd.
De vaststaande feiten
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd betwist –mede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de overgelegde producties- het volgende vast:
1.1
[eisende partij] huurt vanaf circa [jaar] van [woningbouw] de woning, staande en gelegen aan de [straat] [Y] te [woonplaats]. Direct naast hem op [straat] [X] woont de familie [A] (hierna: [A]). Ook [A] huurt de woning van [woningbouw]. De slaapkamer van [eisende partij] kijkt uit op het achtererf van [A] en bevind zich op ongeveer vier meter daar vandaan. Op [straat] [Z] woont [C].
1.2
Sinds 2000 heeft [A] een uitgiftedepot voor De Stentor, een ochtendkrant. In verband hiermee worden iedere ochtend –behoudens op zondag- om 3.00 uur met een steekwagentje pakketten kranten achter de woning van [A] afgeleverd. Dit gebeurt drie keer achtereen. Tussen circa 5 uur en 6.30 uur worden de kranten door de bezorgers opgehaald.
1.3
[A] heeft voorts een uitgiftedepot van de krant Flevopost en reclamefolders. Flevopost wordt ieder woensdag om 6.30 uur achter de woning van [A] afgeleverd en daar in de loop van de dag door bezorgers opgehaald. De reclamefolders worden op donderdag en vrijdag –overdag- bij [A] achter zijn woning opgehaald.
1.4
[A] heeft twee honden.
De beoordeling
1.
Aan zijn vordering is door [eisende partij] ten grondslag gelegd dat hij reeds langere tijd vrijwel dagelijks geluidsoverlast ondervindt van [A]. Die overlast bestaat uit geluiden van de steekwagen waarmee ’s nachts de Stentor wordt gebracht, de voetstappen, het kuchen en het praten van de bezorgers van die krant in de vroege ochtend alsmede het geblaf van de honden overdag op woensdag, donderdag en vrijdag op de momenten dat de Flevopost en de reclamefolders worden gebracht en opgehaald. Door de geluidsoverlast wordt [eisende partij] gestoord in zijn woongenot. Hoewel [C] en zijn gemachtigde bij schrijven van 8 en 23 juli 2008 [woningbouw] hebben gesommeerd om adequate actie te ondernemen tegen de door hem ondervonden geluidsoverlast, heeft [woningbouw] dat tot dusverre niet gedaan. Omdat [eisende partij] ernstig gebukt gaat onder de nog steeds voortdurende geluidsoverlast –hij lijdt aan slapeloosheid, onrust en overspannenheid in verband waarmee hij van zijn huisarts inmiddels slaappillen heeft gekregen –, heeft hij recht en spoedeisend belang bij het treffen van de gevorderde voorzieningen, aldus [eisende partij].
2.
[woningbouw] heeft ten eerste betwist dat [eisende partij] een spoedeisend belang heeft nu het krantendepot er al acht jaren zit. Daarom al dient volgens haar de vordering te worden afgewezen.
[woningbouw] heeft voorts als verweer aangevoerd dat zij met omwonenden, waaronder [A] en [C], contact heeft gehad om te bezien of er sprake is van overlast. De betreffende correspondentie heeft [woningbouw] echter niet overgelegd om te vermijden dat die stukken een eigen leven gaan leiden in de [straat].
[A] heeft, naar [woningbouw] heeft betoogd, aan [woningbouw] toegezegd te zullen proberen de gestelde overlast te voorkomen. [woningbouw] kan een uitgiftedepot voor kranten echter niet verbieden en heeft dus getracht te komen tot passende maatregelen.
[woningbouw] heeft naar aanleiding van nieuwe klachten eind augustus 2008 een buurtonderzoek gestart. Daaruit is volgens [woningbouw] naar voren gekomen dat er klachten bestaan over de bewoners van [straat] [Z], [X] en [Y]. Alle betrokken geven volgens [woningbouw] aan dat zij in meer of mindere mate hinder/overlast van elkaar of van enkele van hen ondervinden. [woningbouw] heeft naar aanleiding hiervan, naar zij heeft gesteld, enkele huurders opgeroepen om zich vooral te houden aan de algemene huurvoorwaarden, waaronder artikel 6.5 dat zegt dat op geen enkele wijze overlast of hinder mag worden bezorgd.
Volgens [woningbouw] is het de vraag of onder voormelde omstandigheden sprake is van overlast of hinder en als daar al sprake van is, behoort de verhuurder die klachten eerst te bespreken met de huurders alvorens te grijpen naar het zwaarste middel van ontbinding en ontruiming.
[woningbouw] kan naar haar zeggen niets doen. Zij heeft namelijk serieus onderzoek gedaan en op basis daarvan heeft zij niet kunnen vaststellen dat een der huurders toerekenbaar tekort schiet in de nakoming van haar verplichtingen, laat staan op een zodanig ernstige wijze dat [woningbouw] kan komen tot een ontbinding van de huurovereenkomst. Wél heeft [woningbouw] inmiddels de toezegging gekregen van [A] dat deze de uitgiftedepots zal verhuizen naar een garagebox elders zodra [woningbouw] haar deze aanbiedt. [woningbouw] kan echter niets zeggen over de termijn waarop zo’n box vrijkomt.
Volgens [woningbouw] is het onmogelijk voor haar om aan de vorderingen, zoals deze geformuleerd zijn, te voldoen.
3.
De kantonrechter is voldoende gebleken van het spoedeisend belang van [eisende partij] bij zijn vorderingen. Het enkele feit dat het door [A] geëxploiteerde krantendepot al acht jaren bestaat, maakt dit niet anders; zulks met name niet nu niet is weersproken dat [eisende partij] sinds april van dit jaar korter is gaan werken en dat hij daardoor meer thuis is. Aannemelijk is dan ook de stelling van [eisende partij] dat hij ten gevolge daarvan, in elk geval overdag, meer geconfronteerd wordt met de gestelde overlast. Bovendien is niet weersproken –en staat dus vast- het betoog van [eisende partij] dat [A] twee nieuwe honden heeft, dat die honden meer blaffen dan de honden die [A] daarvóór had en dat [eisende partij] sinds de aanschaf van die honden dus met meer hondengeblaf wordt geconfronteerd.
4.
De kantonrechter stelt voorts voorshands het volgende voorop.
Een huurder van een woning mag niet op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is hinder bezorgen aan omwonenden. Indien de huurder deze verplichting niet nakomt, schiet deze tevens tekort in de nakoming van een verbintenis jegens de verhuurder. Dit vloeit volgens vaste jurisprudentie voor uit tekst en strekking van artikel 7:213 BW. Andere huurders, die overlast ondervinden, kunnen zich met een beroep op het hen toekomende huurgenot zo nodig, indien de overlast veroorzakende huurder daaraan niet in der minne een einde wil maken, tot de verhuurder wenden met het verzoek stappen te nemen om de overlast te doen eindigen. Op grond van de redelijkheid en billijkheid zal op de verhuurder een verplichting kunnen rusten om alsdan alles te doen wat in zijn vermogen ligt om de feitelijke stoornis van het woongenot te beëindigen. In zo’n geval zal tenminste van de verhuurder verwacht mogen worden dat deze een zorgvuldig onderzoek instelt naar de vraag of daadwerkelijk sprake is van onaanvaardbare overlast en zo ja, dat deze, indien een oplossing in der minne niet (meer) tot de mogelijkheden behoort, gerechtelijke stappen onderneemt om daadwerkelijk een einde te maken aan die overlast. Dit kan worden bewerkstelligd door ontbinding van de huurovereenkomst te vorderen op grond van een toerekenbare tekortkoming van de huurder, gevolgd door ontruiming van het gehuurde.
5.
Naar voorlopig oordeel van de kantonrechter kan de verplichting van de verhuurder om alle te zijnen dienste staande middelen aan te wenden om aan de stoornis van het huurgenot een einde te maken echter eerst worden aangenomen, indien overleg in der minne tussen de huurder wiens huurgenot wordt verstoord en de medehuurder die de overlast veroorzaakt geen effect heeft gehad of dergelijk overleg onmogelijk is. Het kan naar voorlopig oordeel niet zo zijn dat de verhuurder verplicht is tot het nemen van verstrekkende maatregelen zonder dat de huurder eerst zelf getracht heeft in der minne tot een oplossing met de overlast veroorzakende mede huurder te komen.
Dat het onderhavige conflict tussen [eisende partij] en [A] niet eerst nog in onderling overleg tussen beiden zou kunnen worden opgelost, is voorshands onvoldoende gebleken. [eisende partij]’s verder niet toegelichte uitspraak bij gelegenheid van de mondelinge behandeling “dat met die man niet te praten valt” is in elk geval onvoldoende om daarvan uit te kunnen gaan. Ook de omstandigheid dat [A] het door het Juridisch Loket voorgestelde mediationtraject heeft afgewezen, betekent naar voorlopig oordeel van de kantonrechter nog niet dat [A] niet bereid is tot overleg met [eisende partij] over de door hem ondervonden geluidsoverlast. In de betreffende brief van 23 juli 2008 van het Juridisch Loket staat niet meer dan dat [A] heeft meegedeeld dan dat hij het geschil niet door middel van mediation wil oplossen. De redenen daarvan –dat kan bijvoorbeeld ook enkel een financiële reden zijn- worden niet vermeld. In elk geval staat in die brief niet dat [A] niet bereid is tot het voeren van overleg met [eisende partij].
Voorshands, bij gebreke van voldoende anders duidende feiten en omstandigheden, moet het er dan ook voor gehouden worden dat minnelijk overleg tussen [eisende partij] en [A] nog steeds tot de mogelijkheden behoort en dat wellicht op die wijze de beweerdelijk door [eisende partij] ondervonden geluidsoverlast nog kan worden beëindigd. Dit geldt te meer nu [woningbouw] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft voorgesteld om met zowel [A] als [eisende partij] om de tafel te gaan zitten om het probleem op te lossen. Dat [woningbouw] volgens [eisende partij] al vanaf half mei 2008 bekend is met de geluidsoverlast die hij ondervindt en dat [woningbouw] volgens [eisende partij] sindsdien niet voortvarend is opgetreden, zodat hij weinig vertrouwen meer heeft in haar, kan zo zijn, maar doet niet af aan het voorlopig oordeel van de kantonrechter dat [eisende partij] eerst (zo mogelijk tezamen met [woningbouw]) zal moeten proberen minnelijk overleg met [A] te voeren. Pas daarna, als dat overleg tot niets heeft geleid, zal de vraag aan de orde kunnen komen of [woningbouw] stappen jegens [A] dient te ondernemen en zo ja welke. Alsdan zal ook pas aan de orde komen de vraag of er werkelijk sprake is van geluidsoverlast en wel zodanig dat deze een onaanvaardbare aantasting van het huurgenot van [eisende partij] oplevert.
Reeds hierom komen de vorderingen niet voortoewijzing in aanmerking.
Daarbij komt nog het volgende.
6.
Dat [eisende partij] last heeft van de geluiden bij de woning van [A] staat voorshands wel vast. Ook staat vast dat [woningbouw] onderzoek heeft gedaan naar die door [eisende partij] beweerde geluidsoverlast. Volgens haar is die door [eisende partij] ervaren overlast echter niet dermate ernstig dat gezegd kan worden dat [A] toerekenbaar tekort schiet in zijn verplichting zich als goed huurder te gedragen. Het ligt dan ook op de weg van [eisende partij] om in dit kort geding voldoende aannemelijk te maken dat de door hem ondervonden overlast dermate ernstig en structureel is dat [A] onrechtmatig handelt jegens hem en dat [woningbouw] daarom nog verdergaande acties dient te ondernemen dan zij tot dusverre heeft gedaan. Nu die mogelijke acties uit niets anders (meer) kunnen bestaan dan uit het entameren van een gerechtelijke procedure jegens [A] zal voorshands moeten worden ingeschat hoe groot de kans van slagen van zo’n procedure is. Uitgangspunt hierbij is dat [eisende partij] en [A] naaste buren zijn en dat zij daarom enige geluidshinder van elkaar zullen moeten dulden. Voorts zullen in verband met de verstrekkende gevolgen die een mogelijke veroordeling van [A] in die gerechtelijke procedure voor hem heeft voldoende sterke objectieve gegevens voorhanden moeten zijn om de claim te doen slagen. Dat deze er zijn, is in dit kort geding voorshands echter onvoldoende gebleken. De door [eisende partij] in dit verband opgemaakte en bij gelegenheid van de mondelinge behandeling ten gehore gebrachte geluidsopnames zijn, voor zover de kantonrechter dit heeft kunnen beoordelen, van te weinig betekenis. Die opnames betreffen, naar [eisende partij] bij gelegenheid van de mondeling behandeling heeft meegedeeld, niet meer dan een selectie. Die opnames zeggen dan ook te weinig met betrekking tot de frequentie en duur van de geluidsoverlast die telkens door [eisende partij] wordt ondervonden. Bovendien zijn de geluidsopnames gemaakt met de mobiele telefoon van [C] ten gevolge waarvan de kwaliteit van de geluidsopnames naar voorlopig oordeel van de kantonrechter te wensen overlaat. In elk geval waren de geluiden soms moeilijk te horen. Ook de enkele door [eisende partij] overgelegde verklaring van buurman [C] legt voorshands te weinig gewicht in de schaal. Die verklaring is te algemeen waar het de frequentie en de duur van de telkens ondervonden geluidsoverlast betreft. In elk geval zal naar voorlopig oordeel van de kantonrechter in een gerechtelijke procedure een meer specifieke verklaring verlangd worden.
Kortom, voorshands, op basis van de in dit kort geding gebleken gegevens, kan niet zonder meer worden aangenomen dat een gerechtelijke procedure tegen [A] kans van slagen heeft. Dit in aanmerking nemende, kan [woningbouw] naar voorlopig oordeel van de kantonrechter dan ook volstaan met hetgeen zij tot dusverre aan acties heeft ondernomen. Ook om deze reden komen de vorderingen niet voor toewijzing in aanmerking.
7.
Omdat de vorderingen worden afgewezen, zal [eisende partij] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De beslissing in kort geding
De kantonrechter:
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt [eisende partij] is de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [woningbouw] gevallen op € 200,00 voor salaris gemachtigde;
Aldus gewezen door mr. M.J.C.M. Manders, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 12 november 2008, in tegenwoordigheid van de griffier.