ECLI:NL:RBZLY:2008:BG5594

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
18 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/607123-08 (P)
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en de beoordeling van bewijs en strafmaat

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 18 november 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met geweld. De verdachte, die op 11 april 2008 in Lelystad een geldbedrag van ongeveer 300 euro had weggenomen van een slachtoffer, werd beschuldigd van het gebruik van geweld tijdens de diefstal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer met kracht bij de schouders heeft vastgepakt en de tas met geld heeft getrokken, wat leidde tot blauwe plekken bij het slachtoffer. De rechtbank heeft de verklaringen van de officier van justitie en de verdediging zorgvuldig gewogen. De officier van justitie achtte het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging ontkende dat er geweld was gebruikt. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als consistent en geloofwaardig beoordeeld, terwijl de verklaring van de verdachte inconsistent was. De rechtbank heeft de rapporten van psychologen en verslavingszorg in overweging genomen, waarbij werd vastgesteld dat de verdachte leed aan een verslaving en psychische problemen. De rechtbank heeft uiteindelijk de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde dat hij zich zal houden aan de voorschriften van Tactus Verslavingszorg. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van 300 euro aan het slachtoffer voor immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.607123-08 (P)
Uitspraak: 18 november 2008
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
[geboortedatum] [geboorteplaats],
[adres],
thans gedetineerd in de [detentieadres]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van de onderzoeken ter terechtzitting van 24 juni 2008, 18 september 2008 en 4 november 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D.G. Nagel, advocaat te Lelystad.
DAGVAARDING
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 29 mei 2008.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 april 2008 in de [plaats] op de openbare weg, [plaats], in elk geval op de openbare weg, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer 300 Euro, in elk geval enig geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slac[geboortedatum]], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij verdachte
- voornoemde [slachtoffer] (met kracht) bij de schouders heeft vastgepakt en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] achterover heeft getrokken en/of
- met (grote) kracht de handen van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of
- hard aan de tas van die [slachtoffer] heeft getrokken en/of een enveloppe met geld uit de (kapotgescheurde) tas van die [slachtoffer] heeft gegrist/gepakt;
FORMELE VOORVRAGEN
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vordering worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor een schorsing van de vervolging.
DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Het standpunt van de officier van justitie
De officier acht het ten laste gelegde, te weten diefstal met geweld, wettig en overtuigend bewezen, ook al ontkent verdachte dat hij geweld heeft gebruikt jegens het slachtoffer. De officier neemt daarbij in aanmerking dat de verklaring van het slachtoffer consistent is, terwijl de verklaring van verdachte dat niet is; daarbij komt dat het slachtoffer geen reden heeft om een onjuiste verklaring af te leggen, maar verdachte wel. Mede uit de verklaring van een van de bouwvakkers, dat de rollator van het slachtoffer was omgevallen, ontleent zij het bewijs van het gebruik van geweld door verdachte jegens het slachtoffer.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft gesteld dat verdachte de diefstal van de enveloppe met geld van het slachtoffer bekent, maar dat hij ontkent dat hij daarbij geweld heeft gebruikt. Een van de getuigen die uit het raam kijkt na het roepen om hulp door het slachtoffer, ziet geen worsteling. Weliswaar bevindt zich een foto van een blauwe plek in het dossier, maar deze foto is vijf dagen later gemaakt en bovendien is op de foto niet te zien waar de blauwe plek zich op het lichaam van het slachtoffer bevindt. De foto’s van een gescheurde tas in het dossier dienen evenmin tot bewijs, want de tas op de foto’s is blauw, terwijl het slachtoffer in de aangifte spreekt van een zwarte tas. Bovendien is onduidelijk wanneer de foto’s van de gescheurde tas zijn gemaakt.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt met betrekking tot het bewijs het navolgende, op grond van de hierna vermelde bewijsmiddelen.
De vaststaande feiten
Blijkens de aangifte van het slachtoffer liepen zij en verdachte op 11 april 2008 in Lelystad op de openbare weg, [plaats]. Het slachtoffer had iets eerder die dag 300 euro opgehaald bij de [plaats]. Dit geld had zij in een enveloppe in haar tas gestopt, die in het mandje van haar rollator lag. Verdachte griste de enveloppe met 300 euro uit de tas van het slachtoffer en rende weg.
Verdachte heeft dit ter terechtzitting van 18 september 2008 en 4 november 2008 bekend.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte, anders dan door hem is verklaard, wel degelijk geweld gebruikt jegens het slachtoffer. In haar aangifte verklaart het slachtoffer dat zij met twee handen op haar schouders met kracht naar achteren werd getrokken door verdachte en dat deze hard in haar handen kneep. Het slachtoffer heeft hieraan blauwe plekken op haar rug overgehouden, zoals is gebleken uit haar aangifte en uit de in het proces dossier aanwezige foto , welke blijkens het proces verbaal in het genoemde proces dossier op 16 april 2008 van de rug van het slachtoffer is gemaakt. Anders dan door de verdediging is aangevoerd is daarmee in voldoende mate komen vast te staan dat de blauwe plek op deze foto zich bevindt op de rug van het slachtoffer. [getuige] verklaart dat hij op straat hulpgeroep hoorde en naar beneden keek; hij zag een oude dame die om hulp riep met een rollator die om lag. Hiermee is in voldoende mate komen vast te staan dat een worsteling tussen het slachtoffer en verdachte heeft plaatsgevonden, ondanks het verweer van de verdediging dat deze getuige geen worsteling heeft gezien; deze worsteling kan immers hebben plaatsgevonden voordat de getuige naar beneden keek. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er te veel onduidelijkheid bestaat omtrent de tas van het slachtoffer, die blijkens de aangifte van het slachtoffer zwart is ; op de foto’s in het dossier is echter een blauwe tas te zien. De rechtbank acht mitsdien niet bewezen dat de tas door het trekken is gescheurd.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
hij op 11 april 2008 in de [plaats] op de openbare weg, [plaats], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van 300 Euro, toebehorende aan [slach[slachtoffer] [geboortedatum], welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld van geweld tegen voornoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij verdachte voornoemde [slachtoffer] (met kracht) bij de schouders heeft vastgepakt en (vervolgens) die [slachtoffer] achterover heeft getrokken en met (grote) kracht de handen van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en aan de tas van die [slachtoffer] heeft getrokken en een enveloppe met geld uit de tas van die [slachtoffer] heeft gegrist.
Wat meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
DE KWALIFICATIE
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, strafbaar gesteld bij artikel 310 j° 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
STRAFBAARHEID
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor wat te zijnen laste bewezen is verklaard.
De strafoplegging
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, en als bijzondere voorwaarde toezicht door de Algemene Verslavingszorg van de Reclassering, ook wanneer dit inhoudt behandeling bij de GGZ Meerkanten of een andere instelling.
De vordering van de benadeelde partij, inhoudende € 15,-- als vergoeding voor de gescheurde tas en € 300,-- als immateriële schadevergoeding, dient naar het oordeel van de officier van justitie volledig te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe van verdachte heeft bepleit dat verdachte met een gevangenisstraf, gelijk aan de duur van het voorarrest waarin verdachte thans verkeert, voldoende is afgestraft. Subsidiair heeft de raadsvrouwe verzocht bij de straftoemeting rekening te houden met de nieuwe wetgeving ten aanzien van de vervroegde invrijheidstelling. De raadsvrouwe heeft zich gerefereerd aan het oordeel ten aanzien van de door de officier van justitie gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf, maar heeft wel bepleit dat de duur van de proeftijd zal worden beperkt tot 2 jaar.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij is het standpunt ingenomen dat deze vordering niet voldoende is onderbouwd, en dat de schade (daarmee) niet objectief bepaalbaar is, althans in ieder geval niet van dermate eenvoudige aard dat daar door de strafkamer van de rechtbank een beslissing over kan worden genomen.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezen verklaarde en de omstandigheden, waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze onder meer naar voren zijn gekomen in de diverse voorlichtingsrapportages.
Blijkens het psychologisch onderzoek door drs. Bini is sprake van een ontkennende verdachte, die zich laat omschrijven als een man die moeite heeft met het contact met anderen en daarin vaak sterke ambivalente gevoelens ervaart. Hij beschikt over onvoldoende empathisch vermogen en kan zich daardoor niet goed in anderen verplaatsen. Er is sprake van een emotionele oppervlakkigheid/leegte die hij regelmatig tracht op te vullen door het gebruik van harddrugs. Deze middelen hebben echter tot gevolg dat hij psychotische belevingen kan hebben, vaak in de vorm van auditieve hallucinaties. Bij betrokkene is sprake van een ziekelijke stoornis der geestvermogens die te omschrijven is als een afhankelijkheid van meerdere middelen (cocaïne en heroïne). Daarnaast is er bij betrokkene een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens die te omschrijven is als borderline-persoonlijkheidsstoornis. Het is niet komen vast te staan dat betrokkene gedurende de periode van het ten laste gelegde psychotisch was. Echter, gezien het druggebruik is het wel aannemelijk dat zijn realiteitstoetsing verstoord was. Geadviseerd wordt behandeling in een verplichtend kader in de vorm van een klinische behandeling (intramuraal) bij een GGZ instelling die in staat is zijn dubbeldiagnose problematiek te behandelen, met een verplicht contact met de reclassering als bijzondere voorwaarde.
Naar aanleiding van deze rapportage heeft de officier van justitie verzocht om een aanvullende dubbelrapportage, omdat het rapport van drs. Bini niet zou voldoen aan de maatstaven die daarvoor gelden, de gestelde vragen niet zouden worden beantwoord en daarnaast gelet op de aard van de zaak een dubbelrapportage zou zijn aangewezen.
Vervolgens is, naar aanleiding van het verzoek van de officier van justitie, een rapport uitgebracht door de psychiater drs. Heinsman. Betrokkene heeft in zeer beperkte mate meegewerkt aan het onderzoek; deze heeft zich beperkt tot het ten laste gelegde en de rol van verslaving en psychiatrische kwetsbaarheid. Hoewel de informatie beperkt is, komt de rol van verslaving en psychiatrische problematiek naar voren als belangrijkste factoren ten aanzien van recidive en zorg. Hoewel deze factoren met de beperkte informatie niet goed onderbouwd afgewogen kunnen worden, kan er wel een waarschijnlijkheidshypothese in de zin van klinische indrukken worden gegeven.
Onderzochte vertoont zich coöperatief zolang er niet wordt gesproken over de onderliggende beweegredenen ten aanzien van het ten laste gelegde: de rol van ziekte en verslaving. Hij meent alleen lijdende te zijn aan een ziekte als er symptomen zijn of verslaafd is als hij weer zou gebruiken. Alleen dan heeft in zijn beleving behandeling zin. Een soortgelijke benadering heeft onderzochte ten aanzien van de kans op delictrecidive. Dit gebrek aan inzicht in ziekte en eigen functioneren lijkt mede bepaald vanuit zijn culturele achtergrond. De ambivalentie bestaat er uit dat onderzochte meent mee te werken maar tegelijk verstrekken van informatie niet nodig acht. Uiteindelijk houdt onderzochte zodanig aan zijn zienswijze vast, dat hij bij gericht doorvragen op criminaliteit, psychiatrie en verslaving uiteindelijk het onderzoek beëindigt. Voorafgaand aan het ten laste gelegde zou hij drie dagen niet hebben geslapen en vooral cocaïne met een beetje heroïne te hebben gebruikt; vanuit de angst ziek te worden van ontwenningsverschijnselen was hij gericht op scoren. Hij kon alleen hier aan denken: in deze gerichtheid ervoer hij nauwelijks remming vanuit geweten of empathie. Er zijn geen duidelijke aanwijzingen voor een eventuele rol van psychotische symptomatologie. Onderzochte meent geen behandeling voor zijn verslaving of criminaliteit nodig te hebben, hij wil het zelf oplossen. Hij ziet verslavingsreclassering wel zitten en wil meewerken aan urinecontroles. In het verleden had onderzochte gedurende 10 jaar last van het horen van stemmen buiten zijn hoofd, maar op dit moment heeft hij geen psychische klachten. Onderzochte zou meerdere jaren bekend zijn met zowel middelengebruik als het horen van stemmen. Onderzochte zegt zich te schamen voor wat hij heeft gedaan.
Wanneer met onderzochte opzet en doelstelling van het onderzoek wordt aangegeven, laat hij direct weten niet mee te willen werken. De redenen van weigering bestaan uit gevoelens van schaamte en de angst voor een klinische opname. Onderzochte geeft er blijk van zijn ziekte en huidige detentie moeilijk te kunnen accepteren. Hij ervaart zich meer als slachtoffer, waarbij er aanwijzingen zijn voor beperkte gewetensfuncties.
Aangezien er onvoldoende informatie voorhanden is dient vooralsnog te worden uitgegaan van een psychose Niet Anderszins Omschreven. Differentiaaldiagnostisch dienen een psychotische stoornis door middelengebruik en schizofrenie overwogen te worden. De wijze waarop onderzochte aangeeft dat het middelengebruik zich mede in stand hield door het voor willen zijn van onthoudingsverschijnselen en horen van stemmen, maken dat waarschijnlijk voor zowel de heroïne als de cocaïne van afhankelijkheid mag worden gesproken. In hoeverre onderzochte problemen heeft met de aanpassing in de Nederlandse cultuur kan onvoldoende worden geobjectiveerd, doch een acculturatieprobleem dient differentiaaldiagnostisch te worden overwogen. De levensloop is te summier om te kunnen beoordelen in hoeverre onderzochte eventueel voldoet aan de algemene criteria voor een persoonlijkheidsstoornis; in beschrijvende zin zou als voorlopige diagnose gedacht kunnen worden aan antisociaal gedrag bij volwassenen.
De kans op recidive valt bij terugval in gebruik niet uit te sluiten. Preventie van recidive kan zich in globale zin richten op zowel toezicht op verslaving en de psychose NAO als een meer gerichte sociaal-maatschappelijke begeleiding op de belangrijkste risico-factoren als financiën en sociaal-maatschappelijke inbedding. Een ambulante behandeling zou te overwegen zijn, binnen welke begeleiding verder onderzoek en eventueel motiveren voor verdere hulpverlening zouden kunnen plaats vinden. Gezien de beperkte motivatie van onderzochte valt een voorwaardelijk kader hierbij te adviseren. Bij een eventuele terugval in middelengebruik en/of psychiatrische symptomatologie zou alsnog een klinische start in een zogenaamde dubbeldiagnose kliniek kunnen worden overwogen. Geadviseerd wordt een verplicht reclasseringscontact met als voorwaarde dat onderzochte zich laat onderzoeken en/of behandelen indien de reclassering dit vanuit haar toezichthoudende rol noodzakelijk acht.
In het kader van de door de officier van justitie voorgestane dubbeldiagnose heeft de psycholoog mr. drs. R.A. Sterk eveneens een (uiterst summier) rapport uitgebracht. Betrokkene liet met stelligheid weten niet mee te willen werken aan het onderzoek, omdat dit volgens betrokkene alleen maar tot problemen zou leiden. Het vorige onderzoek zou uitwijzen dat hij psychische problemen zou hebben, maar dat is volgens betrokkene onjuist: het gaat goed met hem en gebruikt hij geen medicijnen meer – juist de medicijnen maakten hem ziek. Betrokkene wil wel begeleid worden door de reclassering.
De conclusie van mr. drs. Sterk luidt dat het niet mogelijk is de vragen van de rechtbank te beantwoorden, gelet op de weigering van betrokkene om mee te werken aan het onderzoek.
Uit het voorlichtingsrapport van Tactus verslavingszorg komt naar voren dat betrokkene tot zijn 21e in Marokko heeft gewoond en, nadat hij naar Nederland was gekomen, op onregelmatige basis uitzendbaantjes had. Doordat hij door een reumatische aandoening niet meer in staat was om te werken, belandde hij in de WAO. Betrokkene begon in 1990 met het gebruik van hasj, waarna hij in 1993 begon met het (dagelijks) gebruik van cocaïne. In 1994 ging betrokkene daarnaast methadon gebruiken. Sinds 2000 zit betrokkene in het methadonprogramma van Tactus verslavingszorg. Het drugsgebruik werd (mede) ingegeven ter onderdrukking van psychoses. In 2001 is betrokkene opgenomen geweest in Heesteroord in verband met psychotische ontregeling en drugsgebruik, welke opname hij voortijdig heeft afgebroken. In 2007 heeft hij zichzelf bij Meerzicht aangemeld wegens psychotische en depressieve klachten; hij hoorde stemmen, was angstig en sliep slecht. Hierop volgde een aantal keren contact met een psychiater, die de verslaving van betrokkene als het primaire probleem ziet. Hij is enkele malen aangemeld bij Meerkanten voor zijn psychische en psychiatrische klachten, maar dit heeft nooit tot een behandeling geleid. Voorgeschreven medicijnen om psychoses te verminderen werden niet trouw gebruikt. Momenteel zit betrokkene in detentie en gebruik hij geen drugs: betrokkene is voornemens blijvend te stoppen met drugsgebruik. Hulpverlening denkt hij daar niet bij nodig te hebben, maar mocht er enige vorm van toezicht worden opgelegd, dan is hij bereid daaraan mee te werken. Van probleembesef en adequate probleemhantering lijkt bij hem weinig sprake te zijn. Weliswaar onderkent hij zijn verslavings- en psychische problemen, maar hij lijkt onvoldoende inzichtelijk te hebben wat voor een invloed dit op zijn verdere leven heeft. Ondanks het feit dat betrokkene zegt graag mee te willen werken aan een eventueel toezicht, lijkt hij moeite te hebben mee te werken aan doelen waar hij het nut niet van inziet. Betrokkene geeft echter aan hier geen moeite mee te hebben. Teneinde de kans op recidive en terugval in drugsgebruik te verminderen is ondersteuning geïndiceerd, waarbij valt te denken aan het programma terugvalpreventie van het ambulante hulpverleningsteam van Tactus verslavingszorg, en wel ik het kader van een toezicht. Tevens zal betrokkene verplicht mee dienen te werken aan behandeling bij GGZ Meerkanten. Geadviseerd wordt om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarde een toezicht bij de afdeling verslavingsreclassering van Tactus verslavingszorg.
De rechtbank constateert dat de conclusies en adviezen in de rapporten van drs. Bini enerzijds en drs. Heinsman en Tactus anderzijds niet (volledig) overeenkomen. Na bestudering van deze drie rapporten ziet zij reden om de adviezen van drs. Heinsman en van Tactus te volgen.
De rechtbank neemt de bevindingen van psychiater drs. Heinsman en Tactus verslavingszorg dan ook over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank zal overeenkomstig de rapportages een gevangenisstraf opleggen, waarvan een deel voorwaardelijk. Deze gevangenisstraf zal drie maanden lager uitvallen dan door de officier van justitie wordt voorgestaan, nu verdachte daarmee naar het oordeel van de rechtbank voldoende wordt afgestraft. De proeftijd zal – anders dan door de officier van justitie geëist, doch overeenkomstig door de verdediging bepleit – worden vastgesteld op 2 jaar, nu de rechtbank dit voldoende acht om behandeling van verdachte te effectueren. Hieruit volgt dat het standpunt van de verdediging, inhoudende dat een gevangenisstraf gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis van verdachte een voldoende afstraffing is, wordt verworpen. Bij het opleggen van de straf houdt de rechtbank, overeenkomstig het verzoek van de verdediging, rekening met de nieuwe wetgeving ten aanzien van de vervroegde invrijheidstelling.
De vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen voor een bedrag van € 300,--, zijnde het gevorderde bedrag bij wijze van immateriële schadevergoeding. Anders dan door de verdediging bepleit is de rechtbank van oordeel dat deze vordering in voldoende mate is onderbouwd, objectief bepaalbaar is en van eenvoudige aard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat het voor het destijds 86-jarige slachtoffer een traumatiserende ervaring moet zijn geweest om op een dergelijk wijze te worden beroofd. De door het slachtoffer geschetste gevolgen – blauwe plekken op de rug, last van spanningen, slecht slapen, angst om de straat op te gaan – rechtvaardigen alleszins een immateriële schadevergoeding van € 300,--. De rechtbank zal in dat kader de schadevergoedingsmaatregel opleggen. De vordering ad € 15,-- voor de scheur in de tas van het slachtoffer zal niet-ontvankelijk worden verklaard, nu er zoals hiervoor reeds overwogen te veel onduidelijkheid is ontstaan over de tas van het slachtoffer.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 300,00 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27 en 36f Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden.
De gevangenisstraf zal voor de duur van 6 maanden niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende de proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende deze proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door Tactus Verslavingszorg, zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, óók wanneer dit zou inhouden het volgen van een behandeling bij GGZ Meerkanten of een andere vorm van (individuele) behandeling, een en ander met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Het bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde gevangenisstraf.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te Lelystad, van een bedrag van € 300,00 (zegge: driehonderd euro), met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 300,00 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen.
Aldus gewezen door mr. A.J. Louter, voorzitter, mrs. G.P. Nieuwenhuis en H.M. Schaak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. van Olst - van Esch als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 november 2008.