RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.607186-08 + 07.600047-07 (Tul)
Uitspraak: 11 november 2008
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [adres],
verblijvende in [verblijfplaats]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C.J.M. van den Brûle, advocaat te Den Haag.
De officier van justitie, mr. S.J. Buis, heeft ter terechtzitting gevorderd dat:
- verdachte terzake het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt behandeling bij De Waag;
- de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van 150 euro zal worden toegewezen en voor het overige niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
- de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd;
- het in beslag genomen mes wordt ontrokken aan het verkeer.
De officier van justitie heeft voorts gepersisteerd bij de ter griffie van deze rechtbank d.d. 7 oktober 2008 ingekomen vordering na voorwaardelijke veroordeling, waarbij de tenuitvoerlegging is gevorderd van de bij vonnis d.d. 28 maart 2007 door de politierechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad aan verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende.
Tussen de vechtpartij en het steekincident zaten ongeveer twintig minuten. Niet is vast komen te staan dat verdachte deze tijd heeft gebruikt om zich te beraden op het te nemen of genomen besluit om het slachtoffer te doden. Het valt niet uit te sluiten dat het handelen van verdachte een gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, opgekomen doordat hij het slachtoffer onder ogen kwam.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, niet bewezen dat van voorbedachte rade sprake is geweest. Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat verdachte tot zijn daad is gekomen na kalm beraad en rustig overleg. De rechtbank zal verdachte daarom vrij spreken van hetgeen hem primair ten laste is gelegd, te weten een poging tot moord.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende.
In het dossier bevindt zich de aangifte van het [slachtoffer]. Verdachte heeft verklaard dat hij op [slachtoffer] afliep om met hem te praten. [slachtoffer] kwam vervolgens op hem af, waardoor hij zich bedreigd voelde. Verdachte heeft met het mes een zwaaiende beweging gemaakt, waardoor het mes heen en terug langs de nek van [slachtoffer] ging. Verdachte verklaart dat hij [slachtoffer] niet wilde raken. In het dossier bevindt zich een letselverklaring waaruit blijkt dat het slachtoffer een kraswond heeft op zijn linkerwang en een negen centimeter lange snijwond ter hoogte van zijn keel en hals.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door met een mes een snijdende beweging te maken ter hoogte van de keel en hals van het slachtoffer willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever aan zijn verwondingen zou komen te overlijden. Dat dit niet is gebeurd is slechts het gevolg van de niet van de wil van de verdachte afhankelijke omstandigheid dat er geen vitale delen zijn geraakt.
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat het subsidiair aan verdachte ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
Hij omstreeks [pleegdatum] te [pleegplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes in de keel/hals en in het gezicht van die [slachtoffer] heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Van het subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Door de raadsvrouw is verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtvervolging omdat verdachte volgens haar handelde uit noodweer (exces). Toen verdachte terugkwam bij de groep wilde hij met [slachtoffer] praten, maar toen [slachtoffer] op hem af kwam voelde hij zich bedreigd. Het was volgens de raadsvrouw dan ook zelfverdediging toen verdachte zijn zakmes te voorschijn haalde en het was niet zijn bedoeling om [slachtoffer] daarmee te raken. Hij zwaaide ermee om [slachtoffer] op afstand te houden. Voor zijn gevoel dreigde [slachtoffer] verdachte aan te vallen.
De raadsvrouw heeft indien de rechtbank van oordeel zou zijn dat de grenzen van de noodzakelijke verdediging door verdachte zijn overschreden een beroep gedaan op noodweerexces.
Ten aanzien van het beroep op noodweer (exces) overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft verklaard dat hij zich bedreigd voelde doordat [slachtoffer] op hem af kwam lopen en naar hem toe boog. [slachtoffer] verklaart ook dat hij op verdachte afliep, omdat hij dacht het wel op te kunnen lossen. Het op iemand af lopen of het naar voren buigen levert echter geen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding op, waartegen verdediging is geboden. Bovendien was het verdachte die opnieuw de confrontatie met [slachtoffer] opzocht.
Van een noodweersituatie was hier dan ook geen sprake.
Voor zover de raadsvrouw een beroep heeft willen doen op tardief noodweerexces, als gevolg van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de eerdere vechtpartij, overweegt de rechtbank dat daarvoor is vereist dat er van een noodweersituatie sprake is geweest. De rechtbank is van oordeel dat ook gedurende de eerdere vechtpartij geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Door zowel verdachte als aangever werden klappen uitgedeeld en zij waren beiden in de gelegenheid zich te onttrekken aan de situatie.
Gelet op het hiervoor overwogene dient het beroep op noodweer/noodweerexces te worden verworpen.
Het feit en de verdachte zijn deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die de strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
Poging tot doodslag, strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een gedeeltelijk onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. Wel acht de rechtbank termen aanwezig een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist, nu zij verdachte van het primair ten laste gelegde zal vrij spreken.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 6 oktober 2008;
- een de verdachte betreffend voorlichtingrapport d.d. 9 september 2008 uitgebracht door Reclassering Nederland;
- een de verdachte betreffend psychologisch rapport d.d. 19 oktober 2008 uitgebracht door dr. Th. A.M. Deenen;
- een de verdachte betreffend adviesrapport d.d. 27 oktober 2008 uitgebracht door reclassering Nederland.
Op basis van bovengenoemde stukken ziet de rechtbank aanleiding tot het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf teneinde recidivering, na de detentie, te voorkomen.
De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen zakmes dient te worden onttrokken aan het verkeer, omdat met behulp van dit mes het feit is begaan.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36b, 36c en 36f van het Wetboek van Strafrecht. .
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [benadeelde partij] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op de onderbouwing daarvan, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 150,-.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] dient voor het meerdere, als zijnde onvoldoende onderbouwd, te worden afgewezen.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 150,- ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Gelet op het voorgaande en op het bepaalde in artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht acht de rechtbank termen aanwezig alsnog de tenuitvoerlegging te gelasten van de door de politierechter van de rechtbank Zwolle - Lelystad bij vonnis d.d. 18 maart 2007 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
Ten aanzien van de tenlastelegging
Het primair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het subsidiair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 10 maanden, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank verklaart ontrokken aan het verkeer: het zakmes.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], van een bedrag van € 150,- (zegge: honderd en vijftig euro) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten [pleegdatum], tot die van de voldoening.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 150,-, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging
De rechtbank wijst de vordering toe.
De rechtbank gelast de tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 07.600047-07 bij vonnis d.d. 28 maart 2007 van de politierechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad voorwaardelijk aan verdachte opgelegde straf, te weten twee weken gevangenisstraf.
Aldus gewezen door mr. H. M. Schaak, voorzitter, mrs. H.M. Schaak en C.E. van Weert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Seuters als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 november 2008.