ECLI:NL:RBZLY:2008:BH3415

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
17 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
134968 / HA ZA 07-978
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringskwestie inzake brand en schadevergoeding inboedelverzekering

In deze zaak vorderde eiseres, die een inboedelverzekering had afgesloten bij ABN AMRO, schadevergoeding na een brand in haar woning op 5 augustus 2006. De verzekeraar weigerde de schadevergoeding op basis van artikel 3C2 van de Gemeenschappelijke voorwaarden, waarin staat dat geen aanspraak op schadevergoeding bestaat indien opzettelijk feiten zijn verzwegen of valse opgaven zijn gedaan. Eiseres betwistte de toepasselijkheid van deze voorwaarden en stelde dat zij niet opzettelijk had gelogen of informatie had verzwegen. De rechtbank oordeelde dat ABN AMRO niet voldoende had aangetoond dat eiseres opzettelijk had geprobeerd de verzekeraar te misleiden. De rechtbank concludeerde dat de feiten en omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van opzettelijke misleiding. Eiseres had een bedrag van EUR 19.128,21 gevorderd voor inboedel en EUR 780,-- voor sieraden. De rechtbank wees de vordering voor de sieraden af, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. Uiteindelijk werd ABN AMRO veroordeeld tot betaling van EUR 16.440,00 aan eiseres, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding. De proceskosten aan de zijde van eiseres werden begroot op EUR 1.991,81, die door ABN AMRO moesten worden vergoed. Het vonnis werd uitgesproken op 17 september 2008.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 134968 / HA ZA 07-978
Vonnis van 17 september 2008
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. J.W.G. Bors te Utrecht,
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Zwolle,
gedaagde,
advocaat mr. M.F.H.M. van Haastert te Zwolle.
Partijen zullen hierna [eiser] en ABN AMRO genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- een akte producties.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] heeft met ingang van 26 juli 2005 een inboedelverzekering afgesloten bij ABN AMRO. De polis vermeldt onder meer:
“Voor alle verzekeringen zijn van kracht de Gemeenschappelijke Voorwaarden” (…)
“Vanaf 26-7-2005 verzekerd volgens speciale voorwaarden inboedelverzekering 1994
EUR 19.042,-- inboedel in een woning
EUR 2.723,-- lijfsieraden in een woning
met inachtneming van artikel 3 sub a 15 onder c
Bouwaard: normale bouwaard
Gelegen: [adres 1]
[postcode] [woonplaats]
Exclusief glasdekking
De inboedelgarantie is niet van toepassing
De contractvervaldatum voor deze verzekering is 26-07-2006 en vervolgens 12 maanden doorlopend.”
2.2. Een verzekeringsbewijs overgelegd door ABN AMRO vermeldt:
(…)
“Vanaf 26-07-2006 verzekerd volgens speciale voorwaarden inboedelverzekering 2006”
(…)
“Gelegen: [adres 2]
[postcode] [woonplaats]”
2.3. Op 5 augustus 2006 is er brand ontstaan in de woning van [eiser], gelegen aan [adres 2] te [woonplaats].
2.4. Op verzoek van ANB AMRO heeft Biesboer Expertise BV (Biesboer) een onderzoek naar de brand ingesteld. Het rapport van 28 augustus 2006 vermeldt onder meer:
(…)
7. Samenvatting en conclusie
(…)
“Resumerend wordt dan ook gesteld dat de oorzaak voor het ontstaan van de brand vrijwel zeker het gevolg is van opzettelijk bijbrengen van vuur. Immers in de onderhavige situatie kan een technische oorzaak voor het ontstaan van brand uitgesloten worden. In de onderhavige slaapkamer werden namelijk geen aangesloten stroomverbruikers aangetroffen.
Voorts stelt verzekerde dat zij niet rookt of kaarsen heeft gebrand. De kinderen van verzekerde zouden reeds buiten gespeeld hebben op het moment dat verzekerde de woning verliet. Bij die gelegenheid had zij de voordeur afgesloten, zij was echter niet zeker of de ramen al dan niet waren afgesloten, verklaarde zij.
In haar verklaring stelt verzekerde, dat de twee stekers van de ventilator en de stereo in de wandcontactdoos rechts van de kledingkast gestoken waren, terwijl tijdens de technische expertise kwam vast te staan, dat er geen steker in deze enkele wandcontactdoos gestoken is geweest. Voorts vermeldt zij meerdere malen, dat zij nooit stekers van de stroomverbruikers uit wandcontactdozen haalt. Elders in haar verklaring meldt zij echter, dat de wandcontactdozen altijd “vonken”als zij de stekers eruit trekt.
Deze en andere elektrische storingen zou zij gemeld hebben bij de Woningbouwvereniging Portaal. In de bestanden van Portaal zijn deze meldingen echter niet terug te vinden.
Gezien het vorenstaande is de negatieve betrokkenheid van verzekerde bij deze brand dan ook zeer waarschijnlijk te achten. Zij zal reeds voor haar vertrek uit de woning (voorbereidings)handelingen hebben gepleegd, welke later een vlammende brand tot gevolg hebben gehad.”
2.5. Het rapport van E.M.N. Expertise BV van 20 oktober 2006 vermeldt onder meer:
(…)
Schadebedragen: Kosten Dolmans inclusief BTW (gecedeeerd) EUR 2.688,21
Huishoudelijke inboedel inclusief BTW EUR 15.840,00
Huurdersbelang inclusief BTW EUR 600,00
Totaal EUR 19.128,21
(…)
2.6. ABM AMRO heeft geweigerd aan [eiser] schadevergoeding uit te keren.
2.7. Artikel 3C van de Gemeenschappelijke voorwaarden Pakket 2006, alsmede artikel 3C van de Gemeenschappelijke voorwaarden Pakketverzekering, bepaalt voor zover van belang:
(…)
3C. Verlies van aanspraak op schadevergoeding
Geen aanspraak op vergoeding van schade bestaat:
(…)
3C2. Indien door de onder 1 genoemden bij gelegenheid of ter zake van enige schade feiten en omstandigheden, betrekking hebbend op die schade en die voor de beoordeling daarvan voor de verzekeraar van belang zijn, opzettelijk worden verzwegen of valse opgaven worden gedaan.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert samengevat - veroordeling van ABN AMRO tot betaling van EUR 19.908,21 vermeerderd met rente en kosten.
3.2. ABN AMRO voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Tussen [eiser] en ABN AMRO bestaat vanaf 26 juli 2005 een overeenkomst van verzekering. Met een beroep op haar inboedelverzekering heeft [eiser] vergoeding van de schade gevorderd, welke is ontstaan door de brand in haar woning.
ABN AMRO heeft zich op het standpunt gesteld dat zij op grond van artikel 3C2, subsidiair artikel 3B2 van de Gemeenschappelijke voorwaarden 2006 niet gehouden is tot het doen van enige uitkering.
Na het verweer van [eiser] dat niet de Gemeenschappelijke voorwaarden uit 2006 op de onderhavige overeenkomst van toepassing zijn, maar de voorwaarden uit 1994, heeft ABN AMRO bij conclusie van dupliek haar subsidiaire beroep op de artikelen 3B en 3B2 van de Gemeenschappelijke voorwaarden Pakket 2006 ingetrokken en haar stellingen beperkt tot een beroep op de artikelen 3C juncto 3C2 van de Gemeenschappelijke voorwaarden. ABN AMRO heeft daarbij de Gemeenschappelijke voorwaarden Pakketverzekering in het geding gebracht, die naar zij stelt behoren bij de “Speciale voorwaarden Pakket 1994, Inboedelverzekering 1-02”.
4.2. [eiser] heeft betwist dat de bij conclusie van dupliek overgelegde Gemeenschappelijke voorwaarden van toepassing zijn op de overeenkomst tussen partijen. Zij heeft daarbij aangevoerd dat uit deze voorwaarden niet kan worden afgeleid wanneer de voorwaarden zijn opgemaakt, zodat deze ook van veel latere datum kunnen zijn. Dit verweer slaagt niet.
Vooropgesteld wordt dat uit de door ABN AMRO bij conclusie van antwoord en bij conclusie van dupliek overgelegde voorwaarden uit respectievelijk 2006 en 1994 blijkt dat artikel 3C2 in beide versies identiek is. Nu [eiser] de toepasselijkheid van de voorwaarden uit 1994 niet heeft betwist en voorts evenmin heeft gesteld dat er nog meer versies van de voorwaarden bestaan dan die door ABN AMRO zijn overgelegd, kan haar verweer niet worden gevolgd. Voor zover zij heeft willen betogen dat partijen andere gemeenschappelijke voorwaarden zijn overeengekomen, had het op de weg van [eiser] gelegen deze stelling met feiten en omstandigheden te onderbouwen. [eiser] is daarmee in gebreke gebleven, zodat artikel 3C2 als weergegeven onder de vaststaande feiten, deel uitmaakt van de overeenkomst tussen partijen.
4.3. Ter onderbouwing van haar beroep op artikel 3C2 van de voorwaarden heeft ABN AMRO aangevoerd dat [eiser] in strijd met de waarheid jegens de tactisch onderzoeker van Biesboer onjuistheden heeft verklaard met het opzet ABN AMRO te misleiden.
[eiser] heeft aangevoerd dat van opzettelijk verzwijgen of het doen van valse opgaven met het opzet ABN AMRO te misleiden geen sprake is geweest, alsmede dat ABN AMRO niet is geschaad in haar belang.
4.3.1. Geoordeeld wordt nu ABN AMRO een beroep heeft gedaan op het vervalbeding, het aan haar is om te stellen en te bewijzen dat sprake is geweest van een valse opgave met het opzet haar te misleiden. ABN AMRO heeft feiten en omstandigheden genoemd waaruit de opzettelijke misleiding zou moeten blijken. Zo heeft zij aangevoerd dat [eiser] in strijd met de waarheid heeft verklaard geen schulden te hebben, alsmede dat zij onjuiste mededelingen heeft gedaan over de aansluiting van de stereo en ventilator. ABN AMRO heeft daarbij verwezen naar het - door [eiser] onweersproken gelaten - rapport van Biesboer, waaruit volgt dat, in tegenstelling tot hetgeen [eiser] heeft verklaard, geen steker is aangetroffen in de - enkele - wandcontactdoos op de slaapkamer, zijnde de plaats van de brandhaard. Ook heeft zij opgemerkt dat [eiser] heeft medegedeeld dat zij meldingen van elektrische storingen heeft gedaan bij de woningbouwvereniging Portaal, terwijl van deze meldingen bij navraag niets is gebleken.
Anders dan ABN AMRO meent, kunnen deze feiten en omstandigheden niet leiden tot het oordeel dat sprake is geweest van opzettelijke misleiding. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden vereist. Hoewel de antwoorden van [eiser] niet stroken met de onderzoeksbevindingen, kan hieruit niet zonder meer worden geconcludeerd dat zij welbewust heeft gelogen en daarbij het opzet heeft gehad ABN AMRO te misleiden. Niet uitgesloten kan immers worden dat [eiser] zich heeft vergist, dan wel dat door een derde met gebruik van de verdwenen huissleutels - zoals door [eiser] is gesteld en door ABN AMRO onvoldoende gemotiveerd is weersproken - toegang tot de woning is verschaft. Daarnaast levert het enkele feit dat Portaal in haar systeem geen melding heeft geregistreerd ter zake van elektrische storingen, geen bewijs op van ABN AMRO’s stelling dat van deze meldingen nimmer sprake is geweest. Hieruit kan dan ook geen opzet tot misleiding worden afgeleid.
4.3.2. Naast het voorgaande geldt dat de vermeend onjuiste inlichtingen veeleer betrekking lijken te hebben op de oorzaak van de brand dan op de vaststelling van de schade. Wellicht hadden de door ABN AMRO geuite verwijten een rol kunnen spelen bij het beantwoorden van de vraag of sprake is geweest van een opzettelijke brandstichting, maar deze vraag is in de onderhavige procedure niet aan de orde. ABN AMRO heeft haar vordering immers niet gebaseerd op artikel 3C1 (waarin staat dat geen aanspraak op vergoeding van schade bestaat indien de schade opzettelijk is veroorzaakt of verergerd), maar uitdrukkelijk artikel 3C2 ten grondslag gelegd aan haar vordering. Dit laatste artikel ziet op de schade, de beoordeling van de aanwezigheid en de hoogte daarvan en de in dat kader bestaande verplichting juiste inlichtingen te verstrekken. Gesteld noch gebleken is dat de vermeend onjuiste mededelingen zien op de schade en de vaststelling daarvan. Daarentegen lijken de stellingen van ABN AMRO meer te zijn ingegeven door de indruk die kennelijk bij haar bestaat, te weten dat [eiser] heeft bijgedragen aan het ontstaan van de brand. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat geen sprake is van een situatie waarop artikel 3C2 ziet, zodat het verweer van ABN AMRO faalt.
4.4. Voor zover ABN AMRO een beroep heeft willen doen op artikel 7:941 lid 4 en 5 Burgerlijk Wetboek kan ook dit beroep niet slagen. Uit lid 4 van dit artikel vloeit voort dat een verzekeraar het verval van een recht door het niet voldoen aan de meldings- en inlichtingenplicht slechts kan inroepen indien zij in een redelijk belang is geschaad, zoals met name het nauwkeurig vaststellen van de geleden schade. Gesteld, noch gebleken is dat ABN AMRO in haar redelijk belang is geschaad. Zij heeft de schade op eenvoudige wijze kunnen vaststellen en is daarbij klaarblijkelijk niet gehinderd door de informatie die [eiser] heeft verstrekt. Lid 5 van artikel 7:941 BW ziet op het niet volledig informeren van de verzekeraar met het opzet de verzekeraar te misleiden. Nu de gestelde feiten niet tot de conclusie kunnen leiden dat sprake is van het opzet tot misleiden - zoals bedrog bij het afwikkelen van de schadeclaim of frauduleus handelen - faalt ook dit verweer.
4.5. [eiser] heeft een bedrag van EUR 19.128,21 gevorderd betreffende inboedel, alsmede een bedrag van EUR 780,-- betreffende sieraden.
ABN AMRO heeft verweer gevoerd. Zij heeft de vordering terzake de sieraden betwist en gesteld dat deze vordering onvoldoende is onderbouwd. Gelet op dit verweer had het op de weg van [eiser] gelegen, haar vordering nader te onderbouwen. Nu zij daarmee in gebreke is gebleven, heeft zij haar vordering op dit punt onvoldoende gehandhaafd, zodat de vordering betreffende de sieraden wordt afgewezen.
Daarnaast heeft ABN AMRO erop gewezen dat [eiser] een akte van cessie heeft ondertekend, waardoor zij de vordering ter zake van de kosten van reiniging en herstel ten bedrage van EUR 2.688,21 heeft gecedeerd aan Dolmans Calamiteiten. [eiser] heeft de gestelde cessie niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat dit bedrag niet voor vergoeding in aanmerking komt.
Het vorenstaande in aanmerking genomen resteert een bedrag van EUR 15.840,00 aan huishoudelijke inboedel en een bedrag van EUR 600,00 aan huurdersbelang, zodat een bedrag van EUR 16.440,00 kan worden toegewezen.
4.6. [eiser] heeft wettelijke rente gevorderd vanaf 6 augustus 2006, zijnde de dag na de brand. ABN AMRO heeft de gestelde ingangsdatum gemotiveerd betwist. Geoordeeld wordt dat nu uit de verzekeringsovereenkomst, noch uit een wettelijke regeling voortvloeit dat de wettelijke rente zou moeten ingaan op 6 augustus 2006, de stelling van [eiser] niet als juist kan worden aanvaard. Aangezien ABN AMRO de subsidiaire vordering in dit verband niet heeft betwist, zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding.
Ook de gevorderde buitengerechtelijke kosten ten bedrage van EUR 60,00 (eigen bijdrage toevoeging) moeten worden afgewezen. Daargelaten of deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen, heeft [eiser] onvoldoende gemotiveerd aangevoerd dat de gevorderde kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen en het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
4.7. ABN AMRO zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 84,31
- betaald vast recht 114,00
- in debet gesteld vast recht 346,00
- salaris advocaat 1.447,50 (2,5 punten × tarief EUR 579,00)
Totaal EUR 1.991,81
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt ABN AMRO om aan [eiser] te betalen een bedrag van EUR 16.440,00 (zestienduizendvierhonderdveertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 4 juli 2007 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt ABN AMRO in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 1.991,81, te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 1923.25.930 ten name van MvJ Arrondissement Zwolle onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.N. Bartels en in het openbaar uitgesproken op
17 september 2008.