ECLI:NL:RBZLY:2008:BH5703

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
17 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
59158 / HA ZA 00-910
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij verkeersongeval tussen fietser en bestelbus met toepassing van de 50% regel en overmacht

In deze zaak gaat het om een verkeersongeval dat plaatsvond op 22 juni 1999 te Nieuwleusen, waarbij een 17-jarige fietser, eiser, in aanrijding kwam met een bestelbus bestuurd door gedaagde sub 1. De fietser stak de Rollecate over, een weg met een maximum snelheid van 50 km/h, en kwam in botsing met de bestelbus. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van het ongeval onderzocht, waaronder de snelheid van de bestelbus en de zichtbaarheid van de fietser. Eiser vorderde schadevergoeding op grond van artikel 185 van de Wegenverkeerswet, waarbij hij stelde dat gedaagde sub 1 aansprakelijk was voor de schade die hij had geleden door het ongeval. Gedaagde sub 1 voerde aan dat er sprake was van overmacht en dat hij geen verwijt kon worden gemaakt voor zijn rijgedrag. De rechtbank oordeelde dat de 50% regel van toepassing was, maar dat overmacht niet was aangetoond. De rechtbank concludeerde dat gedaagde sub 1 in redelijkheid rekening had moeten houden met de mogelijkheid van een overstekende fietser. De vordering van eiser werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de aansprakelijkheid van gedaagde sub 1 vaststelde en de schadevergoeding op basis van de 50% regel berekende. De zaak werd verder behandeld met een comparitie van partijen om tot een minnelijke regeling te komen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 59158 / HA ZA 00-910
Vonnis van 17 september 2008
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. I. de Graaff,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. de naamloze vennootschap
WINTERTHUR SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ NV,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden,
advocaat mr. W.P. Maris.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde sub 1] c.s. genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 november 2000
- het proces-verbaal van comparitie van 30 november 2000
- de conclusie van repliek van 2 april 2008
- de conclusie van dupliek van 18 juni 2008
- een akte van 2 juli 2008
- een antwoordakte van 16 juli 2008.
Tenslotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 22 juni 1999 omstreeks 7.03 uur vond op de Rollecate te Nieuwleusen een verkeersongeval plaats waarbij waren betrokken de 17 jarige fietser [eiser] en [gedaagde sub 1] als bestuurder van een bestelbus (merk Fiat Ducato).
2.2. De Rollecate is een voor het openbaar verkeer openstaande (parallel)weg, gelegen binnen de bebouwde kom te Nieuwleusen. Er geldt een maximum snelheid van 50 km/h. Ter plaatse is sprake van een drietal, parallel aan elkaar lopende, wegen.
Naast de Rollecate, gescheiden door een berm, loopt de (provinciale auto)weg N 377 door Nieuwleusen en in het dorp geldt voor die weg op plaatsen een toegestane snelheid van
70 km/h. Aan de andere zijde daarvan is de noordelijke parallelweg gelegen. Een brede berm met een greppel erin scheidt de Rollecate van de N377.
2.3. Aan de Rollecate zijn meerdere bedrijven gevestigd, waaronder [Bedrijf A] gevestigd op [nummer], waar [eiser] voor het verkeersongeval al enkele weken vakantiewerk verrichte.
[gedaagde sub 1] reed over de Rollecate komende vanuit de oostelijke richting en gaande in de richting van Lichtmis. [eiser] kwam vanuit de noordelijke richting en stak, gaande in de richting van [Bedrijf A], eerst de N377 over om door de berm de Rollecate dwars over te steken. Toen hij de Rollecate op reed, kwam hij in aanrijding met de rechtervoorzijde c.q. rechterzijkant van de bestelbus van [gedaagde sub 1].
2.4. [eiser] fietste die dag samen op met [B] en [C], die getuige waren van de aanrijding.
2.5. [gedaagde sub 1] heeft op het aanrijdingformulier bij de vraag: “Met welke snelheid werd gereden” ingevuld: “+- 60 km per uur”.
2.6. [eiser] heeft als gevolg van de aanrijding aanvankelijk in coma gelegen en heeft een jaar lang in een revalidatiecentrum gezeten.
2.7. Het medische expertiserapport van het Neuro Orthopaedisch Centrum d.d. 19 september 2007, opgesteld door de neuroloog dr. Beijersbergen en de orthopedisch chirurg dr. Van de Laar vermeldt na medisch onderzoek van [eiser] de status op neurologisch en orthopedisch vakgebied. Op neurologisch vakgebied heeft [eiser] een forse contusio cerebri (hersenkneuzing) opgelopen overwegend over de linker hemisfeer, waarvan actueel een encefalopathie (ziekte van de hersenen) resteert met voornamelijk cognitieve problemen, maar ook geringe stoornissen in de algemene coördinatie. Op orthopedisch vakgebied liep hij een enkelbandletsel op, waarvan actueel geen posttraumatische afwijkingen meer vast te stellen zijn.
2.8. In opdracht van [gedaagde sub 1] c.s. heeft CED Forensic B.V. (verder te noemen: CED) een rapport gemaakt van een door haar uitgevoerd verkeersonderzoek. Daarin is onder meer gerelateerd:
“Wij hebben de situatie ter plaatse uitgebreid onderzocht en in de aanwezigheid van de twee getuigen en de bestuurder van de bestelauto de omstandigheden, zoals die van toepassing waren ten tijde van en na het ongeval, tot in detail besproken. Tijdens die besprekingen bestond geen verschil in uitleg omtrent de omstandigheden en was er geen tegenspraak tussen de aanwezigen.
(…)
De fietser reed van de noordelijke parallelweg, via de aldaar gelegen berm, de autoweg op, stak deze over en kwam aan in de berm aan de overzijde.
In deze berm is ongeveer in het midden een greppel aanwezig. De fietser kon, zonder daarbij af te stappen, door deze greppel rijden. In het diepste punt van de greppel en enkele meters daarna, bestond er voor hem geen of sterk verminderd uitzicht naar links over de rijbaan van de Rollecate.
Door fietsers werd en wordt de plaats van oversteken op de autoweg blijkbaar al langere tijd gebruikt. Door het veelvuldig oversteken heeft zich een smal paadje gevormd in de beide bermen.
Het zich aldus gevormde paadje is goed zichtbaar als men zich daarop of voor bevindt, doch rijdend (in een voertuig) over de rijbaan van een der wegen, is het paadje niet
of nauwelijks zichtbaar, zeker niet als men het niet weet te liggen.
Dat fietsers op een plaats als deze oversteken is begrijpelijk, omdat zij anders over een grote afstand moeten omfietsen om de dichtstbijzijnde kruising van wegen te bereiken.
De plaats waar fietsers plegen over te steken is op geen enkele wijze aan te merken of aangeduid als reguliere oversteekplaats.
Voor bestuurders, die over een der genoemde parallel gelegen wegen rijden, is het in algemene zin niet als te verwachten situatie te beschouwen, dat zij met overstekende fietsers worden geconfronteerd.
Met betrekking tot de rijbaan van de Rollecate in het bijzonder kan gesteld worden, dat deze weg voornamelijk dient als aan- en afvoerweg voor de aldaar gevestigde bedrijven.
Rijdend (als bestuurder) over deze rijbaan is de scheiding met de autoweg, en het ontbreken van kruisingen optisch duidelijk. Door de wegbeheerder zijn zodanige maatregelen genomen ter plaatse, dat aan de scheiding van de wegen niet getwijfeld hoeft te worden.
De begroeiing tussen de wegen, de greppel en her en der staande palen, met daartussen gesponnen staaldraad zijn kennelijk genomen om te voorkomen, dat het rijden van de parallelwegen naar de autoweg of omgekeerd mogelijk wordt gemaakt.
voor weggebruikers op de parallelwegen is van de zijde van de autoweg geen confrontatie te verwachten met ander, uit die richting naderend verkeer.
Dat de zich aldaar bevindende bestuurders onder normale omstandigheden dan ook feitelijk verminderde aandacht hebben voor de zijde van de weg waar de berm, in casu de autoweg zich bevindt, is voor de hand liggend.
De langs de rijbaan aanwezige begroeiing is dicht, maar ontneemt niet alle zicht op de autoweg.
Ter hoogte van de plaats van het ongeval was evenwel sprake van een zodanige plaatselijke begroeiing, dat een fietser vrijwel geheel kon wegvallen achter die begroeiing.
2.9. CED heeft in haar brief van 2 oktober 2000 geschreven met welke snelheid [gedaagde sub 1] volgens haar berekeningen ter plaatse heeft gereden. De brief vermeld: “Op grond van deze berekeningen en in alle redelijkheid ingeschatte uitgangspunten kan gesteld worden, dat de bestelauto ter plaatse kan hebben gereden met een snelheid gelegen tussen 41 en 53 km/h.
2.10. [eiser] heeft de juistheid en volledigheid van het rapport van CED laten beoordelen door Ongevallen Analyse Nederland (verder: OAN). In de reactie van OAN van 20 maart 2008 op dat rapport staat onder meer vermeld: “In het eerste rapport van CED-Forensic wordt vooral uitvoerig ingegaan op de ongevallocatie. De bij dit rapport gevoegde foto’s en schets geven naar mijn oordeel een goed en een volledig beeld van deze locatie en de in dit kader meest relevante ‘bijzonderheden’.De opmerking over het wederzijdse zicht en de waarneembaarheid van het paadje dat door de grasberm loopt, kan ik onderschrijven. Ik kan me in grote lijnen (dus) ook vinden in de slotconclusies van deze rapportage.
Ik kan me echter niet helemaal vinden in de laatste alinea van pagina 8. Het is inderdaad mogelijk dat de bestuurder van de bestelauto plotseling en onverwacht werd geconfronteerd met een fietser, maar dat er om die reden geen sprake kon zijn van een reactietijd, is onjuist. De fietser moet namelijk op een bepaald moment zichtbaar zijn geworden voor de bestuurder van de bestelauto; de fietser heeft zich tot het moment van de botsing immers (schuin) voor de zitpositie van de bestelautobestuurder bevonden. Als de heer [gedaagde sub 1] die kant op had gekeken (of gewoon) recht vooruit), dan had hij de naderende fietser dus in ieder geval enige tijd kunnen zien. Dit impliceert dat er theoretisch wel sprake is geweest van een bepaalde periode waarin hij nog had kunnen reageren. (…)
Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd:
- dat de naderingssnelheid van de bestelauto wezenlijk hoger kan hebben gelegen dan de
53 km/uur die door CED-Forensic is berekend;
- dat de bestuurder van de bestelauto theoretisch wel degelijk in de gelegenheid is geweest om te reageren op de fietser en dat hij een aanrijding daarbij mogelijk zelfs had kunnen voorkomen”.
2.11. [eiser] heeft de HBO studie Technische Bedrijfskunde afgerond en heeft op 21 juni 2007 de masteropleiding International Business Administration te Rotterdam afgerond.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert voor recht te verklaren dat [gedaagde sub 1] c.s. aansprakelijk is voor de door hem door het ongeval geleden schade, alsmede gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van die schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 juni 1999, althans de dag der dagvaarding en te vermeerderen met EUR 4.788,29 wegens buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding. Ook vordert [eiser] gedaagden te veroordelen tot betaling van een voorschot op zijn schade van EUR 10.000,- , met veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. in de proceskosten.
3.2. [gedaagde sub 1] c.s. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De vordering
4.1. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde sub 1] - behoudens overmacht - aansprakelijk is voor zijn schade ten gevolge van het ongeval op grond van artikel 185 Wegenverkeerswet. [eiser] betoogt dat van overmacht geen sprake is omdat [gedaagde sub 1] te hard en onoplettend heeft gereden en niet heeft geremd en ook niet is uitgeweken toen [eiser] wilde oversteken. [gedaagde sub 1] had bovendien rekening moeten houden met verkeersfouten van andere deelnemers die hij ter hoogte van het fietsspoor/de inrit van [Bedrijf A] kon verwachten. [gedaagde sub 1] is in ieder geval gehouden 50% van de schade te vergoeden. [eiser] stelt dat hij voorrang had moeten verleden aan [gedaagde sub 1], maar deze fout is niet zo onwaarschijnlijk dat [gedaagde sub 1] daar geen rekening mee had behoeven te houden, zodat het percentage eigen schuld hooguit 25% bedraagt. Indien hem eigen schuld treft, dient gezien diverse omstandigheden de billijkheidscorrectie te worden toegepast zodat zijn gehele schade vergoed dient te worden, aldus [eiser].
5. Het verweer
5.1. [gedaagde sub 1] c.s. verweert zich - zakelijk weergegeven - door te stellen dat [gedaagde sub 1] rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt van de wijze waarop hij aan het verkeer heeft deel genomen. De geenszins vaststaande minimum overtreding van de snelheidsnorm was niet van belang voor de veroorzaking van het ongeval, terwijl de fout van [eiser] zo onwaarschijnlijk was dat [gedaagde sub 1] hier in redelijkheid geen rekening mee hoefde te houden. Volgens [gedaagde sub 1] ligt de oorzaak van het ongeval in het zeer onzorgvuldige en zeer gevaarlijke rijdrag van [eiser].
5.2. [gedaagde sub 1] c.s. beroept zich primair op overmacht en subsidiair stelt hij dat [eiser] met een aan opzet grenzende roekeloosheid heeft gehandeld, waardoor de 50% regel niet van toepassing is en gekeken moet worden in hoeverre de fout van [eiser] enerzijds en de aan [gedaagde sub 1] toe te rekenen omstandigheden anderzijds tot de schade hebben bijgedragen. [gedaagde sub 1] stelt dat zijn gedragingen niet aan het ontstaan van het ongeval hebben bijgedragen waarmee de schade geheel voor rekening van [eiser] dient te komen. Meer subsidiair betoogt [gedaagde sub 1] c.s. dat hij op grond van de artikel 185
WVW-jurisprudentie maximaal voor 50% aansprakelijk is en dat voor een extra billijkheidscorrectie geen plaats is. Ook heeft [gedaagde sub 1] c.s. de buitengerechtelijke incassokosten betwist, evenals zijn gehoudenheid tot betaling van een voorschot op de schade.
6. De beoordeling
6.1. [eiser] is als fietser betrokken geraakt bij een verkeersongeval met een motorrijtuig, waarbij hij ouder was dan 14 jaar, zodat in principe de 50% regel van toepassing is. De verplichting van de eigenaar van het motorrijtuig tot vergoeding van de schade van de fietser vervalt ingevolge artikel 185 WVW in geval van overmacht. Indien overmacht in rechte niet vast komt te staan en er wel sprake is van een fout van een fietser, zonder dat sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid, eist de billijkheid, als bedoeld in artikel 6:101 lid 1 Burgerlijk Wetboek, dat bij de verdeling van de schade over de betrokkenen tenminste 50% van de schade ten laste van het motorrijtuig wordt gebracht wegens de verwezenlijking van het daaraan verbonden gevaar. Op grond van de billijkheid kan eventueel nog een correctie worden toegepast.
6.2. Indien sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid wordt de 50% regel niet toegepast, maar vindt verdeling van de gehele schade plaats op basis van causaliteit ex artikel 6:101 Burgerlijk Wetboek (de bijdrage over en weer aan het ontstaan van - de kans - op schade met een eventuele correctie op basis van de billijkheid. Volgens vaste rechtspraak1 is slechts sprake van aan opzet grenzende roekeloosheid indien de fietser direct voorafgaande aan de aanrijding zich werkelijk bewust is geweest van het roekeloze karakter van de gedraging en de daaraan verbonden risico’s. Het afsnijden of plotseling oversteken van de weg, zoals [eiser] heeft gedaan, kan niet als zodanig worden aangemerkt, terwijl op grond van de door [gedaagde sub 1] c.s. gestelde feiten evenmin een aan opzet grenzend roekeloos handelen kan worden aangenomen, zodat de rechtbank dat verweer van [gedaagde sub 1] c.s. verwerpt.
6.3. De rechtbank thans het beroep op overmacht van [gedaagde sub 1] c.s. beoordelen. Een dergelijk beroep slaagt alleen indien vast komt te staan dat hem als bestuurder ter zake van de wijze waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen – voor zover van belang voor de veroorzaking van het ongeval – rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt, waarbij eventuele fouten van andere weggebruikers, daaronder begrepen het slachtoffer, alleen van belang zijn indien die fouten voor [gedaagde sub 1] zo onwaarschijnlijk waren dat hij bij het bepalen van zijn verkeersgedrag met deze mogelijkheid naar redelijkheid geen rekening behoefde te houden.
6.4. Partijen zijn het niet geheel eens over de feitelijke toedracht van het ongeval. Ook houdt een aantal conclusies in de rapportage van CED Forensic en OAN hen verdeeld. De volgende punten zijn nog in debat:
- de snelheid waarmee [gedaagde sub 1] heeft gereden;
- of er een plank over de greppel lag, waarover [eiser] is gefietst;
- of [eiser] verblind werd door de laagstaande zon en of hij naar links heeft gekeken;
- de begroeiing op de plaats van het ongeval;
- of [eiser] en de twee getuigen geheel tegen/achter die begroeiing wegvielen;
- de duur van de waarneembaarheid en de reactiesnelheid;
- de oorspronkelijke eindpositie van het voertuig van [gedaagde sub 1];
- of [gedaagde sub 1] het ongeval had kunnen voorkomen door te remmen of uit te wijken.
6.5. Alvorens zich daar nader over uit te laten acht de rechtbank het gewenst de plaatselijke gesteldheid op te nemen. De rechtbank zal tevens een comparitie bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Het komt de rechtbank geraden voor dat partijen zich laten bijstaan door de betreffende medewerkers van de door hen inschakelde expertisebureaus CED en OAN, zodat eventueel een reconstructie kan worden gehouden. Indien mogelijk dient [gedaagde sub 1] zich ter comparitie te voorzien van een bestelbus van hetzelfde merk en type met daarop een soortgelijke lading zoals die destijds door hem vervoerd werd. Ingevolge art. 201 lid 4 Rv kan de rechtbank ter plaatse getuigen horen en het is wenselijk dat ook de getuigen Visscher en Schraa ter plaatse aanwezig zijn. Indien partijen nog andere getuigen willen meebrengen, moeten zij dat ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier opgeven.
6.6. Indien de verhinderdata dit toelaten zou de rechtbank gaarne zien dat de comparitie begin oktober plaatsvindt in verband met de verandering van de begroeiing als gevolg van de herfst. Mocht dit niet mogelijk zijn, komt het de rechtbank geraden voor de comparitie uit te stellen tot eind mei/juni 2009.
6.7. De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter comparitie de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die zij geraden zal achten.
6.8. De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.
7. De beslissing
De rechtbank
7.1. beveelt een plaatsopneming, alsmede een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. A.A.A.M. Schreuder te Nieuwleusen aan de Rollecate 11 op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
7.2. bepaalt dat [eiser] en [gedaagde sub 1] dan in persoon aanwezig moeten zijn en dat Winterthur Schadeverzekering Maatschappij NV dan vertegenwoordigd moet zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen,
7.3. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 1 oktober 2008 voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op de maandagen, dinsdagen en woensdagen in de maanden oktober 2008 en zonodig in mei 2009 tot en met juni 2009, waarna dag en uur van de plaatsopneming en de comparitie zullen worden bepaald,
7.4. bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de plaatsopneming en de comparitie zelfstandig zal bepalen,
7.5. bepaalt dat na de vaststelling van het tijdstip van de plaatsopneming en de comparitie dit in beginsel niet zal worden gewijzigd,
7.6. bepaalt dat het proces-verbaal binnen twee weken na de plaatsopneming ter griffie moet worden neergelegd,
7.7. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen op een dag die na afloop van de plaatsopneming zal worden vastgesteld,
7.8. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.A.M. Schreuder en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2008.