vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 128507 / HA ZA 07-86
1. [eiser sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur mr. S.J. de Vries,
advocaat mr. E.F.E. van Essen te Apeldoorn,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. H.H. van Steijn.
Partijen zullen hierna [eiser] c.s. en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 april 2007
- het proces-verbaal van de comparitie gehouden op 7 juni 2007
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagde] exploiteert een klussenbedrijf. In die hoedanigheid heeft hij op 7 april 2006 een drietal offertes aan [eiser] c.s. uitgebracht. Deze offertes hebben betrekking op het realiseren van een uitbouw en een dakkapel, alsmede op het leggen van een vloer. In de offertes worden de werkzaamheden aangeboden voor respectievelijk bedragen van
EUR 27.964,81, EUR 6.152,88 en EUR 1.874,25. [eiser] c.s. heeft deze offertes op 12 april 2007 voor akkoord ondertekend.
2.2. In de offertes is vermeld:
“Levertijd duurt ongeveer 4 tot 6 weken o.o.v”
2.3. [gedaagde] is op 8 augustus 2006 begonnen met de werkzaamheden.
2.4. Op 10 november 2006 heeft [eiser] c.s. BBD Buro Bouwkundige Diensten Hafkamp te Twello, hierna te noemen Hafkamp, een opname van de werkzaamheden laten doen. Hafkamp heeft een aantal gebreken geconstateerd. Het door Hafkamp opgemaakte rapport van 20 november 2006 vermeldt daarover:
(…)
“Naar aanleiding van het eerste bezoek op 10 november 2006:
Geconstateerde afwijking van tekeningen (bouwaanvraag):
1. De begane grond is niet uitgevoerd als vrij dragende vloer met kruipruimte maar betonvloer op zand gestort. Of hieronder isolatie is toegepast is niet zeker en ook niet gecontroleerd.
2. De houten balklaag is in een andere richting gelegd waarbij de overspanning ook groter is geworden. Hierdoor is de balklaag te licht uitgevoerd. Bovendien is de bedoeling dat het plattedak gebruikt wordt als dakterras. Dit is niet op tekening aangegeven, maar volgens de familie [eiser] is dit wel doorgegeven aan de aannemer.
Voor de bepaling van de juiste afmeting van de balken moet een statische berekening worden gemaakt.
3. Dakoverstek niet uitgevoerd conform dakdetail: afwijkingen: dakopstand is ca. 50 mm terwijl in detail ca. 100 mm is aangegeven.
Isolatie loopt niet door tot aan de dakplaat.
4. Bij nameting is geconstateerd dat er wel isolatie op het dak is aangebracht.
5. Afschot van het dak is niet optimaal ter plaatse van de afvoer.
De plakplaat van de afvoer moet iets worden verzonken in de dakisolatie.
6. Onder de bestaande buitenspouwmuur zijn 2 stuks stalen hoeklijnen aangebracht in de afmeting 120 x 120 mm. De overspanning is voor deze liggers 5 meter.
Dit is duidelijk te licht uitgevoerd.
Voor de bepaling van de afmeting en het profielnummer van de stalen ligger moet een statische berekening worden gemaakt.
Tevens is, in afwijking van tekening, een grotere overspanning gemaakt waarbij de tussenpoer is vervallen.
Volgens de familie [eiser] is dit aan de aannemer doorgegeven, alvorens de stalen liggers zijn aangebracht.
7. De stalen hoeklijnen zijn aangetast door roest en zijn niet behandeld met een primer of menie.
8. De bevestiging van de strijkbalk op de muur, waaraan de houten dakbalken bevestigd zijn, is uitgevoerd door middel van kunststof pluggen.
Kunststof pluggen zijn niet geschikt voor deze belastingen van het dak.
Dit moet minimaal worden uitgevoerd met voldoende chemische ankers.
Beter is het de balklaag rechtstreeks te bevestigen aan de stalen ligger.
Dit moet worden berekend door de constructeur.
9. De nieuwe spouwmuur die op de scheiding staat moet zijn voorzien van isolatie met een R waarde van 2,5 m2 K/W.
Getwijfeld wordt of in de spouw isolatie is aangebracht, omdat bij het bovenste gedeelte geen isolatie is te zien.
10. De binnenmuur tussen de bestaande keuken en woonkamer wordt verwijderd. Hierdoor moet ter plaatse van de gesloopte muur een stalen ligger komen voor opvanging van de verdiepingsbalklaag en de lichte scheidingswanden op de verdieping alsmede de betonvloer ter plaatse van de badkamer.“
2.5. Het resultaat van het onderzoek door Hafkamp is op 13 november 2006 met [gedaagde] besproken. Eveneens op 13 november 2006 heeft [eiser] c.s. een besprekingsverslag opgesteld, waarin de klachten van [eiser] c.s. zijn geformuleerd. In het verslag wordt melding gemaakt van een “overeengekomen opleverdatum: 30 november 2006”. Het verslag is niet ondertekend door [gedaagde].
2.6. Op 14 november 2006 hebben Hafkamp, [gedaagde] en [eiser] c.s. de in het rapport genoemde punten in de woning van de [eiser] c.s bekeken en besproken. Ook van deze bijeenkomst heeft [eiser] c.s. een verslag gemaakt. Aan het einde van dit verslag wordt vermeld:
(…)
“Hierna zijn partijen uit elkaar gegaan om zich te beraden over verder te nemen stappen.”
(…)
“Aangeboden is door de heer [A], na telefonisch overleg met mevrouw [gedaagde] om er voor te zorgen dat er conform offerte en tekening afgebouwd zou worden”.
2.7. Bij brief van 28 november 2006 schrijft de raadsman van [eiser] c.s. namens zijn cliënten aan [gedaagde]:
(…)
“Cliënten zeggen hierbij de overeenkomst met u op omdat u ernstig tekortgeschoten bent in de nakoming van de overeenkomst. De kwaliteit van het geleverde werk schiet ernstig tekort. Deze tekortkoming kan u tevens worden toegerekend. Cliënten stellen dat er sprake is van grove wanprestatie en hebben geen vertrouwen in uw kunde. Als gevolg van deze wanprestatie hebben cliënten schade geleden. Zij stellen u hiervoor bij deze aansprakelijk voor deze schade alsmede de te lijden schade.
Op 13 november jl. hebben cliënten aan u een bouwkundig rapport toegezonden waarin de gebreken die met het blote oog te zien waren opgesomd. Graag verneem ik uw reactie en uw voorstel voor een deugdelijke oplossing. (…)
Daarbij stellen cliënten voorop dat zij op voorhand geen vertrouwen hebben in uw kwaliteiten om het werk deugdelijk af te maken. Nu cliënten er geen prijs op stellen dat u de werkzaamheden deugdelijk kan afmaken verzoek ik u bij wege van voorlopige schadevergoeding een substantieel deel van de betaalde aanneemsom aan cliënten te retourneren. Dit bedrag kan dan aan een andere deskundige aannemer worden besteed om het werk af te maken”. (…)
2.8. In vervolg op de brief van 28 november 2006 schrijft de raadsman van [eiser] c.s. bij brief van 8 december 2006 onder meer:
“Om de opvolgend aannemer te kunnen betalen zodat de slecht uitgevoerde werkzaamheden kunnen worden gerepareerd alsmede de bouw kan worden afgemaakt, sommeer ik u hierbij een bedrag van EUR 25.000,-- per ommegaand aan cliënten te retourneren bij gebreke waarvan ik beslag zal leggen op uw goederen.
(…) Dit kort geding zal worden opgevolgd door een procedure waarbij de schade op u zal worden verhaald.”
2.9. Bij brief van 21 december 2006 heeft de gemachtigde van [gedaagde] van ARAG Rechtsbijstand, in reactie op de brief van 8 december 2006 [eiser] c.s. onder meer gesommeerd [gedaagde] tot het werk toe te laten om deze zijn werkzaamheden te laten hervatten.
2.10. Hafkamp heeft op 8 maart 2007 de woning van [eiser] c.s. nogmaals bezocht en zijn rapport op 12 maart 2007 met navolgende bevindingen aangevuld:
“Dit keer samen met aannemer Koerkamp uit Twello en de heer [eiser] een nader onderzoek verricht op de draagkracht van de ondergrond ter plaatse van de fundering en de betonvloer.
1. Naast de buitenmuur en fundering hebben we een gat gegraven tot de onderkant fundering aanleg. De aanlegdiepte is ca. 800 mm minus peil.
Hierbij hebben we door middel van prikken met een staaf van 8 mm doorsnede geconstateerd dat de fundering niet op de vaste grond is aangelegd. Hier had grondverbetering toegepast moeten worden.
2. Ook ter plaatse van de vloer is geen grondverbetering toegepast.
3. De buitenmuur is aan de zijkanten gedeeltelijk gebouwd op de bestaande fundering van de tuinmuur en van de gesloopte uitbouw.
Deze bestaande funderingen zijn wellicht geschikt voor een tuinmuur maar niet geschikt voor een spouwmuur.
4. Bij handhaving van de fundering met buitenmuren zullen in de toekomst verzakkingen optreden met als gevolg scheuren in de muren e.d.
(…)
Eindconclusie:
Ten gevolge van al deze in dit rapport genoemde gebreken adviseren we de gehele aanbouw te slopen inclusief de fundering en opnieuw op te bouwen volgens de regels van het bouwbesluit en volgens de constructieberekening van de constructeur.
De kosten van deze vervanging hebben we geraamd op ca. EUR 50.000,00.
Hier komen de kosten van het maken van een goede bouwtekening en het maken van een constructieberekening nog bij. Deze zullen ca. EUR 2.500,00 bedragen.
De genoemde bedragen zijn inclusief BTW.”
2.11. [eiser] c.s. heeft reeds voor 10 november 2006 een bedrag van EUR 35.117,69 aan [gedaagde] voldaan.
2.12. [eiser] c.s. heeft conservatoir beslag gelegd.
3. Het geschil
3.1.1. [eiser] c.s. heeft - samengevat - primair gevorderd:
- de overeenkomst gedeeltelijk te ontbinden en voor zover ongedaanmaking van de verbintenis niet mogelijk is, een daarvoor in de plaatstredende (waarde)schadevergoeding,
- te verklaren voor recht dat [eiser] c.s. de overeenkomst gedeeltelijk heeft ontbonden,
- [gedaagde] te veroordelen tot terugbetaling van EUR 35.117,69 vermeerderd met rente,
- [gedaagde] te veroordelen in de volledige schade die [eiser] c.s. heeft geleden, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
- [gedaagde] te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten, de kosten van de beslagen, de expertisekosten van Hafkamp en de proceskosten.
Bij conclusie van repliek heeft [eiser] c.s. zijn vordering gewijzigd. Subsidiair - indien mocht komen vast te staan dat [gedaagde] niet in verzuim is - heeft hij gevorderd [gedaagde] te veroordelen de uitbouw conform de bouwvergunning en met inachtneming van het rapport van Hafkamp van 12 maart 2007, in goede deugdelijke staat af te maken, binnen 1 maand na wijzen van het vonnis op straffe van een dwangsom van EUR 500,00 per dag.
3.1.2. [eiser] c.s. heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] toerekenbaar tekortgeschoten is in de uitvoering van de overeenkomst, waardoor [eiser] c.s. schade heeft geleden. [gedaagde] verkeert in verzuim, aldus [eiser] c.s.
[eiser] c.s. heeft bij brief van 28 november 2006, daar waar zijn raadsman schrijft dat hij de overeenkomst opzegt, bedoeld te zeggen dat de overeenkomst werd ontbonden. Overigens laat een eventuele opzegging van de overeenkomst onverlet dat [gedaagde] tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst.
3.2. [gedaagde] voert verweer en heeft - samengevat - het volgende aangevoerd.
[gedaagde] heeft betwist dat hij in verzuim verkeert, nu partijen geen fatale termijn overeengekomen zijn en hij ook niet in gebreke is gesteld. [gedaagde] was bereid eventuele gebreken en tekortkomingen te herstellen, maar is daartoe niet in de gelegenheid gesteld.
De overeenkomst is niet (partieel) ontbonden, maar opgezegd. Dit betekent dat ontbinding niet meer mogelijk is.
[gedaagde] heeft erkend dat hij ten onrechte geen vloerisolatie heeft aangebracht. Ook heeft hij erkend dat een deel van de spouwisolatie ontbreekt en dat het afschot van het dak verbeterd moet worden. Voor het overige wordt de gestelde toerekenbare tekortkoming betwist.
De schade die [eiser] c.s. stelt te hebben geleden komt voor rekening van [eiser] c.s. zelf. Hij heeft immers het aanbod van [gedaagde] tot herstel afgewezen en de overeenkomst opgezegd. Daar komt bij dat de schade niet inzichtelijk is gemaakt en de omvang daarvan wordt betwist. De buitengerechtelijke kosten worden betwist.
4.1. Partijen hebben een overeenkomst tot aanneming gesloten, ten aanzien waarvan [eiser] c.s. primair - zo begrijpt de rechtbank - een verklaring voor recht heeft gevorderd inhoudende dat hij de overeenkomst gedeeltelijk heeft ontbonden. [gedaagde] heeft daartegen verweer gevoerd door te stellen dat van ontbinding geen sprake meer kan zijn, aangezien [eiser] c.s. de overeenkomst bij brief van 28 november 2006 heeft opgezegd.
Hoewel met [gedaagde] kan worden geconstateerd dat de raadsman van [eiser] c.s. in de brief van 28 november 2006 de term “opzeggen” heeft gebruikt, moet er gelet op de verdere inhoud van de brief en de daarop volgende correspondentie van uit worden gegaan dat [eiser] c.s. heeft bedoeld de overeenkomst te ontbinden en dat er sprake is geweest van een kennelijke verschrijving. Dit strookt niet alleen met hetgeen de raadsman daarover ter zitting en in zijn conclusie van repliek heeft aangevoerd, maar ook met de inhoud van de desbetreffende brief waarin wordt gesproken over tekortschieten, wanprestatie en schadevergoeding en de stellingen die [eiser] c.s. in de dagvaarding heeft geponeerd. Daar komt bij dat [gedaagde] de mededeling van 28 november 2006, gelet op de brief van zijn gemachtigde van 21 december 2006, kennelijk niet als een opzegging heeft opgevat. In deze brief wordt immers toelating tot het werk geëist om het werk te kunnen hervatten.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat inhoudelijk zal moeten worden beoordeeld of de buitengerechtelijke ontbinding terecht is ingeroepen, dan wel of de vordering tot ontbinding kan worden toegewezen.
4.2. Voor de beoordeling van de vraag of [eiser] c.s bevoegd was de overeenkomst te ontbinden is van belang of [gedaagde] in verzuim verkeerde, dan wel dat er sprake was van een situatie waarop artikel 6:80 BW ziet.
4.4.1. [eiser] c.s. heeft in dit kader aangevoerd dat partijen bij het aangaan van de overeenkomst een fatale termijn zijn overeengekomen, te weten een oplevertermijn van 4 tot 6 weken. Naar [eiser] c.s. heeft gesteld verkeerde [gedaagde] na het verstrijken van deze termijn direct in verzuim.
Deze stelling kan niet worden gevolgd. Niet alleen blijkt uit de offerte dat daarin is vermeld dat de levertijd - wat daar ook van zij - “ongeveer” 4 tot 6 weken is, hetgeen bezwaarlijk als een fatale termijn kan worden aangemerkt, ook heeft [eiser] c.s. ter zitting verklaard dat partijen “niet echt een fatale termijn voor oplevering hebben afgesproken”. Dit kan ook worden afgeleid uit het feit dat [gedaagde] tot 10 november 2006 bezig was met zijn werkzaamheden, terwijl gesteld noch gebleken is dat partijen over een termijnoverschrijding hebben gesproken of gecorrespondeerd.
4.4.2. Vervolgens heeft [eiser] c.s. aangevoerd dat hij met [gedaagde] een nadere overeenkomst met betrekking tot de opleverdatum is overeengekomen, te weten 30 november 2006. Na ommekomst van deze termijn zou [gedaagde] in verzuim zijn geraakt. [gedaagde] heeft dit betwist. De rechtbank oordeelt daaromtrent als volgt.
Hoewel uit de verklaringen van partijen ter zitting volgt dat [gedaagde] zich op 13 november 2006 bereid heeft verklaard de gestelde gebreken voor 30 november 2006 te herstellen, volgt hieruit niet dat deze bereidverklaring als - nader overeengekomen - fatale termijn kan worden aangemerkt. Uit een eenzijdige bereidverklaring blijkt immers niet dat partijen een overeenkomst met betrekking tot deze datum hebben bereikt, en des te minder dat partijen hebben bedoeld aan deze termijn ingebrekestellende werking te geven. Gesteld noch gebleken is dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] bij een tekortkoming in de nakoming na het verstrijken van deze termijn in verzuim zou verkeren. [eiser] c.s. heeft daarentegen juist gesteld dat hij op het voorstel van [gedaagde] met: “Dat red je nooit” heeft gereageerd. Daar komt bij dat [eiser] c.s. zelf heeft verklaard dat hij na de bijeenkomst op 14 november 2006 “ermee klaar was” en dat uit het besprekingsverslag van 14 november 2006 kan worden afgeleid dat partijen uit elkaar zijn gegaan om zich te beraden over verder te nemen stappen. Ten slotte moet in dit kader worden geconstateerd dat [eiser] c.s. de overeenkomst bij brief van 28 november 2006, derhalve voor het einde van de gestelde termijn, heeft opgezegd.
4.4.3. Daarnaast heeft [eiser] c.s. zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde] in verzuim verkeerde, omdat hij zelf zou hebben aangegeven niet meer te zullen nakomen.
Gelet op de omstandigheid dat het werk nog niet was opgeleverd door [gedaagde], alsmede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan in de onderhavige zaak niet van een opeisbare vordering worden gesproken. In dit licht begrijpt de rechtbank deze stelling als een beroep op artikel 6:80 lid 1 onder b BW. Ingevolge dit artikel kunnen de gevolgen van niet nakoming, ook voordat de vordering opeisbaar is, intreden onder meer indien uit een mededeling van de schuldenaar moet worden afgeleid dat hij in de nakoming tekort zal schieten. Dit beroep faalt. Uit de verklaringen van partijen ter zitting blijkt immers dat [gedaagde] zich op 13 november 2006 juist wel bereid heeft verklaard om in ieder geval een aantal gebreken te herstellen. Ook moet worden vastgesteld dat de zwager van [gedaagde] een aanbod heeft gedaan het werk conform de offerte en de tekeningen af te maken. De stelling van [eiser] c.s. inhoudende dat uit het aanbod van de zwager moet worden afgeleid dat [gedaagde] niet meer wilde nakomen, kan niet worden gevolgd. Niet alleen blijkt uit de verklaringen ter zitting en het besprekingsverslag van 14 november 2006 dat [eiser] c.s. had begrepen dat de zwager het aanbod deed in overleg met de echtgenote van [gedaagde], ook moet in aanmerking worden genomen dat de zwager van [gedaagde] ook voor 13 november 2006 samen met [gedaagde] aan de uitbouw van [eiser] c.s. heeft gewerkt. Daargelaten of [eiser] c.s. het aanbod van de zwager in redelijkheid kon weigeren, kan dit aanbod niet als een mededeling van [gedaagde] worden aangemerkt waaruit kan worden afgeleid dat [gedaagde] niet meer bereid was na te komen.
4.4.4. [eiser] c.s. heeft tenslotte aangevoerd dat [gedaagde] [eiser] c.s. op 14 november 2006 opzettelijk heeft willen misleiden. Dit verwijt kan echter niet tot de conclusie leiden dat [gedaagde] daardoor direct in verzuim is geraakt. Voor zover [eiser] c.s. heeft willen betogen, dat het vertrouwen in [gedaagde] volledig verdwenen was door deze misleiding, zodat van hem niet kon worden gevergd [gedaagde] alsnog een redelijke termijn voor herstel te geven en hij daarmee een beroep heeft willen doen op artikel 7:759 BW, kan ook dit beroep niet slagen. Dit artikel ziet immers op de situatie dat oplevering reeds heeft plaatsgevonden, terwijl tussen partijen niet in geschil is dat het werk door [gedaagde] niet is opgeleverd. Daarnaast moet worden geoordeeld dat [eiser] c.s. onvoldoende feiten, omstandigheden en/of rechtsgronden heeft gesteld om zijn stellingen als een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid te kunnen opvatten.
4.5. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat [gedaagde] nimmer in verzuim is geraakt en dat evenmin sprake is geweest van een situatie waarop artikel 6:80 BW ziet, zodat de buitengerechtelijke ontbinding ten onrechte is ingeroepen. De gevorderde verklaring van recht moet om die reden worden afgewezen. Hetzelfde lot treft de vordering tot schadevergoeding aangezien voor het toewijzen van schadevergoeding eveneens is vereist dat sprake is van verzuim.
4.6. [eiser] c.s. heeft de rechtbank daarnaast verzocht de overeenkomst partieel te ontbinden. De rechtbank verstaat deze vordering voorshands aldus dat [eiser] c.s. naast een beroep op artikel 6:265 BW tevens een beroep heeft willen doen op artikel 7:756 BW.
Voor zover deze vordering gebaseerd is op de artikelen 6:265 BW moet deze worden afgewezen. In het voorgaande is vastgesteld dat [gedaagde] niet in verzuim verkeerde op het moment dat [eiser] c.s. de overeenkomst eind 2006 buitengerechtelijk wilde ontbinden. Aangezien [gedaagde] ook daarna nimmer een termijn is gesteld waarbinnen hij de gebreken diende te herstellen is thans evenmin sprake van verzuim.
Ten aanzien van de mogelijkheid tot ontbinding vóór oplevering als bedoeld in artikel 7:756 BW hebben partijen zich vooralsnog niet expliciet uitgelaten. De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen zich daarover nader uit te laten. De zaak zal daartoe worden verwezen naar de rol voor akte uitlating aan de zijde van [eiser] c.s. waarbij [eiser] c.s. tevens zal dienen toe te lichten welke invulling moet worden gegeven aan de door hem gevorderde partiële ontbinding. Welk deel van de overeenkomst zou naar de mening van [eiser] c.s. moeten worden ontbonden en tot welke consequenties (ongedaanmakingsverplichtingen) zou dit moeten leiden? Vervolgens zal de zaak worden verwezen naar de rol voor antwoordakte van [gedaagde], die daarop kan reageren.
4.7.1. De subsidiaire vordering tot nakoming, waarmee [eiser] c.s. zijn eis bij conclusie van repliek heeft gewijzigd, is vooralsnog onvoldoende gespecificeerd. [eiser] c.s. wordt in de gelegenheid gesteld bij voornoemde akte tevens een gespecificeerde opgave te doen van de werkzaamheden die [gedaagde] naar de mening van [eiser] c.s. zal moeten verrichten om de uitbouw conform de bouwvergunning en met inachtneming van het rapport Hafkamp van 12 maart 2007, in goede deugdelijke staat af te maken.
4.7.2. Daarbij moet worden opgemerkt dat [eiser] c.s. ter zake van het dak van de uitbouw heeft erkend, dat het plan voor het dakterras eerst is ontstaan toen het dak al af was en dat hij begrijpt dat de berekeningen en tekeningen niet zijn gebaseerd op een aanbouw met dakterras. Dit betekent dat een onvoldoende constructie in verband met het realiseren van een dakterras niet aan [gedaagde] kan worden verweten. In het vervolg van de procedure zal er derhalve vanuit worden gegaan dat op het platte dak geen dakterras zal worden gerealiseerd.
4.8. Aan de klachten die [eiser] c.s. in deze procedure heeft geuit ten aanzien van de dakkapel, heeft hij geen conclusies verbonden. Deze klachten maken derhalve geen deel uit van het geschil en behoeven geen bespreking.
4.9. Verder wordt iedere beslissing aangehouden. Ten overvloede wijst de rechtbank partijen erop dat het hen uiteraard vrij staat om naar aanleiding van dit tussenvonnis met elkaar in onderhandeling te treden om aldus tot een schikking te komen.
5. De beslissing
De rechtbank
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 2 juli 2008 voor akte uitlating door [eiser] c.s. als overwogen in rov. 4.6. en 4.7.1. en vervolgens naar de rol van woensdag 30 juli 2008 voor antwoordakte door [gedaagde],
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.H.S. Lebens-de Mug, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en J.N. Bartels en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2008.