ECLI:NL:RBZLY:2008:BK3456

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
25 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
130989 / HA ZA 07-432
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Zomer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenplicht en toegang tot openbare weg in civiel recht

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 25 juni 2008, hebben eisers, bestaande uit vier personen, een vordering ingesteld tegen twee gedaagden met betrekking tot het verkrijgen van een noodweg naar de openbare weg. De eisers, waarvan eiseres onder 2 eigenaar is van een woning aan het [adres 1], stellen dat zij en de andere eisers, eigenaren van een naastgelegen woning aan het [adres 2], geen toegang hebben tot hun woningen met een motorvoertuig. De gedaagden, die in een woning aan het [adres 3] wonen, hebben geweigerd om een noodweg toe te staan, wat heeft geleid tot deze rechtszaak.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat een beroep op artikel 5:57 van het Burgerlijk Wetboek alleen kan worden gedaan tussen eigenaren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eisers niet ontvankelijk zijn in hun vordering tegen gedaagde onder 1, omdat deze geen eigenaar is. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eisers voldoende toegang hebben tot de openbare weg via een parkeerplaats die is aangelegd na een ruilverkaveling, en dat de situatie niet zodanig is dat zij de in artikel 5:57 BW bedoelde 'behoorlijke toegang' ontberen.

De rechtbank heeft de vorderingen van de eisers voor het overige afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagden zijn begroot op EUR 1.381,00, vermeerderd met nakosten. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. M. Zomer en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 130989 / HA ZA 07-432
Vonnis van 25 juni 2008
in de zaak van
1. [eiser sub 1],
wonende te [plaats],
2. [eiseres sub 2],
wonende te [plaats],
3. [eiser sub 3],
wonende te [plaats],
4. [eiseres sub 4],
wonende te [plaats],
eisers,
procureur mr. G.E.J. Kornet,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [plaats],
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [plaats],
gedaagden,
procureur mr. M.F.H.M. van Haastert.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 juli 2007
- het proces-verbaal van comparitie van 8 oktober 2007
- de akte van uitlating van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]
- de antwoordakte van [eiser sub 1] c.s.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Eiseres onder 2 is eigenaar van de woning met tuin en erf aan het [adres 1]. Zij woont daar samen met haar echtgenoot, eiser onder 1. Eisers onder 3 en 4 zijn eigenaar van de naastgelegen woning met tuin en erf aan het [adres 2]. Beide erven liggen aan openbaar vaarwater, de [A]gracht, en een openbaar voetpad, het [B]pad. Zij kunnen niet met een motorvoertuig hun woning bereiken.
2.2. Gedaagde onder 2 is eigenaar van de door haar met gedaagde onder 1 bewoonde woning met erf en tuin aan het [adres 3]. Dit perceel grenst aan de [C]weg, een openbare weg, die via een weg over hun erf is te bereiken. De buren wonende aan de [adres 4], de familie [familie A], gebruiken deze weg om de openbare weg te bereiken.
2.3. Het merendeel van de bewoners van het [B]pad kan niet met een motorrijtuig hun woning bereiken. [eiser sub 1] c.s. kunnen hun auto parkeren op de na een ruilverkaveling aangelegde parkeerplaats aan de [C]teeg. De afstand tussen deze parkeerplaats en hun woningen bedraagt ongeveer 100 meter.
2.4. Bij brief van 20 december 2006 verzoeken [eiser sub 1] c.s. aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hun een recht van uitweg te gunnen. In antwoord daarop schrijven [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op 22 december 2006 dat zij daar niet toe bereid zijn.
3. Het geschil
3.1. [eiser sub 1] c.s. vorderten samengevat - veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot het toestaan van een noodweg opdat zij de [C]weg kunnen bereiken, en het verschaffen van het ongestoorde genot van deze noodweg op verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten.
3.2. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiser sub 1] c.s. stellen dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gehouden zijn hen een noodweg toe te staan tot de openbare weg. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden daar niet onevenredig mee belast en [eiser sub 1] c.s. wijzen er op dat het toestaan van een uitweg in [plaats] steeds meer als burenplicht wordt gezien.
4.2. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren in de plaats tegen de vordering aan dat [eiser sub 1] c.s. niet ontvankelijk zijn ten aanzien eiser onder 1 en gedaagde onder 1 omdat deze geen eigenaar zijn. [eiser sub 1] c.s. refereren zich ter comparitie op dit punt aan het oordeel van de rechtbank.
4.3. Een vordering als deze, die is gegrond op artikel 5: 57 Burgerlijk Wetboek (BW) is, zoals [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] terecht aanvoeren, alleen toewijsbaar op vordering van een eigenaar en jegens een eigenaar. [eiser sub 1] c.s. zullen dus voor dat deel niet in hun vordering kunnen worden ontvangen.
4.4. Zoals de rechtbank ter comparitie al heeft meegedeeld zal de rechtbank de vordering voor het overige als ongegrond afwijzen.
Het moge zo zijn dat ook in [plaats] steeds meer, bijvoorbeeld door middel van ruilverkaveling, wordt geprobeerd eigenaren zo veel mogelijk toegang tot de openbare weg te bieden. Dat betekent nog niet dat het daarmee tot een burenplicht is geworden. Het merendeel van de bewoners van het [B]pad kan niet met een motorrijtuig hun woning bereiken. De situatie in deze zaak is zodanig dat [eiser sub 1] c.s. als gevolg van die ruilverkaveling dicht bij hun woningen de beschikking hebben gekregen over een parkeerplaats voor hun auto’s waardoor zij sindsdien met hun auto dichter bij huis kunnen komen. Ook hebben zij toegang tot het openbare vaarwater de [A]gracht en het openbare voetpad, het [B]pad. Daarom valt niet in te zien dat [eiser sub 1] c.s. de in artikel 5: 57 BW bedoelde “behoorlijke toegang tot een openbare weg of een openbaar vaarwater” ontberen.
4.5. Daar komt nog bij dat het toestaan van noodweg zou betekenen dat zij over de gehele lengte van het erf én langs de woning van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] moeten om van hun woningen de openbare weg te bereiken terwijl de familie [familie A] een veel kleiner stuk over het erf hoeft af te leggen en niet langs die woning komt. De belasting voor [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zou dus sterk toenemen.
4.6. Partijen hebben na de comparitie geprobeerd in onderling overleg een regeling te bereiken, maar dat is niet gelukt.
4.7. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben in hun na de comparitie genomen akte uitlating verzocht [eiser sub 1] c.s te veroordelen tot betaling van de werkelijk gemaakte kosten, die zij becijferen op EUR 8.878,87. Dit omdat zij gelet op het bijzondere karakter van [plaats] in strijd met de redelijkheid en billijkheid hebben gehandeld door toch een uitweg te verlangen. Subsidiair voeren zij aan dat [eiser sub 1] c.s. misbruik van de hun in artikel 5: 57 BW gegeven bevoegdheid maken en nog meer subsidiair verzoeken zij het hoogste liquidatietarief te hanteren.
4.8. Met [eiser sub 1] c.s. is de rechtbank echter van oordeel dat er geen reden is om anders dan gebruikelijk te beslissen ten aanzien van de proceskosten. Niet gebleken is dat [eiser sub 1] c.s. “tegen beter weten in” tot een procedure zijn overgegaan of [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op kosten hebben willen jagen.
4.9. [eiser sub 1] c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden begroot op:
- vast recht EUR 251,00
- salaris procureur 1.130,00 (2,5 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.381,00
4.10. De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen tot een (forfaitair) bedrag van EUR 131,00 aan procureurssalaris zonder dat betekening van het vonnis heeft plaatsgehad, verhoogd met een bedrag van EUR 68,00 indien en voor zover de veroordeelde partij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan de veroordeling heeft voldaan en het vonnis om die reden is betekend.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart eiser onder 1 niet ontvankelijk
5.2. verklaart eisers onder 2, 3, en 4 niet ontvankelijk voorzover hun vordering is gericht op gedaagde onder 1,
5.3. wijst de vorderingen voor het overige af,
5.4. veroordeelt [eiser sub 1] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op EUR 1.381,00, vermeerderd met een bedrag van EUR 131,00 voor nakosten, zonder dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgehad,verhoogd met een bedrag van EUR 68,00 indien en voor zover de veroordeelde partij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan de veroordeling heeft voldaan en het vonnis om die reden is betekend.
5.5. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Zomer en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2008.