ECLI:NL:RBZLY:2008:BM0074

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
10 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105825 / HA ZA 05-194
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Letselschadezaak tussen eiseres en Achmea Schadeverzekeringen N.V. over schadevergoeding en verlies aan verdienvermogen

In deze letselschadezaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 10 september 2008 uitspraak gedaan in de procedure tussen eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.K.E. Buysrogge, en Achmea Schadeverzekeringen N.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. R.R. Schuldink. De zaak betreft een geschil over de schadevergoeding die eiseres vordert na een ongeval. De rechtbank heeft eerder op 16 april 2008 een tussenvonnis gewezen waarin partijen werden verzocht om nadere informatie te verstrekken over de gangbaarheid van het door hen bepleite uurtarief van externe hulp, de doorgroei van de functie van 'Hairstylist' naar 'Topstylist', en de pensioengevolgen van deze functies. In het vonnis van 10 september 2008 heeft de rechtbank de kosten van huishoudelijke hulp vastgesteld en de schade wegens verlies aan verdienvermogen berekend. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om terug te komen op haar eerdere oordeel over de hulpbehoefte van eiseres en dat de kosten van hulp moeten worden gekapitaliseerd. De rechtbank heeft ook overwogen dat eiseres, zonder het ongeval, naar verwachting de functie van 'Topstylist' zou hebben bereikt en heeft de bijbehorende beloning vastgesteld. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om een schadeberekening op te laten maken door een rekenbureau en heeft verdere beslissingen aangehouden. De zaak zal op 5 november 2008 opnieuw worden behandeld voor overlegging van de schadeberekening door eiseres.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 105825 / HA ZA 05-194
Vonnis van 10 september 2008
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. R.K.E. Buysrogge,
tegen
de naamloze vennootschap ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Leeuwarden,
gedaagde,
advocaat mr. R.R. Schuldink,
Partijen zullen hierna [eiseres] en Achmea genoemd worden.
Het verdere verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 april 2008
- de akte tevens houdende producties van [eiseres]
- de akte van Achmea
- de antwoordakte van [eiseres] en
- de antwoordakte van Achmea.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De verdere beoordeling van het geschil
Bij vonnis van 16 april 2008 is de zaak naar de rol verwezen opdat partijen zich nader zouden uitlaten over a.) de gangbaarheid van het door hen bepleite uurtarief van de externe hulp, b.) na hoeveel jaren doorgroei plaatsvindt van de functie van ‘Hairstylist’ naar ‘Topstylist’ en de aan die laatste functie verbonden beloning, te rekenen vanaf 1999 en c.) de pensioengevolgen, uitgaande van de functie van ‘Topstylist’ en de daarbij behorende beloning. [eiseres] diende daarbij tevens te verduidelijken dat d.) de hulp en de daarmee gemoeide kosten waarmee de deskundige rekening heeft gehouden al vanaf december 2005 niet meer aan de orde is.
Kosten van (huishoudelijke) hulp
Wat betreft de kosten van (huishoudelijke) hulp geldt het volgende.
Anders dan Achmea bij akte heeft bepleit, is er geen aanleiding voor de rechtbank om terug te komen op haar oordeel dat er onvoldoende grond is om de door de deskundige becijferde hulpbehoefte van [eiseres] in neerwaartse zin bij te stellen, ook niet vanaf een zestienjarige leeftijd van de dochter van [eiseres].
Er is voor de rechtbank evenmin reden om aan te passen haar in r.o. 4.3.7. van het vonnis van 18 april 2008 neergelegde oordeel omtrent het niet in mindering brengen van bespaarde fictieve kosten.
Anders dan Achmea betoogt, behoort bij de vastgestelde resterende zorgbehoefte van 243,7 uur - na aftrek van de uren hulp via Icare - te worden uitgegaan van een particulier tarief. Dit geldt ook voor de uren hulp die - thans - door de ouders van [eiseres] worden verleend, zoals de rechtbank in r.o. 4.8. van het tussenvonnis van 8 maart 2006 heeft overwogen. Er is geen grond om daarover thans anders te oordelen.
Tot slot is evenmin juist het betoog van Achmea dat [eiseres] haar stelling betreffende de frequentie van inschakeling van externe hulp en de daaraan verbonden kosten dient aan te tonen. Zoals overwogen is haar zorgbehoefte immers becijferd door de deskundige, bij welke becijfering de rechtbank zich in r.o. 4.3.9. van het vonnis van 16 april 2008 heeft aangesloten.
Wat betreft het uurtarief van een externe particulier hulp geldt dat [eiseres] zich bij haar akte alsnog heeft aangesloten bij het standpunt van Achmea dat moet worden uitgegaan van een tarief van EUR 8,33 per uur.
Gelet op de alsnog gebleken overeenstemming over het uurtarief komt de hiervoor sub d.) bedoelde toelichting geen belang meer toe zodat daarop verder niet zal worden ingegaan.
Samenvattend geldt omtrent deze kostenpost dat deze vanaf 1 januari 2004 moet worden gesteld op EUR 2.030,02 per jaar (243,7 uur x EUR 8,33 per uur), vermeerderd met EUR 923,84 per jaar aan eigen bijdrage voor de via Icare verleende hulp, ofwel in totaal EUR 2.953,86 per jaar. Zoals in r.o. 4.14. van het vonnis van 8 maart 2006 is overwogen, dient er daarbij vanuit te worden gegaan dat [eiseres] tot haar zeventigste jaar dergelijke kosten zal moeten maken die zij zonder het ongeval niet zou hebben gehad.
Verlies aan verdienvermogen
Wat betreft het verlies aan arbeidsvermogen geldt het volgende.
De rechtbank heeft in r.o. 4.4.3. van het vonnis van 16 april 2008 overwogen dat zij niet beschikt over de gegevens op basis waarvan zou kunnen worden vastgesteld na hoeveel jaren ervaring als ‘Hairstylist’ gemiddeld genomen een doorgroei plaatsvindt naar de functie van ‘Topstylist’. De rechtbank heeft daarop van partijen een nadere toelichting verlangd, evenals over de aan de functie van ‘Topstylist’ verbonden maandelijkse beloning, te rekenen vanaf 1999.
[eiseres] heeft daarop aangevoerd dat haars inziens de door rechtbank benoemde deskundige de aangewezen persoon is om de rechtbank nader voor te lichten over het meest waarschijnlijke carrièreverloop en de daarbij behorende genoten beloning. [eiseres] heeft daarbij bepleit dat aan de deskundige tevens de vraag wordt voorgelegd of en zo ja in hoeverre het aannemelijk is dat zij in de situatie zonder ongeval uiteindelijk de functie van bedrijfsleider in loondienst dan wel salonmanager in loondienst zou hebben bekleed en wat de hoogte van het hieraan verbonden salaris is.
Met Achmea is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende grond is om aan de deskundige aanvullende vragen te stellen als door [eiseres] is bepleit. De door de rechtbank verlangde nadere informatie ziet immers niet op haar specifieke situatie doch op de vraag na hoeveel jaren ervaring als ‘Hairstylist’ gemiddeld genomen een doorgroei plaatsvindt naar de functie van ‘Topstylist’. Er is evenmin voldoende aanleiding om te veronderstellen dat [eiseres] zich verder zou hebben opgewerkt dan tot de functie van ‘Topstylist’, zoals de rechtbank in r.o. 4.4.2. van het vonnis van 16 april 2008 heeft overwogen, zodat daarvoor de deskundige evenmin nader hoeft te worden bevraagd. Overigens ligt het, anders dan [eiseres] meent, niet in de rede om deskundige De Vree de rechtbank (tezijnertijd) te laten voor te lichten over de benodigde pensioengegevens en/of de pensioenschade nu de deskundige al in zijn rapportage van 3 oktober 2007 expliciet heeft vermeld geen specifieke kennis van deze materie te hebben en dat zulks buiten zijn vakgebied valt.
Achmea is er bij haar akte vanuit gegaan dat [eiseres] - in de situatie zonder ongeval - in 2004 de functie van ‘Topstylist’ zou hebben bereikt. Hoewel die stelling van onderbouwing is gespeend, is deze niet door [eiseres] bij haar antwoordakte weersproken. Gelet op de in de door [eiseres] overgelegde CAO voor het Kappersbedrijf gegeven beschrijving van ‘Topstylist’, waaruit taken blijken op het gebied van training en begeleiding van collega’s en van bewaking van de salonformule, is het niet onaannemelijk te achten dat [eiseres] in 2004 na tien jaar ervaring als ‘Hairstylist’ in 2004 op 32-jarige leeftijd zou zijn doorgegroeid naar de functie van ‘Topstylist’. De rechtbank zal dit dan ook tot uitgangspunt nemen.
Achmea heeft voorts - onder verwijzing naar de CAO voor het Kappersbedrijf - aangevoerd dat [eiseres] bij een promotie in 2004 tot ‘Topstylist’ in 2004 een inkomen zou hebben verdiend van EUR 23.120,77 bruto, in 2005 EUR 23.814,39 bruto, in 2006 EUR 24.528,82 bruto en in 2007 EUR 25.264,69 bruto. Aangezien [eiseres] niet op deze cijfers is ingegaan, zal de rechtbank van de juistheid daarvan uitgaan.
Het inkomen van [eiseres] zou zich dan, gelet op het voorgaande en wat op de pagina’s 3. en 4. van het vonnis van 16 april 2008 is weergegeven, het ongeval weggedacht, als volgt hebben ontwikkeld:
1992 fl. 20.062
1993 fl. 22.680
1994 fl. 31.596
1995 fl. 33.683
1996 fl. 35.769
1997 fl. 37.856
1998 fl. 39.942
1999 fl. 42.677
2000 fl. 43.454
2001 fl. 45.982
2002 EUR 21.384
2003 EUR 22.161
2004 EUR 23.121
2005 EUR 23.814
2006 EUR 24.529
2007 EUR 25.265
De rechtbank brengt in herinnering dat zij heeft overwogen dat er geen grond is om bij de schadeberekening rekening te houden met de alimentatie die [eiseres] ontvangt (r.o. 4.40 van het vonnis van 8 maart 2006) en dat er bij de schadeberekening vanuit moet worden gegaan dat [eiseres] tot haar 65-jarige leeftijd voltijds als kapster aan het arbeidsproces had deelgenomen (r.o. 4.42. van gemeld vonnis).
Een en ander betekent dat thans de schade wegens het verlies aan verdienvermogen kan worden berekend. Achmea heeft in dat kader voorgesteld deze schade te laten berekenen door een rekenbureau, in het bijzonder door het bureau Laumen Expertise te Ede. [eiseres] heeft in dat kader het Nederlands Rekencentrum Letselschade te Den Haag (NRL) dan wel Laumen Expertise genoemd.
Pensioengevolgen
Aan een dergelijk bureau kan tevens worden gevraagd om de pensioenschade te berekenen, uitgaande van een deelname door [eiseres] aan het pensioenfonds vanaf het 23ste levensjaar, een premieopbouw tot haar 65-ste levensjaar, de terzake geldende middelloonregeling, de pensioenpremie van 2,8% en de grondslag van het in de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde loonbegrip met een maximum van EUR 45.017.
Overige kostenposten
Aan het rekenbureau kan tevens gevraagd worden om de navolgende kostenposten te kapitaliseren tegen de datum van 1 januari 2009:
- de kosten van (huishoudelijke) hulp ad EUR 2.953,86 per jaar tot het zeventigste jaar van [eiseres] (zie r.o. 2.2.7.)
- de kosten van extra kilometers ad EUR 385,00 per jaar tot het tachtigste jaar van [eiseres] (zie r.o. 4.19. van het vonnis van 8 maart 2006)
- de kosten van een automatische versnellingsbak ad EUR 375,00 per jaar tot het tachtigste jaar van [eiseres] (zie r.o. 4.21. van het vonnis van 8 maart 2006)
- de kosten van een draagband ad EUR 200,00 per jaar tot het tachtigste jaar van [eiseres] (zie r.o. 4.26. van het vonnis van 8 maart 2006)
- de kosten van aanpassingen van de woning ad EUR 506,67 per jaar tot het tachtigste jaar van [eiseres] (zie r.o. 4.27. tot en 4.32 van het vonnis van 8 maart 2006 en r.o. 4.9. van het vonnis van 16 april 2008) en
- de kosten van een lichtsensor op de auto ad EUR 72,50 per jaar tot het tachtigste jaar van [eiseres] (zie r.o. 4.7.6. van het vonnis van 16 april 2008).
Om verdere vertraging in de afdoening van dit geschil te voorkomen en verdere wisseling van akten en daarmee gepaard gaande kosten zoveel mogelijk te beperken, zal de rechtbank [eiseres] in de gelegenheid stellen om rekenbureau Laumen Expertise te Ede te benaderen voor het opmaken van een schadeberekening onder inachtneming van wat hiervoor is overwogen. De zaak zal naar de rol worden verwezen voor overlegging bij akte van zo’n schadeberekening. Achmea zal daarop vervolgens ter rolle mogen reageren. Zonodig kunnen de bepaalde termijnen worden verlengd.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
De beslissing
De rechtbank
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 5 november 2008 voor een akte aan de zijde van [eiseres] als bedoeld in r.o. 2.6.;
bepaalt dat Achmea mag antwoorden op de rol van woensdag 3 december 2008;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug, mr. W.F. Boele en mr. J.N. Bartels en in het openbaar uitgesproken 10 september 2008.