ECLI:NL:RBZLY:2008:BX8525

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
19 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
108534 / HA ZA 05-579 - 0
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de Provincie Flevoland voor schadevergoeding aan Orgaworld BV

In deze zaak vordert Orgaworld BV, een besloten vennootschap die zich bezighoudt met de verwerking van organisch afval, schadevergoeding van de Provincie Flevoland. De vordering bedraagt EUR 549.848,56, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Orgaworld stelt dat de provincie onrechtmatig heeft gehandeld door een last onder dwangsom op te leggen, waardoor zij schade heeft geleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de onrechtmatigheid van het handelen van de provincie is gegeven, maar dat er onduidelijkheid bestaat over de hoogte van de schade en de causaliteit daarvan. De rechtbank heeft daarom een comparitie gelast om partijen de gelegenheid te geven hun standpunten verder toe te lichten en mogelijk tot een minnelijke regeling te komen. De comparitie zal zich richten op verschillende aspecten van de schade, waaronder de gemiste omzet en de kosten die Orgaworld heeft gemaakt. De rechtbank heeft ook aangegeven dat zij de benoeming van een deskundige overweegt, afhankelijk van de uitkomsten van de comparitie. De zaak is gepland voor een vervolg op 2 april 2008, waarbij partijen hun verhinderdagen moeten opgeven. Het vonnis is uitgesproken door mr. T.R. Hidma op 19 maart 2008.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 108534 / HA ZA 05-579
Vonnis van 19 maart 2008
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ORGAWORLD BV,
gevestigd te Arnhem,
eiseres,
procureur mr. M.F.H.M. van Haastert,
advocaat mr. Izeboud,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
PROVINCIE FLEVOLAND,
zetelend te Lelystad,
gedaagde,
procureur mr. M.G.I.W. Teunis,
advocaat mr. ten Veen.
Partijen zullen hierna Orgawold en de provincie genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- akte houdende uitlating
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- een antwoordakte uitlating producties, aan weerszijden.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Orgaworld (voorheen: Compostering Lelystad BV) houdt zich bezig met het oprichten en exploiteren van composteer- en vergistingsinstallaties voor de verwerking van organisch afval, onder meer aan de Karperweg te Lelystad. Op 19 december 1994 is haar een vergunning (MB/94.042287/C) verleend door Gedeputeerde Staten van de provincie voor het accepteren en verwerken van bepaalde afvalstromen.
2.2. Op 28 september 2001 is gemelde vestiging aan de Karperweg te Lelystad bezocht voor een controlebezoek door medewerkers van de Afdeling milieubeheer van de provincie, teneinde te onderzoeken of het gebruik van de Biocelinstallatie in overeenstemming was met gemelde vergunning. Aanleiding hiervoor was dat Orgaworld (vanaf december 2000) 'still' - etensresten van plantaardige en dierlijke oorsprong - accepteert, terwijl still niet onder de in de milieuvergunning gehanteerde definitie van GFT-afval zou vallen. In het bezoekverslag van 28 september 2001, toegezonden bij brief van 24 oktober 2001, wordt te kennen gegeven dat de acceptatie van still en andere organische afvalstromen afkomstig van bedrijven direct gestaakt diende te worden.
2.3 Bij brief van 9 november 2001 is medegedeeld dat de provincie voornemens is bestuursrechtelijke maatregelen te nemen in de vorm van het opleggen van een last onder dwangsom, hetgeen (ondanks protest van Orgaworld) bij besluit van 21 december 2001 is geschied, inhoudende het binnen twee weken na het van kracht worden van de dwangsombeschikking beëindigen van de acceptatie van still, bij gebreke waarvan een dwangsom van NLG 5.000,- per constatering zou worden verbeurd, met een maximum van NLG 50.000,-.
2.4. Ter voorkoming van het verbeurd raken van dwangsommen hangende de bezwaarprocedure is een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, hierna: de Afdeling. Bij uitspraak van 19 maart 2002 is dit verzoek om schorsing afgewezen.
2.5. Bij besluit van 4 juni 2002 heeft de provincie het bezwaarschrift van 31 januari 2002 ongegrond verklaard, onder handhaving van haar primaire besluit van 21 december 2001. Bij beroepschrift d.d. 6 juli 2002, aangevuld d.d. 7 augustus 2002, is vervolgens beroep ingesteld bij de Afdeling. Bij uitspraak van 28 mei 2003 heeft de Afdeling het beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar van 4 juni 2002 vernietigd alsmede het primaire besluit van 21 december 2001 herroepen.
2.6. In reactie op de aansprakelijkheidsstelling door Orgaworld van 16 december 2004 (waarbij een ontwerp-dagvaarding was gevoegd) heeft de provincie een "zelfstandig schadebesluit op buitenwettelijke grondslag" genomen d.d. 5 april 2005, waarin de schadevergoeding is afgewezen.
3. Het geschil
3.1. Orgaworld vordert veroordeling van de provincie tot betaling van schadevergoeding ten bedrage van EUR 549.848,56, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 november 2001 en proceskosten, alsmede EUR 4.448,- aan buitengerechtelijke kosten. In de kern samengevat voert zij daartoe aan dat op grond van voormelde uitspraak van de Afdeling van 28 mei 2003 de onrechtmatigheid van de besluitvorming en de daarmee verband houdende gedragingen van de provincie is gegeven. Voor de daaruit voortvloeiende schade is de provincie ex art. 6:162 lid 1 BW aansprakelijk. Die schade bestaat onder meer uit omzetdaling en daarmee winstderving, doch ook schade in de vorm van vaste lasten van de Biocelinstallatie, het verlies van vaste en potentiële klanten alsmede aantasting van de goede naam en faam van Orgaworld. Deze schade is door haar accountant - Foederer DFK, accountants & consultants, hierna: Foederer - bij diens rapport van 29 september 2004 geraamd op (en bij brief van 23 mei 2007 nader onderbouwd) gemeld totaal ad EUR 549.848,56, waaronder begrepen de kosten van rechtsbijstand in de bestuurlijke voorprocedure ad EUR 16.612,56 en de kosten van Foederer ad EUR 5.000,-. Zij biedt van een en ander gespecificeerd bewijs aan.
3.2. De provincie voert gemotiveerd verweer. Zij beroept zich erop dat niet is voldaan aan het relativiteitsvereiste: de geschonden norm strekt niet tot de schade die is geleden. Ook het causale verband ontbreekt. De hoogte van de schade wordt voorts bestreden aan de hand van de rapportage d.d. 3 juli 2004 (en brief van 19 november 2007) van HBH Corporate Finance BV, hierna HBH, en integraal van de hand gewezen behoudens een bedrag ad EUR 1.553,- aan directe schade wegens verlies van cliëntèle (VED). De verschuldigdheid van buitengerechtelijke en overige kosten worden eveneens gemotiveerd betwist.
3.3. Voorzover van belang zal op de stellingen van partijen nader worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Voorop staat dat met de vernietiging van de beslissing op bezwaar van 4 juni 2002 en de herroeping van het primaire besluit bij uitspraak van 28 mei 2003 van de Afdeling de onrechtmatigheid van de last onder dwangsom van 21 december 2001 is gegeven (vaste rechtspraak). Orgaworld heeft de provincie laten weten de bestuursrechtelijke procedure tegen voormeld 'schadebesluit' van 5 april 2005 - welk 'besluit' zij niet als zodanig beschouwt - onbenut te zullen laten en de litigieuze schadevergoeding via de civielrechtelijke weg te willen verhalen. De status van dit 'schadebesluit' in het midden latend (waar ook de provincie zich in de onderhavige procedure niet op de formele rechtskracht daarvan beroept) zal de rechtbank thans zelfstandig beoordelen of en in hoeverre de gevorderde schadevergoeding toewijsbaar is.
In het kader van haar beroep op het niet voldaan zijn aan het relativiteitsvereiste noemt de provincie de gevorderde schade voor zover het "nevengevolgen" betreft, met name die als gevolg van zogenaamde 'onderdekking', door Orgaworld geduid als "gemiste dekking van vaste lasten voor de verwerkingsinrichtingen Drachten en Laarbeek" en door Foederer geraamd op EUR 412.760,-. Ten aanzien van de gemiste omzet (verminderd met de bespaarde productiekosten) ontbreekt de relativiteit klaarblijkelijk ook in haar visie niet.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt aldus niet zozeer de relativiteit van art. 6:163 BW ten principale ter discussie gesteld als wel het causale verband als vereist in art. 6:98 BW, zodat de al dan niet toewijsbaarheid van de onderhavige schadeposten in dat licht dient te worden beoordeeld. Hoe dan ook valt niet in te zien dat de litigieuze schade reeds vanwege het niet voldoen aan het relativiteitsvereiste voor dadelijke afwijzing gereed ligt.
4.2. Waar de onrechtmatigheid van het handelen van de provincie in dezen is gegeven, is zij dientengevolge voor de daaruit voortvloeiende schade en kosten aansprakelijkheid. Met deze constatering wordt evenwel de kern van het geschil geraakt: juist daarover verschillen partijen, ieder voor zich onder verwijzing naar in het geding gebrachte partij-deskundigen rapportage, immers principieel en getalsmatig zeer aanzienlijk van mening.
Bij conclusie van repliek bepleit Orgaworld de benoeming van een deskundige. De rechtbank is voornemens deze suggestie over te nemen, doch acht termen aanwezig (mede vanwege de bij herhaling door de provincie beleden teleurstelling over het feit dat een regeling in der minne onvoldoende zou zijn beproefd) eerst een comparitie van partijen te gelasten, mede teneinde over exacte de vraagstelling aan die deskundige(n), de persoon daarvan en de daartoe benodigde - en mogelijk thans nog ontbrekende - gegevens nader overleg te voeren. Vanzelfsprekend zal die comparitie tevens worden aangewend om alsnog (op onderdelen) overeenstemming te bereiken, waarbij de mogelijkheid van doorverwijzing naar een mediator desgewenst aan de orde kan komen.
4.3. Het debat ter comparitie zal zich inhoudelijk vooral toespitsen op de betreffende stellingname van Orgaworld, in het bijzonder ten aanzien van de kwesties van:
A. Gemelde 'onderdekking', waarbij volgens Orgaworld de omleiding van afvalstromen van Drachten en Laarbeek naar Lelystad een schadebeperkende maatregel is geweest (omdat de vaste lasten in Lelystad aanmerkelijk hoger zijn dan in Drachten en Laarbeek);
B. Het beweerdelijk negatief reageren op het verzoek van Rotie om swill te leveren van 9 november 2001;
C. De achtergrond van het op instigatie van Orgaworld stopzetten van de leveranties van ESM;
D. De inzet en resultaten van het actief bestrijden van omzetdaling en winstderving door middel van het inzetten van een parttime verkoper (mevrouw Verleur);
E. De gevorderde kosten.
4.4. Partijen kunnen zich op de zitting laten bijstaan door een eigen adviseur. In het bijzonder de aanwezigheid van de door haar ingeschakelde expert (Foederer respectievelijk HBH) ligt hier in de rede, zodat de rechtbank die aanwezigheid nadrukkelijk aanbeveelt.
4.5. De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter comparitie de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die zij geraden zal achten.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1. beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. T.R. Hidma in het gerechtsgebouw te Zwolle aan de Luttenbergstraat 5 op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
5.2. bepaalt dat de partijen dan vertegenwoordigd moeten zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen,
5.3. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 2 april 2008 voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden mei tot en met juli 2008, waarna dag en uur van de comparitie zullen worden bepaald,
5.4. bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de comparitie zelfstandig zal bepalen,
5.5. bepaalt dat na de vaststelling van het tijdstip van de comparitie dit in beginsel niet zal worden gewijzigd,
5.6. wijst partijen er op, dat voor de zitting twee uur zal worden uitgetrokken,
5.7. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2008.