ECLI:NL:RBZLY:2009:BH2660

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
5 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/630214-05
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 5 februari 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die is beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte werd ten laste gelegd dat hij op 26 september 2005 samen met anderen een hoeveelheid hasjiesj buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in samenwerking met anderen, de hasjiesj heeft verpakt en vervoerd met een bedrijfsauto naar Noorwegen. De rechtbank heeft de tenlastelegging op enkele punten verbeterd, maar oordeelde dat de verdachte niet in zijn verdediging is geschaad.

De officier van justitie heeft een werkstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden geëist. De rechtbank heeft rekening gehouden met het tijdsverloop tussen het feit en de berechting, maar oordeelde dat dit niet leidde tot een lagere straf. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het primair ten laste gelegde feit, maar heeft hem vrijgesproken van andere tenlasteleggingen die niet wettig en overtuigend bewezen konden worden.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, die niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit schuldig maakt. Daarnaast is aan de verdachte een taakstraf opgelegd van 240 uren, met de bepaling dat bij niet-nakoming de taakstraf kan worden omgezet in hechtenis. De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, wordt in mindering gebracht op de taakstraf.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.630214-05
Uitspraak: 5 februari 2009
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[naam]
geboren op [geboortejaar]
wonende te [adres]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2009. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. Vlug, advocaat te Deventer.
De officier van justitie, mr. I. Verkerk, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte terzake het primair ten laste gelegde tot een werkstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis met aftrek van het voorarrest en een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie heeft daarbij aansluiting gezocht bij de straffen die zijn opgelegd aan de medeverdachten.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
BEWIJS
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
hij op 26 september 2005 in de gemeenten Deventer, Arnhem, Aalten en te Ugchelen in de gemeente Apeldoorn, althans in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep(hashish) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk die hashish verpakt in een tas en geladen in de laadruimte van een bedrijfsauto, merk [xxxx] en met die auto vervoerd met bestemming Noorwegen.
Van het primair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte slechts medeplichtig is geweest aan het tenlastegelegde en dat derhalve het primair tenlastegelegde niet bewezen verklaard kan worden. Verdachte zou slechts mee zijn gegaan als een soort bodyguard en om te helpen bij het in- en uitladen. Dit betoog faalt aangezien er naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een zodanige samenwerking tussen verdachte en de overige betrokkenen bij het tenlastegelegde feit dat er sprake is van medeplegen. De nauwe samenwerking blijkt onder andere uit de verklaringen van mededader [naam] en uit de beschikbare telefoontaps; zo komt hierin onder meer naar voren dat verdachte zich intensief heeft bemoeid met de wijze waarop de hashish diende te worden verpakt om eventuele speurhonden te misleiden.
STRAFBAARHEID
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met in artikel 3, onder A, van de Opiumwet, gegeven verbod,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van de Opiumwet juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 25 november
2008;
- de overige stukken van het de verdachte betreffende persoonsdossier.
De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij heeft gehandeld in softdrugs. Het is algemeen bekend dat softdrugs een bedreiging vormen voor de volksgezondheid en dat een aanmerkelijk deel van de criminaliteit direct of indirect haar oorsprong vindt in het gebruik van (soft)drugs. De handel in deze verdovende middelen vormt aldus een ernstige inbreuk op de rechtsorde.
Ondanks het feit dat het voor een deel aan de verdediging heeft gelegen dat er sprake is van een relatief groot tijdsverloop tussen het gepleegde feit en de uiteindelijke berechting, zal de rechtbank het tijdsverloop – net als is geschied bij de berechting van een der medeverdachten - enigszins laten meewegen in de strafmaat.
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat bij feiten als de onderhavige in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is, zal zij deze -mede gelet op het tijdsverloop sedert het plegen van het feit- slechts voorwaardelijk opleggen.
De rechtbank is echter van oordeel dat niet kan worden volstaan met enkel een voorwaardelijke vrijheidsstraf en acht het, gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, noodzakelijk dat in combinatie met die (voorwaardelijke) vrijheidsstraf, aan verdachte een taakstraf, te weten een werkstraf wordt opgelegd.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27, 47 en 91 van het Wetboek van Strafvordering.
BESLISSING
Het primair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het primair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
De gevangenisstraf zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 240 uren.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf.
De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
Aldus gewezen door mr. E.M. de Veij Mestdagh, voorzitter, mrs. G.P. Nieuwenhuis en A.J. Louter, rechters, in tegenwoordigheid van C.C. van Druten als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 februari 2009.