ECLI:NL:RBZLY:2009:BH2691

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
5 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.607289-08
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting door stiefvader met dwang en machtsmisbruik

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 5 februari 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting en ontucht met zijn stiefdochter. De verdachte, die op dat moment in de P.I. Flevoland verbleef, werd beschuldigd van het plegen van seksuele handelingen met de minderjarige dochter van zijn partner. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer, die consistent en gedetailleerd was, als betrouwbaar moest worden aangemerkt. De verdachte had ontkend dat hij de aangeefster had gedwongen, maar de rechtbank concludeerde dat er sprake was van een machtsmisbruik en dwang, gezien de relatie tussen de verdachte en het slachtoffer en de leeftijdsverschillen. De rechtbank heeft verschillende rapporten van deskundigen in overweging genomen, die concludeerden dat de verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar was, maar wel volledig toerekeningsvatbaar voor de gepleegde feiten. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarde dat hij zich zal houden aan de voorschriften van de reclassering. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 1.500,-- aan het slachtoffer, die rechtstreeks schade had geleden door de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk was, en dat zij haar vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter moest aanbrengen.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.607289-08
Uitspraak: 5 februari 2009
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], thans verblijvende in de P.I. Flevoland,
Huis van Bewaring Lelystad te Lelystad.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2009. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.H.N. Peters, advocaat te Lelystad.
De officier van justitie, mr. J. Bult, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarde dat hij zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering, ook indien die een (dag)behandeling bij De Waag inhouden.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
BEWIJS
Ten aanzien van feit 1 primair:
Verdachte heeft erkend da[slachtoffer] een tongzoen heeft gegeven toen deze bij hem op bed kwam liggen. Dat dit “voor de grap” was, zoals verdachte heeft verklaard, doet aan een bewezenverklaring hiervan niet af.
Verdachte heeft ontkend dat hij over haar borsten en vagina heeft gestreeld/gewreven/geaaid. Gelet echter op de verklaring van [slachtoffer] en op die van haar moeder - aan wie zij onmiddellijk heeft verteld wat er gebeurd was - , acht de rechtbank ook bewezen hetgeen onder het tweede aandachtstreepje ten laste is gelegd.
Ten aanzien van feit 2 primair:
Verdachte heeft erkend dat hij op 5 augustus 2008 seksuele gemeenschap heeft gehad met de aangeefster, maar ontkent dat hij haar daartoe heeft gedwongen. Naar het oordeel van de rechtbank is echter bewezen dat sprake was van dwang.
Daartoe acht de rechtbank allereerst van belang dat verdachte feitelijk de stiefvader was van aangeefster. Hij was weliswaar niet voor de wet met de moeder van de aangeefster gehuwd, maar wel voor het geloof en hij woonde met de moeder, het slachtoffer en haar broer en zusters in één huis. Hij bemoeide zich met haar opvoeding en bepaalde bijvoorbeeld dat zij niet met jongens mocht bellen en geen vriendjes mocht hebben. Daar komt bij dat verdachte 35 jaar oud was en aangeefster net zestien. Gelet op deze positie had verdachte reeds een aanmerkelijk overwicht op aangeefster.
De rechtbank acht, mede gelet op het vorengaande, eveneens aannemelijk dat sprake was van een voor aangeefster bedreigende situatie. Aangeefster verklaart dat verdachte heeft gedreigd met het uitoefenen van invloed op de moeder van aangeefster, zodat aangeefster problemen zou krijgen met haar moeder. Uit de verklaring van de moeder van aangeefster blijkt dat verdachte reeds na het incident in oktober 2007 heeft ingepraat op de moeder. De moeder verklaart zelfs “(…) [slachtoffer] kon wel gedacht hebben dat ik haar niet geloofde. Hij kan goed praten. (…)” In dat licht is niet onaannemelijk dat verdachte, zoals aangeefster heeft verklaard, heeft gedreigd wederom een conflictsituatie tussen aangeefster en haar moeder te bewerkstelligen.
De verklaring van aangeefster is consistent en gedetailleerd. Zij verklaart – kort gezegd - dat zij meermalen te kennen heeft gegeven dat zij niet wilde en dat verdachte haar desondanks - door voornoemde verbale dreiging maar ook fysiek - heeft gedwongen tot seksueel contact. Verdachte zelf weet zich daarentegen opmerkelijk weinig details te herinneren over het gebeurde. Bovendien heeft hij verklaard niet gelet te hebben op de reactie van aangeefster. Hij heeft verklaard niet naar haar gezicht te hebben gekeken en niets aan haar te hebben gemerkt (pagina 85, tweede alinea van het procesdossier). Hierdoor kan naar het oordeel van de rechtbank weinig waarde worden gehecht aan zijn verklaring dat de gemeenschap vrijwillig plaatsvond.
Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van aangeefster als betrouwbaar moet worden aangemerkt.
Deze verklaring vindt steun in de verklaring van de moeder van aangeefster, die heeft verklaard dat het in de periode in kwestie steeds slechter ging met aangeefster. Aangeefster was erg nerveus en haar moeder kreeg de indruk dat ze onder druk stond van verdachte (pagina 42, tweede en derde alinea van het procesdossier). Voorts vindt de verklaring steun in de verklaringen van de moeder, tante en oma van aangeefster ten aanzien van haar gemoedstoestand op het moment van het bekend worden van het misbruik, enige dagen na de laatste keer dat het misbruik volgens aangeefsters verklaring plaatsvond. Hetgeen aangeefster bij de politie heeft verklaard over de details van het misbruik komt tevens overeen met hetgeen zij aan haar familieleden heeft verteld.
(volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding)
Van het onder 1 primair en 2 primair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Feit 1 primair: Met iemand, die de leeftijd van twaalf maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het binnendringen van het lichaam, strafbaar gesteld bij artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2 primair: Verkrachting, strafbaar gesteld bij artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Op de voet van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht houdt de rechtbank bij het opleggen van na te melden straf rekening met de straf die de verdachte bij vonnis d.d. 25 maart 2008 van de economische politierechter te Zwolle-Lelystad ter zake van een overtreding van het Vuurwerkbesluit is opgelegd.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
• een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 23 december 2008;
• een de verdachte betreffend voorlichtingsrapport d.d. 28 oktober 2008, uitgebracht door Reclassering Nederland;
• een de verdachte betreffend rapport d.d. 11 november 2008, uitgebracht door drs. J.A.M. Gresnigt, psycholoog;
• een de verdachte betreffend rapport d.d. 12 november 2008, uitgebracht door C.J.M. Vredeveld, psychiater;
• een de verdachte betreffend adviesrapport d.d. 18 november 2008, uitgebracht door Reclassering Nederland;
De deskundige Gresnigt heeft in zijn rapport geconcludeerd dat bij verdachte geen sprake is van een geestelijke stoornis. Wel is sprake van een enigszins gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in termen van persoonlijkheidsproblematiek: zijn seksuele, sociaal-emotionele en identiteitsontwikkeling is onrijp. De deskundige acht verdachte ten tijde van het ten laste gelegde licht verminderd toerekeningsvatbaar.
De deskundige Vredeveld heeft bij verdachte geen omschreven/classificeerbare psychiatrische ziekte- of ontwikkelingsstoornis vastgesteld; de door hem vastgestelde problematiek ligt tussen normaliteit en (dreigende) ziekte/stoornis. Volgens de deskundige is sprake van vooral psychosociale determinanten ten aanzien van levensinstelling, cultuurachtergrond en situatieve factoren bij een wat narcistisch-obsessief ingestelde jongeman. Er is geen sprake van feitelijke/formele pedofilie of incest in enge zin, maar wel van grensoverschrijdend, deels compenserend machtsmisbruik, ook seksueel.
De deskundige Vredeveld concludeert dat verdachte voor het ten laste gelegde als volledig toerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt.
Beide deskundigen adviseren de rechtbank verdachte bij een voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf als bijzondere voorwaarde te stellen dat hij een behandeling en vervolgbegeleiding zal ondergaan bij een daartoe gespecialiseerde forensische polikliniek zoals De Waag.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusie van de deskundige Gresnigt en zal verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar aanmerken.
Ten aanzien van de op te leggen straf heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte met de minderjarige dochter van zijn partner, die hem als haar vader beschouwde, ontucht heeft gepleegd en haar heeft verkracht. Hij heeft daarmee haar lichamelijke integriteit in ernstige mate aangetast. Het slachtoffer zal daardoor, zoals de ervaring leert, geruime tijd de psychische gevolgen van verdachtes handelen ondervinden.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte niet eerder ter zake van zedenmisdrijven met politie en justitie in aanraking geweest.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een straf als door de officier van justitie is gevorderd passend en geboden is. Zij zal verdachte, nu de deskundigen in hun respectievelijke rapport hebben gesteld dat een behandeling noodzakelijk is, ook de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarde opleggen.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een schadevergoeding gevorderd van € 10.000,--. Ter onderbouwing daarvan heeft zij verwezen naar de ANWB Smartengeldgids 2006 nummer 1043, met name naar een geval waarin een 14-jarig meisje gedurende vijf jaar op grove wijze door haar stiefvader misbruikt is, waardoor diverse psychische problemen bij haar zijn ontstaan, waarvoor zij bij het Riagg behandeld is.
Naar het oordeel van de rechtbank is bij het onderzoek ter terechtzitting komen vast te staan, dat de benadeelde partij [slachtoffer] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van de ten laste van verdachte bewezen verklaarde feiten, doch in mindere mate dan het door haar aangehaalde geval. Zo is hier sprake van een veel korter durend misbruik en is van psychische problemen of van enige behandeling op dit moment niet gebleken.
De hoogte van die schade zal de rechtbank, mede gelet op de toelichting op het schade-onderbouwingsformulier, vaststellen op een bedrag van € 1.500,--, vermeerderd met de kosten die - tot op heden - worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De vordering van de benadeelde partij dient voor het meerdere, als zijnde niet eenvoudig van aard, niet-ontvankelijk verklaard te worden.
De rechtbank zal voorts ter zake van schadevergoeding aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 1.500,-- ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
BESLISSING
Het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 primair en 2 primair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot zes maanden, niet worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens Reclassering Nederland, ook indien die een (dag)behandeling bij De Waag inhouden, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [adres], van een bedrag van € 1.500,-- (zegge: éénduizendvijfhonderd euro) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde feiten jegens de benadeelde partij werden gepleegd, te weten 1 september 2007, tot die van de voldoening.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 1.500,--, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor wat het meer gevorderde betreft in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. H.M. Schaak, voorzitter, mrs. M.A. Pot en M.A.A. Ter Meer-Siebers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Ruitenbeek als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 februari 2009.