RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07. 607260-08
Uitspraak: 12 februari 2009
[verdachte]
geboren op [geboortedatum]
wonende te [adres]
verblijvende in het Huis van Bewaring te Doetinchem
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2008 en op 29 januari 2009. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.M.C. van Nielen, advocaat te Amsterdam.
De officier van justitie, mr. Jansen, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
Anders dan door de raadsvrouw van verdachte is betoogd acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte is geweest die het slachtoffer in zijn hartstreek heeft gestoken. Evenals de officier van justitie en de raadsvrouw acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat er bij verdachte sprake was van voorbedachten rade.
De rechtbank baseert de voornoemde bewezenverklaring naast de aangifte in belangrijke mate op de verklaring van de vriendin van verdachte [getuige], zoals zij deze bij de politie heeft afgelegd op 28 juli 2008. Onder meer verklaart zij: Op het grasveldje had [verdachte] het mes nog steeds in zijn hand”, “Ik zag dat [verdachte] aan het schoppen was en dat hij met het mes zwaaide richting het slachtoffer” en enkele alinea’s later “hoorde ik het slachtoffer ineens schreeuwen. Ik hoorde hem roepen van pijn. Ik had niet gezien wat er gebeurde. Daarvoor riep het slachtoffer niets. Ik liep er ongeveer drie meter achter. [verdachte] had op dat moment nog het mes vast. Niemand anders heeft het mes vastgehad.” De rechtbank acht haar verklaring betrouwbaar omdat deze slechts een dag na het gebeuren is afgelegd, zij geen enkele reden had verdachte te belasten, aangezien zij zijn vriendin is en bovenal haar verklaring past in het overige bewijsmateriaal en de aangifte. Dat [getuige] haar verklaring bij de rechter commissaris gedeeltelijk weer intrekt en aanpast maakt dit niet anders. De verklaring bij de rechter commissaris legt zij een half jaar later af, in welke periode zij met anderen, waaronder ook verdachte, over het gebeuren op 27 juli 2008 heeft kunnen spreken. De rechtbank acht deze verklaring daarom niet betrouwbaar.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
(volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding)
Van het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
1.
Poging tot doodslag, strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
2.
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, strafbaar gesteld bij artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft disproportioneel gereageerd op het lastigvallen van zijn zus door het slachtoffer. Hij heeft klaarblijkelijk welbewust het slachtoffer met een mes in zijn hartstreek gestoken. Het slachtoffer heeft als gevolg hiervan ernstige lichamelijke en psychische gevolgen ondervonden, zoals ook blijkt uit zijn slachtofferverklaring. Het handelen van verdachte getuigt van disrespect voor het lijf en leven van een ander.
De rechtbank is van oordeel dat het mes dient te worden ontrokken aan het verkeer. De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de in beslag genomen en aan hem toebehorende voorwerpen.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 6 januari 2009
een de verdachte betreffend voorlichtingsrapport d.d. 28 oktober 2008 uitgebracht door Reclassering Nederland
- een de verdachte betreffend psychologisch rapport d.d.2 december 2008 uitgebracht door drs. J.F.G.M. van Nunen, klinisch psycholoog.
Het slachtoffer [slachtoffer] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 1900,-- gevoegd in het strafproces ten aanzien van het ten laste gelegde.
De rechtbank overweegt dat bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [slachtoffer] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 1100
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] zal voor wat het eigen risico betreft niet ontvankelijk worden verklaard als zijnde niet voldoende onderbouwd. Van de immateriële schade zal een deel groot €650,-- niet ontvankelijk worden verklaard vanwege de rol die het slachtoffer zelf heeft gespeeld bij de aanleiding tot de confrontatie.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 1100,- ten behoeve [slachtoffer].
De oplegging van de straf of maatregel is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 36f, 57, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 1 jaar, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt ambulante behandeling bij een door de Reclassering aan te wijzen instelling, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank verklaart het mes ontrokken aan het verkeer.
De rechtbank gelast de teruggave aan verdachte van de overige onder hem in beslag genomen goederen.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te Almere, van een bedrag van € 1100,-- vermeerderd met de wettelijke rente, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededaders betalen, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 1100,--, ten behoeve van [slachtoffer], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader/ mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. H.M. Schaak, voorzitter, mrs. M.A. Pot en M.A.A. ter Meer-Siebers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Seuters als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 februari 2009.
Mrs. H.M. Schaak en M.A.A. ter Meer-Siebers voornoemd waren buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen