ECLI:NL:RBZLY:2009:BH6472

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
16 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
155559 / KG ZA 09-125
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • I.M. Blaauw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schorsing van tijdelijk huisverbod en griffierecht in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 16 maart 2009 uitspraak gedaan over een verzoek om schorsing van een tijdelijk huisverbod. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. F.G.D. Pykstra, had verzocht om een voorlopige voorziening, maar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat hij het verschuldigde griffierecht van € 150,-- niet tijdig had betaald. De voorzieningenrechter merkte op dat de griffier de verzoeker op de verschuldigdheid van het griffierecht had gewezen en dat de verzoeker niet was geïnformeerd over de mogelijkheid van niet-ontvankelijkheid bij niet-tijdige betaling. De advocaat van de verzoeker had voorafgaand aan de zitting aangegeven dat het griffierecht waarschijnlijk niet voor de zitting kon worden betaald en dat hij een beroep zou doen op het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM).

De voorzieningenrechter oordeelde dat het huisverbod niet als een punitieve maatregel kan worden beschouwd, maar als een bestuursrechtelijke preventieve maatregel. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) staat de heffing van griffierecht in het algemeen niet in de weg aan het recht op toegang tot de rechter, zoals vastgelegd in artikel 6 van het EVRM. De voorzieningenrechter verwees naar eerdere uitspraken van de ABRS en concludeerde dat de Awb geen mogelijkheid biedt voor vrijstelling van het griffierecht.

De voorzieningenrechter verklaarde het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat het griffierecht niet voor aanvang van de zitting was voldaan. De verzoeker had desgevraagd verklaard dat hij in staat was geweest om het benodigde geld tijdig te lenen, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de omstandigheden niet rechtvaardigden dat de verzoeker niet in verzuim was geweest. De uitspraak werd gedaan zonder mogelijkheid tot rechtsmiddel.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Locatie Zwolle
zaaknummer: 155559 / KG ZA 09-125
datum zitting: 16 maart 2009
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
gedaan op 16 maart 2009
naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen
[verzoeker], verzoeker,
wonende te [plaats],
gemachtigde mr. F.G.D. Pykstra, advocaat te Zwolle,
en
de burgemeester van de gemeente Kampen, verweerder,
vertegenwoordigd door mr. J.J. van Gaalen-Rens en mr. J.H.G. Frissen,
in welke zaken belanghebbende is:
[belanghebbende],
wonende te [plaats].
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 16 maart 2009 heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
recht doende:
verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Gronden
Ingevolge artikel 8:82, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt van de verzoeker door de griffier een griffierecht geheven.
Op grond van het tweede lid van dit artikel is artikel 8:41, tweede lid, van de Awb van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 8:41, tweede lid, tweede volzin, van de Awb wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard, indien het bedrag niet binnen de gestelde termijn is bijgeschreven of gestort, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
De voorzieningenrechter is gebleken dat de griffier in de ontvangstbevestiging van het verzoekschrift verzoeker c.q. diens raadsman op de verschuldigdheid van het griffierecht (€ 150,--) heeft gewezen en voorts dat hij is verzocht het verschuldigde bedrag voor aanvang van de behandeling van het verzoek te (laten) voldoen.
Verzoeker is er daarbij niet op gewezen dat het verzoek niet-ontvankelijk kan worden verklaard als het griffierecht niet-tijdig is voldaan.
Verzoekers gemachtigde heeft voorafgaand aan de behandeling ter zitting schriftelijk laten weten dat het griffierecht waarschijnlijk niet voor de zitting kan worden betaald en dat gelet op de tekst van de wet in dat geval niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek dreigt. Hij heeft voorts verklaard dat hij in dat geval een beroep zal doen op het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Ter zitting heeft verzoekers gemachtigde dit standpunt herhaald. Hij is van mening dat de verschuldigdheid van griffierecht in een geding als het onderhavige de toegang tot de rechter beperkt. Voorts heeft hij er op gewezen dat verzoeker niet in staat is geweest om het griffierecht te voldoen aangezien het hem niet is toegestaan zijn woning te betreden.
Vaststaat dat het griffierecht niet voor aanvang van de zitting is voldaan.
Anders dan verzoeker meent is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het huisverbod niet aan te merken als een punitieve maatregel doch als een bestuursrechtelijke preventieve maatregel.
De voorzieningenrechter wijst er vervolgens op dat naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) de heffing van griffierecht voor een bedrag zoals thans in geding in het algemeen niet in de weg staat aan het uit artikel 6 van het EVRM voortvloeiende recht op toegang tot de rechter. Bovendien voorziet de Awb niet in de mogelijkheid tot vrijstelling of ontheffing van de verplichting tot het betalen van griffierecht. De voorzieningenrechter verwijst ter zake – onder meer – naar de uitspraak van de ABRS van 19 oktober 2005 (LJN: AV3185).
Ter zitting heeft verzoeker desgevraagd verklaard dat hij in staat is geweest om het benodigde geld tijdig te lenen. De voorzieningenrechter is gelet daarop van oordeel dat de omstandigheid dat verzoeker zijn woning niet heeft kunnen betreden om de betaling te regelen, hem niet heeft belet om tijdig het verschuldigde griffierecht te voldoen.
De voorzieningenrechter is ook overigens niet gebleken van feiten en omstandigheden die redelijkerwijs tot het oordeel kunnen leiden dat verzoeker niet in verzuim is geweest.
Aldus gedaan door mr. I.M. Blaauw, voorzieningenrechter, en door deze en
mr. J.W.M. Bunt, griffier, ondertekend.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.