ECLI:NL:RBZLY:2009:BH7626

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
4 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
416623
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij arbeidsongeval en subrogatie door verzekeraar

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid voor schade die een werknemer, [Rk], heeft geleden als gevolg van een arbeidsongeval. Het ongeval vond plaats op 29 maart 2005, toen [Rk] in de uitoefening van zijn werkzaamheden betrokken raakte bij een incident met een heftruck. De heftruck, die door [W] werd gebruikt, werd aangereden door een zijlader van [gedaagde partij], bestuurd door [Kl]. [Rk] raakte bekneld tussen beide voertuigen en liep ernstig letsel op.

De eisende partij, een verzekeraar, heeft de gedaagde partij aangesproken op basis van subrogatie, omdat zij de schade van [W] diende te vergoeden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat zowel [W] als [gedaagde partij] aansprakelijk zijn voor de schade van [Rk]. De kantonrechter oordeelde dat de aansprakelijkheid van [gedaagde partij] voortvloeit uit artikel 6:170 BW, dat werkgevers aansprakelijk stelt voor onrechtmatig handelen van hun werknemers.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de schade tussen [W] en [gedaagde partij] gelijkelijk verdeeld moet worden, omdat beide partijen tekort zijn geschoten in hun zorgplicht. De kantonrechter heeft de vordering van de eisende partij toegewezen, waarbij [gedaagde partij] werd veroordeeld om 50% van de schade te vergoeden. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt.

Dit vonnis benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers in het kader van arbeidsongevallen en de mogelijkheden voor verzekeraars om via subrogatie schade te verhalen op mede-aansprakelijke partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Lelystad
zaaknr.: 416623 CV 08-12165
datum : 4 maart 2009
Vonnis in de zaak van:
de vennootschap naar vreemd recht [EISENDE PARTIJ],
gevestigd te vestigingsplaats,
eisende partij, hierna verder [eisende partij] te noemen,
gemachtigde mr. C. Banis
tegen
de besloten vennootschap [GEDAAGDE PARTIJ],
gevestigd te vestigingsplaats,
gedaagde partij, hierna verder [gedaagde partij] te noemen,
gemachtigde mr. M. van der Bent.
Het geschil
De vordering van [eisende partij] strekt ertoe dat bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde partij] wordt veroordeeld om aan [eisende partij] te betalen al datgene waartoe [eisende partij] als gedaagde in de (hoofd)vrijwaringszaak met zaaknummer 375305 CV 07-12810 ten behoeve van [W] als eiseres in die zaak wordt veroordeeld, met veroordeling van [gedaagde partij] in de proceskosten in de (hoofd)vrijwaringszaak, het incident en deze (onder)vrijwaringszaak.
[gedaagde partij] heeft verweer gevoerd.
De vaststaande feiten
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd betwist –mede op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van de overgelegde producties- het volgende vast:
1.1
[Rk] is als 1e medewerker technische dienst bij [W] in dienst geweest vanaf 1 mei 2004 tot 1 mei 2005.
1.2
Op 29 maart 2005 is [Rk] in de uitoefening van zijn werkzaamheden betrokken geraakt bij een ongeval. Tengevolge daarvan heeft hij ernstig letsel opgelopen aan zijn rechter knie en linker hand en heeft hij schade geleden.
1.3
Voormeld ongeval heeft zich voorgedaan in een door [gedaagde partij] van [W] gehuurde bedrijfshal. Die hal werd gebruikt door zowel [W] als [gedaagde partij]. [W] had in die hal haar Technische Dienst ondergebracht. In onder meer die hal verrichtte die dienst (waartoe [Rk] behoorde) reparaties.
1.4
Voormeld ongeval heeft eruit bestaan, kort gezegd, dat toen [Rk] in voormelde hal een aan [W] toebehorende heftruck aan het repareren was, een zijlader van [gedaagde partij], bestuurd door [Kl], zijnde een werknemer van [gedaagde partij], achteruit de hal is binnengereden en vervolgens tegen de stilstaande heftruck is gereden, waardoor [Rk], die aan de achterkant van de heftruck met de reparatie doende was, bekneld raakte tussen beide voertuigen en gewond raakte.
1.5
Door de inspecteur van de Arbeidsinspectie is een Ongevallenboeterapport (hierna: het rapport van de arbeidsinspectie) opgesteld. Omtrent de toedracht van het ongeval staat daarin het volgende:
“Het slachtoffer was bij [Vw] werkzaam als onderhoudmonteur in de afdeling Technische Dienst. Kort voor zijn ongeval werd hij buiten op het terrein aangesproken door een heftruckchauffeur. Deze had een probleem met een loszittend contragewicht op zijn heftruck. Hij vroeg het slachtoffer om er even naar te kijken en zo mogelijk te verhelpen. Het slachtoffer antwoordde bevestigend en vroeg aan deze chauffeur zijn heftruck alvast naar binnen te rijden. Toen het slachtoffer even later de hal van de Technische Dienst binnenkwam stond de truck daar al geparkeerd. Het slachtoffer gaf aan wel bemerkt te hebben dat de truck kort achter de toegangsdeur stond opgesteld. Hij ging echter direct aan de slag en constateerde dat er een grote bout van het contragewicht loszat. Hij was bezig deze aan te halen toen onverwachts de deur openging en er een zijlader de hal in kwam rijden. Ondanks het feit dat de chauffeur van deze zijlader even daarvoor het slachtoffer nog achter de te repareren truck had zien werken reed hij achterwaarts de hal binnen. Kennelijk was het hem ontschoten dat de truck in het normale rijpad stond en reed vol tegen de daar geparkeerde truck aan. Het slachtoffer kon helaas niet tijdig meer opzij springen en raakte bekneld tussen beide trucks.
Gebleken is dat de ter reparatie neergezette truck in het rijpad c.q. werkzone stond. Er bleken geen doeltreffende maatregelen te zijn genomen om te voorkomen dat de daar aanwezige werknemers tijdens de uitvoering van de werkzaamheden gewond raken door mobiele arbeidsmiddelen.
Dit is een overtreding van artikel 16, 10 lid van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 juncto artikel 7.17c,7e lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit zijnde een beboetbaar feit als bedoeld in artikel 9.9c onder g van datzelfde besluit.”
1.6
[Rk] heeft [W], [Kl] en [gedaagde partij] aangesproken tot vergoeding van de door hem als gevolg van het ongeval geleden schade. Daarover lopen bij deze rechtbank, sector kanton, locatie Lelystad, procedures. Voorts heeft [W] haar aansprakelijkheidsverzekeraar [eisende partij] aangesproken voor het geval dat [W] jegens [Rk] veroordeeld wordt tot vergoeding van schade. Deze (hoofd)vrijwaringsprocedure tussen [W] en [eisende partij] is bij deze rechtbank aanhangig onder zaaknummer 375305 CV 07-12810.
De beoordeling
2.1
Aan haar vordering is door [eisende partij] ten grondslag gelegd dat, als zij dekking dient te verlenen aan [W] en zij zodoende dient op te komen voor de eventuele aansprakelijkheid van [W], [eisende partij] door middel van subrogatie treedt in de rechten van [W] (7:962 BW). Nu, naar [eisende partij] heeft betoogd, ook [gedaagde partij] als werkgever van [Kl] ex artikel 6:170 BW aansprakelijk is voor het ongeval en haar bijdrage daaraan vele malen groter is dan de bijdrage van [W] daaraan, dient, als [W] aansprakelijk wordt geacht jegens [Rk], in de onderlinge verhouding tussen [W] en [gedaagde partij] als hoofdelijk aansprakelijke personen [gedaagde partij] voor de gehele, althans een groot deel van de schade van [Rk] op te komen. Volgens [eisende partij] heeft het onrechtmatig handelen van [Kl] erin bestaan, kort gezegd, dat hij bij het naar binnenrijden van de loods niet de vereiste oplettendheid heeft betracht.
2.2
[gedaagde partij] heeft onder meer als verweer aangevoerd dat [eisende partij] in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden bij gebreke van voldoende belang. Subrogatie ex artikel 7:962 BW vindt namelijk pas plaats als daadwerkelijk tot schadevergoeding is overgegaan en daarvan is geen sprake.
Voorts is zij, naar [gedaagde partij] heeft betoogd, niet aansprakelijk ex artikel 6:170 BW nu van onvoorzichtig of onoplettend rijden door [Kl] en daarmee van onrechtmatig handelen geen sprake is geweest. Mocht daar echter anders over geoordeeld worden dan nog is [gedaagde partij] in verband met eigen schuld van [Rk] niet gehouden de door [Rk] geleden schade te vergoeden, althans slechts voor een [Kl] deel. Het aan [Kl] en [gedaagde partij] eventueel te maken verwijt valt volgens [gedaagde partij] namelijk in het niet bij het verwijt dat [Rk] te maken valt en dat erin bestaat dat [Rk] de heftruck niet heeft verplaatst, maar de werkzaamheden in het rijpad, kort achter de toegangsdeur, heeft verricht.
In het geval dat geoordeeld wordt dat [W] en [gedaagde partij] beiden aansprakelijk zijn jegens [Rk] dient er volgens [gedaagde partij] in hun onderlinge verhouding rekening mee te worden gehouden dat [W] is tekort geschoten in de op haar rustende zorgplicht en dat zij dan ook een rechtstreekse bijdrage heeft geleverd aan te ontstaan van het ongeval. Ook dient daarbij dan rekening gehouden te worden met de eigen schuld van [Rk]; dit, omdat bij eventuele aansprakelijkheid van [W] ex artikel 7:658 BW (waarbij eigen schuld van [Rk] niet relevant is), [eisende partij] de volledige schade dient te vergoeden, terwijl [gedaagde partij] in haar relatie tot [Rk] wél eigen schuld kan tegenwerpen en niet tot volledige schadevergoeding gehouden is. Het moet dan ook niet kunnen dat [eisende partij] via een omweg wel de volledige schade op [gedaagde partij] kan verhalen, aldus [gedaagde partij].
2.3
Het door [gedaagde partij] gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweer gaat naar het oordeel van de kantonrechter niet op. [W] heeft in de vrijwaringsprocedure tegen [eisende partij] immers onder meer gevorderd dat [eisende partij] zal worden veroordeeld om aan [W] te betalen al datgene waartoe [W] in de hoofdprocedure van [Rk] tegen [W] zal worden veroordeeld. [Rk] heeft in die hoofdprocedure onder meer de veroordeling van [W] tot betaling van een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten gevorderd. Indien nu de vordering van [Rk] tegen [W] wordt toegewezen en tevens de vordering van [W] jegens [eisende partij], dient [eisende partij] het door [Rk] gevorderde bedrag aan kosten aan [W] te vergoeden en treedt [eisende partij] in de rechten van [W]. Reeds deze omstandigheden maken dat [eisende partij] een voldoende belang heeft bij haar onderhavige vordering.
2.4
Het betoog van [gedaagde partij] dat zij niet aansprakelijk is ex artikel 6:170 BW, omdat van toerekenbaar onrechtmatig handelen van [Kl] jegens [Rk] geen sprake is geweest, gaat naar het oordeel van de kantonrechter niet op. Voor de motivering van dit oordeel verwijst de kantonrechter kortheidshalve naar het heden gewezen (en aan dit vonnis gehechte) vonnis in de zaak tussen [Rk] enerzijds en [Kl] en [gedaagde partij] anderzijds, in het bijzonder naar rechtsoverweging 3.4, waarin de kantonrechter heeft geoordeeld dat [Kl] toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld. De in de onderhavige procedure door [gedaagde partij] naar voren gebrachte argumenten waarom van toerekenbaar onrechtmatig handelen door [Kl] geen sprake is geweest zijn nagenoeg gelijkluidend aan de door [Kl] en [gedaagde partij] in voormelde procedure tegen [Rk] aangevoerde argumenten en geven de kantonrechter geen aanleiding om in deze zaak tot een andersluidend oordeel over het onrechtmatige karakter van de handelwijze van [Kl] te komen.
2.5
Het verweer van [gedaagde partij] dat er sprake is eigen schuld van [Rk] en wel zodanig dat de vergoedingsplicht van haar en/of [Kl] daardoor geheel komt te vervallen en waardoor van hoofdelijk schuldenaarschap van [gedaagde partij] naast [W] geen sprake is, gaat evenmin op. Voor de motivering van dit oordeel wordt evenzeer gewezen naar voormeld vonnis in de zaak tussen [Rk] enerzijds en [Kl] en [gedaagde partij] anderzijds, in het bijzonder naar rechtsoverweging 3.6. Daarin heeft de kantonrechter geoordeeld dat [gedaagde partij] en [Kl] voor 80% aansprakelijk zijn voor de door [Rk] geleden schade. De in de onderhavige procedure door [gedaagde partij] naar voren gebrachte argumenten waarom in verband met eigen schuld van [Rk] haar vergoedingsplicht en/of die van [Kl] geheel komt vervallen zijn nagenoeg gelijkluidend aan de door [Kl] en [gedaagde partij] in voormelde procedure tegen [Rk] aangevoerde argumenten en geven de kantonrechter geen aanleiding om met betrekking tot de mate van aansprakelijkheid van [Kl] en [gedaagde partij] tot een andersluidend oordeel te komen.
2.6
Op basis van hetgeen in de rechtsoverwegingen 2.4 en 2.5 is overwogen, komt de kantonrechter tot de conclusie dat [gedaagde partij] ex artikel 6:170 BW gehouden is tot (gedeeltelijke) vergoeding van de door [Rk] geleden schade. Voorts is, zoals de kantonrechter heeft overwogen en beslist in zijn (aan dit vonnis gehechte) vonnis van heden in de zaak tussen [Rk] en [W], in het bijzonder in rechtsoverweging 2.3, ook [W] aansprakelijk jegens [Rk]. Er is aldus sprake van een situatie van medeschuld als bedoeld in artikel 6:102 BW. Voor de bepaling van hetgeen [W] en [gedaagde partij] krachtens artikel 6:10 BW in hun onderlinge verhouding jegens elkaar moeten bijdragen, dient de schade over hen verdeeld te worden met overeenkomstige toepassing van artikel 6:101 BW, tenzij uit wet of rechtshandeling een andere verdeling voortvloeit (artikel 6:102 lid 1 BW). Nu van dit laatste niet is gebleken, is het bepaalde in artikel 6:101 BW uitgangspunt bij de verdeling van de onderlinge draagplicht tussen [W] c.q. [eisende partij] en [gedaagde partij].
2.7
De door [Rk] geleden schade is het gevolg van zowel aan [W] als aan [Kl] c.q. [gedaagde partij] toe te rekenen omstandigheden. [W] is toerekenbaar tekort geschoten in haar zorgplicht. Zij heeft onvoldoende maatregelen genomen ter voorkoming van een ongeval zoals [Rk] is overkomen. Had zij wel de maatregelen genomen, die redelijkerwijze van haar verwacht mochten worden, dan had het ongeval, naar de kantonrechter aanneemt, niet plaatsgevonden. Daarnaast hebben ook de aan [Kl] toe te rekenen onvoorzichtigheid en oplettendheid bijgedragen tot het ontstaan van de schade.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan niet kan worden gezegd dat de aan de een toe te re rekenen omstandigheden in meer of mindere mate hebben bijgedragen aan de schade dan de aan ander toe te rekenen omstandigheden. Het standpunt van [W] dat ook wanneer zij de instructie zou hebben gegeven dat werkzaamheden aan een heftruck slechts mogen plaatsvinden, indien de heftruck zich binnen de gele lijnen bevindt, en [Rk] die instructie zou hebben opgevolgd, het niet uitgesloten zou zijn geweest dat het ongeval ook zou hebben kunnen gebeuren, omdat ook in dat geval niet uitgesloten was dat [Kl] onvoorzichtig zou hebben gehandeld, en dat de aan [Kl] c.q. [gedaagde partij] toe te rekenen omstandigheid daarom veel meer aan het ontstaan van het ongeval heeft bijgedragen, wordt niet gedeeld door de kantonrechter. Dat [Kl] ook in die situatie onvoorzichtig zou hebben gehandeld –en dus tegen de binnen de gele lijnen staande heftruck zou zijn gereden- is een hypothese die nergens op gebaseerd is.
De kantonrechter is daarom van oordeel dat partijen in hun onderlinge verhouding ieder de helft van de door [Rk] geleden schade voor hun rekening dienen te nemen. De kantonrechter ziet geen aanleiding voor een correctie naar billijkheid van deze causale verdeling van de interne draagplicht. Naar zijn oordeel kan niet worden gezegd dat de ernst van de over en weer te maken verwijten uiteenloopt, terwijl ook overigens niet gebleken is van omstandigheden, die een andere verdeling van de interne draagplicht dan een verdeling van de vergoedingsplicht bij helfte rechtvaardigen. Die rechtvaardiging zou er zijn geweest als [Kl] en [gedaagde partij] jegens [Rk] minder schade zouden hoeven te vergoeden dan zij op basis van wederzijdse causaliteit in hun interne relatie met [W] dienen bij te dragen aan de schadevergoeding. Die situatie doet zich echter niet voor nu de kantonrechter in zijn vonnis van heden in de zaak van [Rk] tegen [gedaagde partij] en [Kl] heeft geoordeeld dat [gedaagde partij] en [Kl] voor 80% aansprakelijk zijn.
2.8
Het bovenstaande brengt met zich mee dat [eisende partij] niet de volle schade, maar slecht 50% daarvan op [gedaagde partij] zal kunnen verhalen; dit uiteraard slechts indien en voor zover zij tot schadevergoeding jegens [Rk] overgaat. Om deze reden, en nu de vordering van [W] in de (hoofd) vrijwaringsprocedure tegen [eisende partij] bij vonnis van heden door de kantonrechter is toegewezen, is de vordering van [eisende partij] in na te melden zin toewijsbaar.
2.9
Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten gecompenseerd worden in voege als na te melden.
De beslissing
De kantonrechter:
I veroordeelt [gedaagde partij] om aan [eisende partij] tegen bewijs van kwijting te betalen 50% van al datgene waartoe [eisende partij] als gedaagde in de (hoofd)vrijwaringszaak met zaaknummer 375305 CV 07-12810 bij vonnis van heden ten behoeve van [W] is veroordeeld;
II compenseert de proceskosten aldus dat elk partij de eigen kosten draagt;
III verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
IV wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. M.J.C.M. Manders, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 4 maart 2009, in tegenwoordigheid van de griffier.