RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer
Registratienummer: Awb 08/1741 en 08/1747
Uitspraak
in de gedingen tussen:
A en B,
beiden wonende te Zwolle,
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle,
verweerder.
Bij besluit van 11 december 2007 heeft verweerder aan Selesta Projecten BV gevestigd
te Zwolle vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) alsmede bouwvergunning verleend voor het oprichten van een dakopbouw op het perceel Van Karnebeekstraat 69, kadastraal bekend gemeente Zwolle, sectie G, nummer 11342.
Tegen dit besluit hebben eiseres I en eiseres II bij brief van 20 januari 2008 respectievelijk 21 januari 2008 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluiten van 12 augustus 2008, bekendgemaakt bij brieven van 14 augustus 2008, heeft verweerder onder overneming van het advies van de bezwaarcommissie en onder aanpassing van de motivering en het verlenen van ontheffing op grond van artikel 2.5.30, zesde lid, van de Bouwverordening 2008 de bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eiseres I en eiseres II bij brief van 23 september 2008 respectievelijk 26 september 2008 beroep ingesteld.
Bij brieven van 4 november 2008 heeft verweerder de op de zaken betrekking hebbende stukken ingediend alsmede verweer gevoerd.
Selesta Projecten BV heeft bij brief van 15 december 2008 laten weten niet als belanghebbende aan het geding te willen deelnemen.
Desgevraagd heeft verweerder bij brieven van 26 november 2008 en 3 februari 2009 nadere stukken ingediend.
De zaken zijn op 10 februari 2009 gevoegd ter zitting behandeld. Eiseres I en eiseres II zijn in persoon ter zitting verschenen. Namens verweerder is verschenen mr. H.C.S. van Dop, ambtenaar in dienst van de gemeente.
Het bestreden bouwplan voorziet in de oprichting van een dakopbouw op een gebouw aan de Van Karnebeekstraat 69 te Zwolle. Het gebouw is uitgevoerd in de Amsterdamse Schoolstijl en heeft twee bouwlagen met een plat dak. Het gebouw is samen met het naastgelegen Oude Liedenhuis in 1998 door verweerder aangewezen als cultuurhistorische waardevolle bebouwing. Voor dit bouwplan is bouwvergunning onder vrijstelling verleend.
In beide gebouwen zijn appartementen gerealiseerd. Eiseres II bewoont een appartement in (..). De woning van eiseres I is gelegen aan de (..), aan de achterzijde van het pand waarop het bouwplan ziet.
Het bestreden bouwplan voorziet in de realisering van een appartement. Bij het bestreden besluit heeft verweerder ontheffing op grond van artikel 2.5.30, zesde lid, van de Bouwverordening 2008 verleend van de verplichting tot realisering van een extra parkeerplaats, onder de voorwaarde dat er een compenserende bijdrage van € 4.250, - aan de gemeente Zwolle wordt betaald.
Voorts is aan de vrijstelling de voorwaarde verbonden dat het gebruik van het terras geen afbreuk mag doen aan de voorgevel en aan het straatbeeld, om welke reden het niet is toegestaan hekwerken, schuttingen, windschermen en/of andere verstorende elementen die zichtbaar zijn vanaf de Van Karnebeekstraat op of aan de borstwering of andere delen van het terras te plaatsen en/of te bevestigen.
Ter plekke is het bestemmingsplan “Assendorp-Pierik” van kracht. Het betreffende perceel heeft de bestemming “Gemengde bebouwing met bovenwoningen (GB)” met als extra aanduiding “historisch waardevolle bebouwing”.
Vaststaat, en niet in geschil is, dat het onderhavige bouwplan in strijd is met het bepaalde in artikel 9, derde lid, onder Ic, ingevolge welk voorschrift het aantal bouwlagen, de goothoogte en de hoogte van de hoofdgebouwen niet meer mogen bedragen dan op de kaart is aangegeven. Ter plekke zijn maximaal twee bouwlagen toegestaan met een maximale goot- en bouwhoogte van 9 meter. Het bouwplan is in strijd met deze bepaling omdat het voorziet in een derde bouwlaag op het bestaande gebouw, met een bouw- en goothoogte van 10.80 meter.
Met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008, is de WRO ingetrokken. Ingevolge de artikelen 9.1.10 en 9.5.1 van de Invoeringswet Wro blijft het oude recht van toepassing op verzoeken om vrijstelling ex artikel 19, tweede lid, WRO en bouwaanvragen welke – zoals in dit geval – zijn ingediend vóór 1 juli 2008.
Voor zover thans relevant mag en moet een reguliere bouwvergunning ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en sub b, c en d, van de Woningwet (slechts) worden geweigerd als het bouwen in strijd is met het bestemmingsplan, met de bouwverordening en als het uiterlijk
of de plaatsing van het bouwwerk in strijd is met redelijke eisen van welstand.
Ingevolge artikel 46, derde lid, tweede volzin, van de Woningwet wordt een aanvraag
om bouwvergunning die slechts kan worden ingewilligd na vrijstelling als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening geacht mede een verzoek
om zodanige vrijstelling in te houden.
Krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing. Het eerste lid bepaalt dat onder een goede ruimtelijke ordening bij voorkeur wordt verstaan een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, moet bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval worden ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel moet worden gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
Vaststaat, en niet in geschil is, dat het bouwplan het realiseren van een woonproject binnen een stedelijk gebied betreft en het daarmee valt onder regel II.A.1 van de vrijstellingenlijst van de provincie Overijssel als opgenomen in de “Handreiking en beoordeling ruimtelijke plannen”. Hierbinnen mogen woningbouwprojecten gerealiseerd worden (waaronder het wijzigen van gebruik) met bijbehorende voorzieningen, zoals wegen en groen, mits in overeenstemming met tussen de gemeente en provincie gemaakte prestatieafspraken omtrent de woningbouw.
Aan de formele vereisten voor het verlenen van vrijstelling ex artikel 19, tweede lid, van de WRO is derhalve voldaan.
Verweerder heeft de bestreden vrijstellingsverlening gemotiveerd door te verwijzen naar
de stedenbouwkundige beoordeling neergelegd in een tweetal documenten gedateerd 10 april 2007 en 19 februari 2008.
Ten aanzien van de ruimtelijke onderbouwing voeren eiseressen aan dat het bouwplan afbreuk doet aan het cultuurhistorisch waardevolle karakter van het pand en het naastgelegen Oude Liedenhuis. Verweerder heeft bij de vrijstellingsverlening in dat verband echter aangegeven dat het appartement niet direct zichtbaar is vanaf de Van Karnebeekstraat omdat het terugliggend is gesitueerd. De derde bouwlaag doet daardoor geen afbreuk aan het karakteristieke hoogteverschil en houdt het zicht op het Oude Liedenhuis vrij. De achtergelegen ligging heeft echter wel als gevolg dat het appartement aan de achterzijde zichtbaar wordt. Het levert vanaf de Enkstraat een minder fraai beeld op dan de huidige situatie maar dit acht verweerder vanuit stedenbouwkundig oogpunt acceptabel. Namens verweerder is ter zitting benadrukt dat het met name gaat om de kwaliteit van bebouwing
zichtbaar vanaf de openbare straat, in dit geval de Van Karnebeekstraat, en dat die door het bestreden bouwplan niet wordt aangetast. Zichtbaarheid van het appartement vanaf de Enkstraat en de Tuinstraat acht verweerder minder bepalend.
Voor wat betreft het terras aan de straatzijde heeft verweerder aangegeven dat dergelijke functies in principe niet thuishoren in dit straatbeeld en normaliter aan de achterzijde zijn gesitueerd, maar dat de borstwering voorkomt dat het terras vanaf straatniveau zichtbaar is. Omdat het niet toegestaan is voorwerpen op of aan de borstwering of andere delen van het terras te plaatsen en/of te bevestigen doet het gebruik van het terras geen afbreuk aan het straatbeeld, aldus verweerder. Eiseres I betoogt in dit verband dat dit verbod niet de garantie biedt dat er geen voorwerpen worden geplaatst. Dit betoog treft geen doel. Indien er sprake is van overtreding van dit voorschrift kunnen eiseressen verweerder immers om handhaving vragen.
Het project waarop de bestreden vrijstellingsverlening ziet is mede gezien de aard en omvang van de afwijking van de bestemmingsplanvoorschriften, naar het oordeel van de rechtbank voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing als vereist in artikel 19, tweede lid, van de WRO. Het feit dat verweerder bij een eerder besluit d.d. 15 mei 2007 heeft geweigerd medewerking te verlenen aan de vrijstellingsprocedure voor het onderhavige bouwplan doet hieraan niet af. Ten aanzien van het standpunt van eiseressen dat verweerder ingevolge de bevoegdheid om binnenplanse vrijstelling te verlenen slechts een afwijking van 10% van de bouwvoorschriften mag toestaan, geldt dat de WRO daarnaast nu eenmaal de mogelijkheid van buitenplanse vrijstelling kent.
Eiseressen hebben wat betreft de ruimtelijke/stedenbouwkundige onderbouwing geen deskundig tegenadvies ingebracht. Zij baseren zich vooral op hun eigen beleving. Dat is onvoldoende om aannemelijk te maken dat de ruimtelijke onderbouwing niet goed is.
Beoordeeld dient te worden of verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze vrijstellingsbevoegdheid.
Volgens eiseres I zijn omwonenden onder meer door een slechte bezorging van huis-aan-huisblad “De Peperbus” niet geïnformeerd over de voorgenomen vrijstellingsverlening en hebben zij niet de gelegenheid gehad om zienswijzen in te dienen. Voorts stelt eiseres I dat de 29 personen die bezwaar hebben gemaakt door verweerder mondjesmaat en in een vakantieperiode, zijn geïnformeerd. Uit de onderliggende stukken blijkt echter dat verweerder een ieder in de gelegenheid heeft gesteld om zienswijzen in te dienen tegen
de voorgenomen vrijstellingsverlening middels een publicatie in week 39 van 2007 in
“De Peperbus”. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. De door eiseres gestelde gebrekkige informatieverschaffing heeft haar er overigens niet van weerhouden om tijdig bezwaar te maken en beroep in te stellen, zodat zij door de gestelde gebrekkige informatie-
voorziening niet in haar belangen is geschaad.
Eiseres I stelt dat verweerder ten onrechte uitgaat van de aanwezigheid van een boom in de tuin van het perceel Van Karnebeekstraat 69, die het zicht vanuit het penthouse op de woning van eiseres zou ontnemen. Verder is er volgens eiseres I sprake van verminderde zonlichttoetreding. Ter illustratie daarvan heeft eiseres I foto’s overgelegd.
Eiseres II is van mening dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de vermindering van haar privacy en rust bij gebruik van het terras van het penthouse door de toekomstige bewoners, terwijl zij en haar dochter vanwege de gezondheid juist extra rust nodig hebben. Ook vreest zij overlast van rook en gassen gelet op de plaats en hoogte van de afvoerpijpen.
Verweerder is van mening dat sprake kan zijn van enig verlies van zonlicht, maar niet
van een ernstige beperking van de bezonning op de achtergevels van de woningen aan de Enkstraat 2 en 4. Voorts is de mogelijke aantasting van rust en privacy niet zodanig ernstig dat daarom vrijstelling geweigerd had moeten worden, aldus verweerder. Verweerder bestrijdt tenslotte dat er overlast van rook en gassen zal optreden.
Verweerder heeft om de effecten van de opbouw voor de bezonning inzichtelijk te maken schaduwberekeningen gemaakt. Hieruit blijkt dat de schaduwen op het perceel van eiseres I met name worden veroorzaakt door de reeds aanwezige bebouwing en niet door het bestreden bouwplan. De door eiseres I overgelegde foto’s bieden onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het verweerder zich niet op de schaduw-berekeningen heeft mogen baseren.
Ten aanzien van de privacy van eiseres I geldt dat voor zover van aantasting daarvan
sprake is, niet aannemelijk is gemaakt dat dit het normaal maatschappelijk risico in een stedelijke omgeving te boven gaat. Hetzelfde geldt voor de vrees van eiseres 2 voor aantasting van de rust en privacy van haar gezin als gevolg van toekomstig gebruik van
het terras. Eiseres 2 heeft haar vrees voor overlast door rook en gas ook onvoldoende aannemelijk gemaakt. De enkele stelling volstaat daarvoor niet.
Niet kan worden gezegd dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet tot vrijstellingsverlening heeft kunnen komen.
Gegeven de rechtmatigheid van de vrijstelling, vormt artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet, verder geen belemmering meer voor inwilliging van de aanvraag om bouwvergunning.
Voor wat betreft de grief van eiseres I dat de welstandscommissie in haar advisering onvoldoende rekening heeft gehouden met het cultuurhistorisch waardevolle karakter van
de aanwezige bebouwing geldt dat aan het bestreden besluit een positief welstandsadvies ten grondslag ligt.
Niet gebleken is dat dit welstandsadvies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit advies niet aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag had mogen leggen. Voorts heeft eiseres I geen deskundig tegenadvies overgelegd.
Eiseres II vindt dat verweerder met het verlenen van de ontheffing voor het realiseren van benodigde parkeerruimte ten onrechte de gemeentelijke regelgeving inzake parkeren terzijde schuift, hetgeen willekeur in de hand werkt.
Eiseres II miskent hiermee dat de Bouwverordening 2008 in artikel 2.5.30, zesde lid, aanhef en onder a, nu eenmaal de mogelijkheid voor verweerder bevat om ontheffing te verlenen van de verplichting om bij het realiseren van een bouwplan parkeerruimte aan te brengen op eigen terrein. Verweerder is daartoe bevoegd voor zover op andere wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de verwijzing naar de uitkomsten van het parkeerdrukonderzoek 2007 afdoende gemotiveerd waarom de beschikbare parkeercapaciteit niet wordt overschreden. De enkele stelling van eiseres II dat er een nijpend gebrek is aan parkeerplaatsen in de wijk Assendorp kan hieraan niet afdoen. Verweerder was derhalve bevoegd bedoelde ontheffing te verlenen. Niet gebleken is dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet tot ontheffingsverlening heeft kunnen overgaan.
Nu geen van de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 44 van de Woningwet zich voordoet, kon verlening van de aangevraagde bouwvergunning niet worden geweigerd.
De beroepen zijn derhalve ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A. Landstra als griffier, op