ECLI:NL:RBZLY:2009:BH8931

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
19 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
380177
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H. Canté
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende bewijs voor aanrijding door laadklep vrachtwagen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 19 maart 2009, betreft het een verzekeringzaak waarin de eiser, vertegenwoordigd door mr. E.F. Muller, een vordering heeft ingesteld tegen de gedaagde partij, vertegenwoordigd door mr. J. Mulder, naar aanleiding van een aanrijding met een vrachtwagen. De eiser stelde dat de laadklep van de vrachtwagen in beweging was op het moment van de aanrijding, wat de oorzaak van de schade aan zijn voertuig zou zijn. De rechtbank heeft in een tussenvonnis de eiser de gelegenheid geboden om bewijs te leveren van zijn stelling.

De bestuurster van de auto, de dochter van de eiser, heeft verklaard dat zij achter de vrachtwagen tot stilstand kwam en dat zij niet precies kon aangeven wat er gebeurde op het moment van de aanrijding. Haar verklaring bood geen steun voor de stelling dat de laadklep in beweging was. Een getuige, die beweerde de laadklep te hebben zien bewegen, werd door de rechtbank als niet overtuigend beoordeeld, omdat haar zicht op de laadklep belemmerd was.

In de contra-enquête heeft de gedaagde twee getuigen voorgebracht die verklaarden dat de laadklep in ruststand was op het moment van de aanrijding. De getuigen gaven aan dat de laadklep niet in beweging was en dat deze voldoende beveiligd was met waarschuwingssignalen. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet in zijn bewijs is geslaagd en dat de aanrijding niet het gevolg was van een bewegende laadklep.

De vordering van de eiser werd afgewezen en hij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De rechtbank oordeelde dat de bestuurder van de auto in staat had moeten zijn om de vrachtwagen zonder aanrijding te passeren, gezien de omstandigheden. Het vonnis werd uitgesproken door kantonrechter A.H. Canté in de openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Deventer
zaaknr.: 380177 CV EXPL 07-3250
datum : 19 maart 2009
Vonnis in de zaak van:
[EISENDE PARTIJ],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
gemachtigde mr. E.F. Muller, advocaat te Deventer,
tegen
[GEDAAGDE PARTIJ],
gevestigd en zaakdoende te [vestigingsplaats],
gedaagde partij,
gemachtigde mr. J. Mulder, advocaat te Hoogeveen.
De procedure en het geschil
Verwezen wordt naar het tussenvonnis van 26 juni 2008. Daarin werd aan eiser bewijs opgedragen. Ter voldoening aan die bewijsopdracht heeft eiser ter rolle van 21 augustus 2008 een "bewijsakte" genomen en tijdens een getuigenverhoor op 7 oktober 2008 twee getuigen voorgebracht. In contra enquête heeft gedaagde tijdens een voortzetting van het verhoor op 12 januari 2009 ook twee getuigen voorgebracht. Na de getuigenverhoren heeft eiser niet meer geconcludeerd na enquête, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, en is vervolgens vonnis bepaald op heden.
De beoordeling
1.
In voormeld tussenvonnis werd aan eiser de gelegenheid geboden te bewijzen de door hem beschreven (en in rechtsoverweging 2 van dat tussenvonnis weergegeven) toedracht van de aanrijding, meer in het bijzonder dat op het moment van die aanrijding de laadklep van de vrachtauto naar buiten en/of naar beneden werd bewogen.
2.
De bestuurster van de auto op het moment van de aanrijding, mevrouw [A], dochter van eiser, heeft voor wat betreft de kern van het bewijsthema geen relevante verklaring afgelegd. Immers, zij heeft toegelicht hoe zij tot stilstand kwam achter de vrachtauto, vlak voor het moment van de aanrijding, en gewacht heeft op het passeren van tegemoetkomend verkeer. Vervolgens heeft zij verklaard: "Toen ik weer ging rijden voelde ik opeens en hoorde ik ook dat ik met mijn auto ergens tegenaan reed, of dat er in ieder geval iets tegen mijn auto aankwam, ik weet eigenlijk niet precies wat er op dat moment gebeurde. Ik constateerde alleen dat er aan de rechterzijde van mijn auto schade ontstond. Het ging allemaal erg snel en doordat de beide zijruiten braken kwam er veel glas in de auto, in ieder geval op de achterbank.” Uit deze verklaring kan bezwaarlijk enige aanwijzing worden afgeleid omtrent het bewegen van de laadklep naar beneden en/of naar buiten. Deze getuige heeft met name niet verklaard, anders dan in de processtukken van eiser is opgenomen omtrent de toedracht van de aanrijding, dat zij bij het weer in beweging zetten van de auto gezien heeft dat de laadklep van de vrachtauto in beweging kwam.
De getuige [B] heeft weliswaar met zoveel woorden verklaard, dat zij de laadklep van de vrachtauto naar achteren zag bewegen toen zij in reactie op het geluid van de aanrijding in de richting van de beide auto's keek, maar die verklaring komt niet overtuigend voor. Immers, zoals de kantonrechter tijdens het verhoor aan deze getuige ook heeft voorgehouden, is zonder begrijpelijke toelichting, die ontbreekt, niet duidelijk hoe de getuige vanuit de positie waar zij stond op het moment van de aanrijding enige beweging van de laadklep van de vrachtauto heeft kunnen waarnemen, nu haar zicht op die laadklep belemmerd moet zijn geweest door de auto van eiser. Haar verklaring, dat zij door auto heen de laadklep zag bewegen, en dat terwijl zij volgens haar verklaring eerst haar blik richtte op de aanrijding nadat het geluid daarvan haar daarop opmerkzaam had gemaakt, acht de kantonrechter onvoldoende geloofwaardig om aan het opgedragen bewijs bij te dragen.
3.
In contra-enquête heeft gedaagde twee getuigen voorgebracht, te weten de bestuurder en de bijrijder van de vrachtwagen. Uit hun verklaringen blijken een aantal aanwijzingen voor de aanname dat de laadklep van de vrachtauto ten tijde van de aanrijding in ruststand was gekomen. Zo heeft de getuige [V] verklaard dat hij direct voorafgaande aan de aanrijding een ongeveer 600 kilo zware pompwagen op de laadklep had geplaatst. De getuige [K] heeft verklaard dat de laadklep zich voorafgaande aan de aanrijding in uitgeklapte toestand bevond en dat die laadklep in die toestand niet meer beweegt totdat hij wordt ingeklapt. De getuige heeft bovendien verklaard dat de laadklep ongeveer 10 cm naar achteren beweegt als deze van de hoogte van de laadvloer naar beneden voortbeweegt, en dat de laadvloer rond het moment van de aanrijding niet in neergaande beweging is geweest.
4.
Uit het voorgaande volgt onvermijdelijk de conclusie dat eiser niet geslaagd kan worden geacht in dit door hem te leveren bewijs.
5.
In de diverse getuigenverklaringen is ook ingegaan op het antwoord op de vraag of de laadklep van de vrachtwagen ten tijde van de aanrijding voorzien was van beveiligingstekens, zoals waarschuwende verlichting, een pylon en/of kunststofflappen met een licht reflecterende kleur. De getuige [A] heeft weliswaar verklaard dat de laadklep van de vrachtwagen niet was voorzien van waarschuwingslichten en dat daarop direct voorafgaande aan de aanrijding geen waarschuwingspylon was geplaatst, maar zij staat daarin alleen. De getuige [B] heeft over dit onderwerp niets verklaard, hetgeen begrijpelijk is gezien haar waarnemingspositie. De beide getuigen in contra-enquête daarentegen hebben verklaard dat de kunststofflappen ten tijde van de aanrijding niet op de daartoe bestemde plek aan de vrachtauto bevestigd waren, maar dat er wel een pylon op de uitgeklapte laadklep was geplaatst en dat de waarschuwingslichten van de vrachtwagen in werking waren gesteld. Aldus is aannemelijk dat de uitgeklapte laadklep van de vrachtauto ten tijde van de aanrijding voldoende was voorzien van beveiligingssignalen. Ook als dat anders was zou dat overigens niet tot een ander oordeel hebben geleid. Immers, de bestuurster van de auto heeft verklaard enige tijd direct achter de vrachtwagen te hebben stilgestaan. De aanrijding is ontstaan toen zij daarna optrok om haar weg te vervolgen. Vanuit de positie van een stilstaande auto direct achter een vrachtauto met een uitgeklapte en zich in een ruststand bevindende laadklep moet een gemiddeld bekwame bestuurder van die auto in staat zijn die vrachtwagen zonder aanraking te passeren. Dat zou alleen anders zijn geweest als de laadklep, zoals eiser in de procedure heeft betoogd, direct voorafgaande aan of op het moment waarop de bestuurster van de auto optrok om haar weg te vervolgen in beweging zou zijn gekomen waardoor de positie van die laadklep zou zijn veranderd. Daaromtrent is, zoals eerder overwogen, niets gebleken.
6.
De vordering van eiser wordt afgewezen. Eiser wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
De beslissing
De kantonrechter:
- wijst de vordering van eiser af;
- veroordeelt eiser in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van gedaagde begroot op € 700,00 voor salaris gemachtigde;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. A.H. Canté, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 19 maart 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.