ECLI:NL:RBZLY:2009:BH8953

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
26 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/400047-08
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zedenzaak met onvoldoende bewijs en schending van cautieplicht

In deze zedenzaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad, stond de verdachte terecht op beschuldiging van ontuchtige handelingen met twee minderjarige slachtoffers, [naam 1] en [naam 2]. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van drie jaar en tbs, evenals schadevergoeding voor de benadeelde partijen. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte beoordeeld, waarbij de raadsvrouw aanvoerde dat de processen-verbaal van verhoor gebreken vertoonden en dat de verdachte niet correct was geïnformeerd over zijn rechten, waaronder het recht op een advocaat en de cautie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de cautie niet was gegeven tijdens de tweede en derde verhoren, wat een ernstige schending van de rechten van de verdachte betekende. Hierdoor kon de rechtbank de verklaringen van de verdachte in deze verhoren niet als bewijs gebruiken. De rechtbank oordeelde dat de overige bewijsmiddelen onvoldoende waren om tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten te komen. Uiteindelijk werd de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen, en werden de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak vond plaats op 26 maart 2009.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.400047-08 (P)
Uitspraak: 26 maart 2009
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortejaar]
wonende te [adres]
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg op 10 juni 2008, 2 september 2008, 20 november 2008, 5 februari 2009, 2 maart 2009 en 12 maart 2009. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K.N. Holtrop, advocaat te Emmeloord.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B.C. van Haren, en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte en de verdachte naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte terzake het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren en oplegging van de maatregel tbs met de voorwaarden zoals geformuleerd in het maatregelrapport d.d. 2 februari 2009.
De officier van justitie heeft verder gevorderd:
- dat de vordering van de benadeelde partij [naam 1] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 3.000,-- met daarbij oplegging van een schadevergoedingsmaatregel en dat deze vordering voor het overige niet-ontvankelijk zal worden verklaard;
- dat de vordering van de benadeelde partij [naam 2] volledig zal worden toegewezen met daarbij oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
2. TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 oktober 2002
tot en met 08 maart 2006 in de gemeente Hardenberg, met [naam 1]
([geboortejaar]), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die
van zestien jaren had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige
handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het
seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam 1], hebbende
verdachte zijn, verdachtes, penis één of meermalen in de vagina van die
[naam 1] geduwd/gebracht en/of (vervolgens) één of meermalen de
ontblote borsten van die [naam 1] gestreeld en/of bevoeld;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
Hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 oktober 2002 tot en met 08 maart 2006 in de gemeente Hardenberg, met [naam 1], van wie hij, verdachte, wist dat die [naam 1] in staat van een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haargeestvermogens leed dat die [naam 1] niet of onvolkomen in staatwas haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd,bestaande uit:
- het één of meermalen betasten en/of bevoelen van de ontblote borsten van die
[naam 1] en/of (vervolgens)
- het één of meermalen duwen/brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina
van die [naam 1];
2.
Hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 augustus 2006 tot en met 03 maart 2008 te Sibculo, gemeente Hardenberg, met [naam 2] (geboren [geboortejaar]), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam 2], hebbende verdachte zijn, verdachtes, vinger(s) één of meermalen in de vagina van die [naam 2] geduwd/gebracht en/of (vervolgens) één of meermalen de vagina van die [naam 2] bevoeld en/of gestreeld en/of (vervolgens) één of meermalen die [naam 2] zijn, verdachtes, penis doen vasthouden;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 augustus 2006 tot en met 03 maart 2008 te Sibculo, gemeente Hardenberg, (telkens) ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, [naam 2], geboren op [geboortejaar], bestaande die ontucht (telkens) hierin dat hij, verdachte
,- één of meermalen de vagina va[naam 2] heeft gestreeld en/of bevoeld en/of (vervolgens)
- één of meermalen zijn penis op/tegen de vagina va[naam 2] heeft
geduwd en/of gedrukt en/of geduwd en/of gedrukt gehouden en/of (vervolgens)
- één of meermale[naam 2] zijn, verdachtes, penis heeft doen
vasthouden.
3. FORMELE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De raadsvrouw heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de drie processen-verbaal van verhoor van verdachte, welke op ambtseed zijn opgemaakt en ondertekend door de verbalisanten [naam 1] en [na[naam 2]] ernstige gebreken vertonen nu in deze processen-verbaal passages ontbreken, passages onjuist zijn weergegeven dan wel passages zijn ingevoegd die niet op de geluidsopnamen van bedoelde verhoren staan.
De rechtbank heeft de audio-opnamen van de verhoren van verdachte beluisterd en beoordeelt het verweer van de raadsvrouw als volgt.
De rechtbank geeft de raadsvrouw toe dat de processen-verbaal van verhoor van de verdachte geen verbatim weergave zijn van hetgeen op de van die verhoren gemaakte audio-opnamen als verklaring van verdachte te horen is. De verbalisanten hebben, ter terechtzitting daarnaar gevraagd, weliswaar gezegd dat het mogelijk is dat er meer is verklaard door de verdachte dan op de geluidsband terecht is gekomen –bijvoorbeeld op momenten dat die band nog niet was aangezet of even was stilgezet, dan wel tijdens het voorlezen van de inmiddels afgelegde verklaring- maar daarmee kunnen niet alle discrepanties tussen gesproken en geschreven tekst worden verklaard. De verdachte heeft daar geen opheldering over verschaft, nu hij zich ter terechtzitting heeft beroepen op zijn zwijgrecht.
Beide verbalisanten hebben verklaard dat in strafzaken als de onderhavige –waarin, aldus de verbalisanten, sprake is van een afhankelijkheidsrelatie- altijd audio-opnamen van de verhoren van een verdachte worden gemaakt, zulks ten behoeve van de ‘transparantie’ zoals een van de verbalisanten het uitdrukte. Daarmee wordt kennelijk bedoeld dat later –voor de rechter- toetsbaar en verifieerbaar is of die verhoren op correcte en zorgvuldige wijze hebben plaatsgevonden, dus zonder dat ongeoorloofde druk op een verdachte is uitgeoefend dan wel suggestieve vragen zijn gesteld.
De rechtbank is van oordeel dat de door de raadsvrouw bedoelde en gewraakte passages er blijk van geven dat door de verbalisanten onvoldoende zorgvuldigheid is betracht bij het opnemen en uitwerken van de door de verdachte afgelegde verklaringen.
Een en ander zou naar het oordeel van de rechtbank eventueel dienen te leiden tot bewijsuitsluiting van die gewraakte passages uit de verklaring(en) van verdachte.
In deze is evenwel niet gebleken dat door de betreffende verbalisanten zodanig is gehandeld dat doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan.
Het verweer wordt derhalve verworpen. Het openbaar ministerie is ontvankelijk in haar vervolging.
4. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten.
Hiertoe heeft de raadsvrouw in de eerste plaats aangevoerd dat artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) is geschonden nu verdachte, terwijl hij daar expliciet om had gevraagd, van zijn advocaat is afgehouden. De rechten van de verdediging zijn hierdoor op onherstelbare wijze geschonden en daarom mag de derde verklaring van verdachte niet als bewijsmiddel worden gebruikt. De raadsvrouw onderbouwt haar standpunt door te verwijzen naar twee uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, te weten de arresten EHRM 27 november 2008,[xxx]/02 ([xxx]) en om EHRM 11 december 2008, 4268/04, ([xxx]). Uit deze arresten blijkt, zo stelt de raadsvrouw, dat een verdachte een consultatierecht heeft voorafgaande en tijdens de verhoren. Dit recht is geschonden.
De raadsvrouw heeft verder aangevoerd dat de verklaringen van verdachte in zijn tweede en derde verhoor zijn afgenomen zonder dat aan hem, voorafgaande aan die verhoren, de cautie is gegeven. Hierdoor is verdachte in zijn belangen geschaad. Dit betekent dat deze verklaringen van verdachte niet als bewijs kunnen worden gebruikt.
Het oordeel van de rechtbank met betrekking tot deze verweren:
Geen toegang tot de advocaat
De officier van justitie heeft ter terechtzitting d.d. 5 februari 2009 onweersproken gesteld dat verdachte in het kader van zijn inverzekeringstelling is bezocht door een piketadvocaat. Voorgaande stelling wordt ondersteund door een in de dossierstukken aanwezige ‘verklaring optreden piket’ . Gelet op het voorgaande is de verdachte derhalve in de gelegenheid geweest om met een advocaat te overleggen voorafgaande aan en met het oog op een door hem tegenover de politie af te leggen verklaring. De rechtbank is om die reden, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat van een schending van artikel 6 EVRM geen sprake is en dat de verklaringen van verdachte zoals afgelegd bij de politie, dientengevolge (vooralsnog) niet van het bewijs behoeven te worden uitgesloten. De normen uit de arresten van het Europees Hof voor de rechten van de Mens in de zaken [xxx] en [xxx] zijn niet geschonden. Het verweer faalt.
De cautie is niet gegeven.
De rechtbank stelt vast dat verdachte drie maal door de politie is gehoord en dat deze verhoren zijn vastgelegd in drie afzonderlijke processen-verbaal, welke op ambtseed zijn opgemaakt en ondertekend door de verbalisanten [naam 1] en [naam 2]. In deze processen-verbaal van verhoor is telkens vermeld dat aan verdachte is medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was (de zogenaamde cautie).
Na zorgvuldige beluistering van de audio-opnamen van de verhoren is het de rechtbank echter gebleken dat de cautie, voorafgaand aan het tweede en derde verhoor, niet op de band te horen is. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat blijkens het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 5 maart 2008 aan de verdachte zelfs tot twee keer toe de cautie zou zijn gegeven, maar daarvan is op de band dus niets te horen.
De rechtbank houdt het er derhalve voor dat genoemde mededeling bij het tweede en derde verhoor, in strijd met artikel 29, tweede lid, Sv, achterwege is gebleven.
Hetgeen door de verbalisanten als getuigen ter terechtzitting d.d. 12 maart 2009 dienaangaande is verklaard, namelijk - kort gezegd - dat het geven van de cautie dermate vanzelfsprekend is, dat het niet anders kan dan dat deze ook in onderhavige zaak is gegeven, heeft de rechtbank niet kunnen overtuigen en brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Immers, ter terechtzitting is door de verbalisanten als getuigen desgevraagd erkend –zakelijk weergegeven- dat het bij de in de verhoren opgenomen zin “Nadat de verdachte meegedeeld werd waarvan hij werd verdacht en dat hij niet tot antwoorden verplicht was verklaarde hij:” gaat om een voorgedrukte tekst die standaard is vermeld in elk model proces-verbaal van verhoor.
De verplichting ex artikel 29, tweede lid, Sv van de verhorend ambtenaar de verdachte voor aanvang van elk verhoor mede te delen dat hij niet tot antwoorden verplicht is, is een belangrijke waarborg om de verdachte te beschermen tegen ongewilde medewerking aan zijn eigen veroordeling. Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte in deze zaak door het achterwege blijven van de cautie ernstig in zijn belangen geschaad. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat hij een totaal IQ van 68 heeft (de grens tussen zwakbegaafd en licht zwakzinnig niveau) .
Nu de in artikel 29 Sv bedoelde waarschuwing niet is gegeven, en verdachte hierdoor in zijn belangen is geschaad, kunnen de door verdachte in zijn tweede en derde verhoor afgelegde verklaringen niet als bewijs worden gebruikt. Het verweer slaagt mitsdien.
Beoordeling:
De rechtbank is van oordeel dat de overige voorhanden zijnde bewijsmiddelen, namelijk de aangifte, de verklaring van [naam 1] de verklaring van [naam 3] en de verklarin[naam 2] onvoldoende bewijs opleveren om te komen tot bewezenverklaring van een of meer van de aan de verdachte ten laste gelegde strafbare feiten.
De verdachte dient daarom van de ten laste gelegde feiten te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank deze niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Benadeelde partij
De rechtbank zal de benadeelde partijen [naam 2] en [naam 1] in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaren, omdat verdachte van de feiten ten gevolge waarvan die benadeelde partijen schade zouden hebben geleden, zal worden vrijgesproken.
BESLISSING
Het onder 1 primair en subsidiair en 2 primair en subsidiair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [naam 2] in haar vordering niet ontvankelijk is.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [naam 1] in haar vordering niet ontvankelijk is.
Aldus gewezen door mr. G.P. Nieuwenhuis, voorzitter, mrs. H. Heins en A.J. Louter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 maart 2009.
Mr. G.P. Nieuwenhuis voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.