RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.607392-08
Uitspraak: 26 maart 2009
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in de PI Overijssel, PIV Zwolle.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2009. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.O. den Otter, advocaat te Almere.
De officier van justitie, mr. F.H. Schormans, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake het primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden;
- reclasseringscontact;
- dat zij zich niet zal begeven noch op zal houden in of nabij [adres]
De verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 29 november 2008 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, in ieder geval éénmaal, (met kracht) met een (keuken/vlees)mes, in ieder geval met een dergelijk scherp/puntig voorwerp, in de rug (ter hoogte van een/de schouderblad(en)), in ieder geval in het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken/geprikt/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
althans indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 29 november 2008 in de gemeente Almere aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (twee steekwonden in de rug (één) ter hoogte van een/de schouderblad(en), waarbij het longvlies is geraakt), heeft toegebracht, door opzettelijk meermalen, in ieder geval eenmaal, (met kracht) met een (keuken/vlees)mes, in ieder geval met een dergelijk scherp/puntig voorwerp, in de rug(ter hoogte van een/de schouderblad(en)), in ieder geval in het lichaam, te steken/prikken/snijden.
BEWIJS
Verdachte heeft met een mes doelbewust en met kracht meerdere malen op aangever ingestoken. Aangever heeft hierdoor steekwonden opgelopen, waarbij het longvlies is geraakt. Door aldus te handelen heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever aan zijn verwondingen zou komen te overlijden. Dat dit niet is gebeurd is slechts het gevolg van de niet van de wil van verdachte afhankelijke omstandigheid dat er geen (andere) vitale delen in het lichaam, zoals de longen zelf of het hart, van aangever zijn geraakt.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
zij op 29 november 2008 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen (met kracht) met een mes in de rug (ter hoogte van een schouderblad) van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Van het primair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Poging tot doodslag, strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Door de raadsman van de verdachte is een beroep op noodweer dan wel noodweerexces gedaan. De raadsman van verdachte heeft daartoe aangevoerd dat het handelen van [slachtoffer tegen vriend verdachte] valt aan te merken als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte genoodzaakt was verdediging te voeren. De raadsman heeft betoogd dat het steken met het mes in de rug van [slachtoffer] als proportioneel kan worden aangemerkt gelet op de mate van geweld die [slachtoffer] heeft gehanteerd. Mocht de rechtbank het beroep op noodweer niet honoreren, dan doet de raadsman subsidiair een beroep op noodweerexces. Er was sprake van een hevige gemoedsbeweging die werd veroorzaakt door de wederrechtelijke aanranding van [slachtoffer], in combinatie met de voorgeschiedenis in de buurt, die heeft geleid tot de disproportionele handeling. De raadsman stelt zich op het standpunt dat culpa in causa de verdachte niet kan worden tegengeworpen, nu uit het dossier niet volgt dat verdachte uit was op een confrontatie en bewust heeft geprovoceerd.
De officier van justitie komt evenals de raadsman tot de conclusie dat sprake was van een noodweersituatie. De officier van justitie is echter van oordeel dat verdachte de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, nu zij bijvoorbeeld had kunnen dreigen met het mes. De officier van justitie acht het aannemelijk dat er bij verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging welke door de aanval was veroorzaakt en welke van doorslaggevend belang is geweest voor het steken. De officier van justitie is echter van mening dat sprake is van eigen schuld van verdachte, zodanig dat haar geen beroep op noodweerexces toekomt.
De rechtbank overweegt als volgt.
Volgens de verklaring van [vriend verdachte] en van verdachte had [vriend verdachte] op de bewuste avond drie à vier glazen whisky gedronken. [vriend verdachte] heeft verklaard dat hij aangeschoten was. Uit de verschillende getuigenverklaringen kan worden afgeleid dat [vriend verdachte] die avond meerdere malen tegen de deur van de Kretastraat 90, [vriendin slachtoffer] woonde en ook [slachtoffer] aanwezig was, heeft gebonsd en getrapt. Tevens vonden schermutselingen plaats waarbij ook verdachte betrokken was. De getuige [X] verklaart hierover bij de rechter-commissaris:
“Op enig moment zag ik een donkere man (naar de rechtbank begrijpt: [vriend verdachte]) tegen de deur trappen van de Nederlandse man (naar de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]). De blanke man was eerst rustig en ik had de indruk dat de donkere man ruzie wilde maken. De donkere man is vervolgens naar zijn eigen woning gegaan en later weer teruggekeerd. Toen kwamen er ook twee Surinaamse vrouwen (naar de rechtbank begrijpt: verdachte en haar zuster) naar buiten. Toen is ook de Nederlandse vrouw (naar de rechtbank begrijpt: [vriendin slachtoffer]) naar buiten gekomen en ontstond tussen die drie vrouwen ruzie. De ruzie bestond uit haren trekken, duwen en hard praten. De twee Surinaamse vrouwen pakten een bezem en probeerden de blanke vrouw te slaan. (…) De Surinaamse man en de twee vrouwen liepen naar huis. Later kwam de Surinaamse man weer naar buiten, hij pakte een tegel om tegen de ruit te gooien. Dat lukte toen niet, hij begon weer te trappen tegen de ruit bij de keuken. De Nederlandse man maakte toen de deur open en de Surinaamse man viel op de grond. De Nederlandse man begon te vechten”
Tijdens het gevecht dat volgde heeft verdachte, nadat [slachtoffer] een houd- of wurggreep op [vriend verdachte] had toegepast, [slachtoffer] in zijn rug gestoken. De rechtbank constateert dat [vriend verdachte], die onder invloed van alcohol verkeerde, voorafgaand aan het gevecht bij herhaling het conflict met [vriendin slachtoffer] en [slachtoffer] heeft opgezocht. Hij heeft [vriendin slachtoffer] en [slachtoffer] daarbij uitgedaagd en geprobeerd om de woning van [vriendin slachtoffer] en [slachtoffer] te beschadigen.
Met betrekking tot het beroep op noodweer dan wel noodweerexces ziet de rechtbank zich allereerst gesteld voor de vraag of sprake was van een wederrechtelijke aanranding. Met de advocaat en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de houd- of wurggreep die [slachtoffer] tijdens het gevecht toepaste op [vriend verdachte] een wederrechtelijke aanranding vormt gericht tegen het lijf van [vriend verdachte]. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, die [vriend verdachte] heeft willen verdedigen tegen de wederrechtelijke aanranding door te steken met een mes, niet heeft voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Verdachte kon naar het oordeel van de rechtbank eenvoudig een ander, lichter verdedigingsmiddel kiezen. Verdachte had bijvoorbeeld met het mes kunnen dreigen of zij had in een minder vitaal deel van het lichaam dan de rug kunnen steken.
Gelet op het vorengaande faalt het beroep op noodweer.
Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank aannemelijk dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden onder invloed van een door de aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging. Daartoe acht de rechtbank van belang dat er al jaren een slechte verstandhouding bestond tussen verdachte en de bewoners van [adres]. Voorts blijkt uit het over verdachte uitgebrachte psychologische rapport dat verdachte in paniek was en dat zij geen andere manier kon bedenken om [slachtoffer] te stoppen dan door een mes te pakken. Ook uit de verklaring van [Y], die verdachte vlak na het steekincident heeft opgevangen, blijkt dat verdachte op dat moment totaal overstuur was.
Naar het oordeel van de rechtbank kan verdachte zich echter niet met succes op noodweerexces beroepen. Zoals hiervoor reeds overwogen hebben verdachte en [vriend verdachte] een belangrijk aandeel gehad in het ontstaan van de vechtpartij. Zij hadden bovendien de mogelijkheid om zich aan het conflict te onttrekken door naar hun woning te gaan of in hun woning te blijven, maar zij hebben ervoor gekozen om het conflict op te zoeken. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank sprake van dusdanige eigen schuld dat verdachte geen beroep op noodweerexces toekomt.
De verdachte is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank heeft daarbij overwogen dat verdachte welbewust het slachtoffer met een mes meerdere malen in zijn rug heeft gestoken. Het slachtoffer heeft als gevolg hiervan ernstige verwondingen opgelopen.
Anderzijds neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte een first offender is en dat de kans op recidive in het psychologisch rapport als laag wordt ingeschat.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen mes dient te worden onttrokken aan het verkeer.
De rechtbank zal de teruggave aan de rechthebbenden gelasten van de onder verdachte en [vriend verdachte] inbeslaggenomen kleding, aangezien deze niet vatbaar is voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 16 februari 2009;
- de verdachte betreffende voorlichtings- en adviesrapporten d.d. 27 januari 2009, 17 februari 2009 en 6 maart 2009, uitgebracht door Reclassering Nederland;
- een de verdachte betreffend psychologisch rapport d.d. 9 maart 2009, opgesteld door drs. A.W. Sierksma;
- de overige stukken van het de verdachte betreffende persoonsdossier.
De beslissing van de rechtbank berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36b, 36c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Het primair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het primair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 1 jaar, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens Reclassering Nederland, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank verklaart onttrokken aan het verkeer het mes.
De rechtbank gelast de teruggave van de kleding aan de rechthebbenden.
Aldus gewezen door mr. H.M. Schaak, voorzitter, mrs. M.A. Pot en L.G. Wijma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Seuters als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 maart 2009.
Mr. Schaak voornoemd is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.