ECLI:NL:RBZLY:2009:BI0799

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
26 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.607390-08
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke brandstichting in flatwoning met gemeen gevaar voor omwonenden

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 26 maart 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 november 2008 opzettelijk brand heeft gesticht in zijn flatwoning in Almere. De verdachte, die op dat moment in een psychische crisis verkeerde en alcoholmisbruik vertoonde, verklaarde dat hij geen idee had hoe de brand was ontstaan, maar gaf later toe dat hij mogelijk zelf de brand had aangestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brandhaard zich in de slaapkamer bevond en dat er geen technische oorzaak voor de brand was aangetroffen. De getuigenverklaringen wezen op een gevaarlijke situatie voor de omwonenden, die in paniek hun appartementen moesten verlaten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk brand had gesticht, wat gemeen gevaar voor de flatwoning en de omringende woningen met zich meebracht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en bijzondere voorwaarden voor behandeling van zijn verslavingsproblematiek. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de impact op de omwonenden.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.607390-08 (P)
Uitspraak: 26 maart 2009
Tegenspraak
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum]
wonende te [adres]
verblijvende in de P.I. Flevoland, HvB Lelystad.
1. Onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek is gehouden ter openbare terechtzitting van 12 maart 2009.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. E. Schormans, en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte, mr. G. Raap, advocaat te Almere, en de verdachte naar voren is gebracht.
2. Tenlastelegging
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 november 2008 in de gemeente Almere opzettelijk brand heeft gesticht in een (flat)woning gelegen aan [adres], immers heeft verdachte toen in voornoemde (flat)woning opzettelijk op verschillende plaatsen in voornoemde (flat)woning telkens, met behulp van een brandversnellend middel (wasbenzine en/of thinner), één of meer brandba(a)r(e) goed(eren) in brand gestoken, althans met open vuur in aanraking gebracht, ten gevolge waarvan (een deel van) voornoemde brandba(a)r(e) goed(eren) zijn verbrand, althans in voornoemde (flat)woning brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde (flat)woning en voor de omringende (flat)woningen en/of de zich daarin bevindende goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in de omringende (flat)woningen bevindende personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.
3. Bewijsmotivering
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke brandstichting.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd. Volgens de raadsvrouw is het tot op heden niet duidelijk hoe de brand in de woning van verdachte is ontstaan. Verdachte zelf was op het moment van de brand ‘de weg kwijt’ en had en heeft nog steeds geen idee wat er is gebeurd. De raadsvrouw heeft erop gewezen dat de buren een sleutel van de woning hadden. Zij konden dus de woning binnengaan. Wellicht is de brand niet door verdachte maar door anderen ontstaan, aldus de raadsvrouw.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging
Op grond van de voorhanden bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat verdachte op 29 november 2008 in de slaapkamer van zijn flatwoning gelegen aan [adres] te Almere opzettelijk brand heeft gesticht. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Ten overstaan van de rechter-commissaris heeft verdachte het volgende verklaard: “Het klopt dat ik op 29 november heb geprobeerd om brand te stichten in mijn flatwoning aan [adres]. (…) het is juist dat ik de brand heb geprobeerd te maken in een kast op de slaapkamer.”.
Tegenover de politie heeft verdachte het volgende verklaard: “Ik heb geen idee heeft hoe de brand kan zijn ontstaan. Het zou kunnen dat ik gerookt heb in bed of dat het kortsluiting is geweest. (…) Ik weet dat de brand is ontstaan in mijn slaapkamer. Ik zat televisie te kijken en mij slaapkamerdeur zat dicht. Ik deed de slaapkamerdeur open en toen kwam er ineens een grote vlam naar buiten. (…) U vraagt mij nogmaals of ik denk dat ik zelf de woning in brand heb gestoken. Ik moet dit tot mijn spijt bevestigen. Zonder drank zou ik het zeker niet gedaan hebben maar nu zou het best kunnen.”.
De rechtbank merkt hierbij op dat zij ervan uitgaat dat verdachte in de woonkamer televisie zat te kijken.
[getuige 1], heeft verklaard dat verdachte in de weken vóór de brand aan het drinken was en hierdoor overlast veroorzaakte. In die periode zijn meerdere instanties benaderd om de problemen met verdachte te bespreken. Verdachte was sterk vermagerd en nauwelijks benaderbaar. Voorts heeft [getuige 1] verklaard dat op 29 november 2008 er een hevige brand is geweest in de woning van verdachte. De rookmelders hebben volgens deze getuige goed gewerkt. Volgens deze getuige heeft iedereen in paniek het appartementencomplex verlaten.
[getuige 2]], een bewoonster van het appartementencomplex, heeft verklaard dat zij op 18 november 2008 bij verdachte in huis is geweest. Verdachte zat wezenloos op de bank en was bijna geheel buiten kennis. Zij heeft aan verdachte voorgesteld om telefoonnummer 112 te bellen. Zij heeft toen tegen verdachte gezegd dat als hij zo een paar dagen doorgaat hij dood is. Verdachte zei toen dat hij rust wilde. Zij heeft verder gezien dat verdachte een brandende sigaret op de bank neerlegde en dat hij ondertussen een andere sigaret opstak. Verder verklaart zij dat zij op dat moment geen normaal contact met verdachte kreeg.
Op zaterdagochtend 29 november 2008 net na 08.30 uur was [getuige 2] in haar woning aanwezig. Zij hoorde dat het brandalarm in haar woning afging. Zij heeft toen de voordeur naar het gangportiek opengetrokken en zag rook in de gang van het portiek naar boven komen. Verder rook zij dat er brand was. Zij heeft onmiddellijk 112 gebeld. Vervolgens is zij naar de woning van verdachte gegaan en heeft zij heel lang op de bel van de voordeur gedrukt. Ook klopte zij hard op de deur om verdachte te alarmeren. Verdachte deed uiteindelijk open. Zij zag een schim van het lichaam van verdachte. Zij pakte hem toen beet. Verdachte wilde zijn huis niet uit, maar liep de woning weer in. Hij liep naar de slaapkamer waar de rook vandaan kwam. Van Voorden liep snel achter verdachte aan. Zij zag dat er hevige rook uit de slaapkamer kwam. De rook was verstikkend. Ook zag zij vlammen in de slaapkamer. Vervolgens heeft zij verdachte bij zijn arm beetgepakt en hem uit de woning getrokken. Zij heeft hem toen de trap af geduwd en hem in veiligheid gebracht. Voorts heeft zij verklaard dat zij in paniek was toen zij bemerkte dat er brand bij verdachte was uitgebroken.
[getuige 3], een bewoonster van het appartementencomplex, heeft verklaard dat het sinds 24 oktober 2008 weer slecht ging met verdachte. Op 14 november 2008 kwam verdachte bij haar aan de deur. Hij was dronken en en had totaal geen besef waar hij mee bezig was.
Op zaterdagochtend 29 november 2008 rond 08.45 uur ging bij haar in de woning het brandalarm af. Zij hoorde in het gehele gebouw de brandmelders hard loeien. Zij heeft toen een badjas aangetrokken en is op blote voeten naar de gang gerend. Zij rook toen een brandlucht. Zij kwam vervolgens een medebewoonster tegen, die in verband met haar veiligheid in paniek naar beneden rende. Deze getuige kwam bij de woning van verdachte. Daar stond [getuige 2], die in paniek aan het bellen was. Zij heeft gezien dat [getuige 2] verschillende keren aan verdachte trok om hem uit het huis te krijgen. Tevens heeft zij gezien dat er vlammen en rook uit de kledingkast in de slaapkamer kwamen. Ook heeft zij gezien dat verdachte door de vlammen heen liep richting het bed. Zij hoorde hem toen zeggen: “Ik stak alleen maar een sigaret op en wilde alleen maar slapen. Ik wil rust”. Zij heeft toen gezien dat [getuige 2] verdachte uit de slaapkamer heeft getrokken. Zij zelf heeft de dove buurvrouw, die boven verdachte woont, en haar zoontje gealarmeerd. Deze getuige heeft verklaard dat de buurvrouw op dat moment nog sliep.
Het rapport van de technische recherche houdt onder meer in dat de brandhaard zich in de slaapkamer bevond. In de slaapkamer stond een kast. Het linkergedeelte van de kast was door vuur aangetast. De technisch rechercheur heeft geen technische oorzaak aangetroffen, die het ontstaan van de brand zou kunnen verklaren.
In de slaapkamer zijn twee flessen thinner en een fles wasbenzine aangetroffen. Op het tapijt voor de kast is een verhoogde aanwezigheid van koolwaterstoffen aangetroffen. Omdat het vermoeden bestond dat bij het ontsteken van de brand een brandversnellend middel is gebruikt, is een monster van het tapijt in beslag genomen. Dat is opgestuurd naar het NFI. Het NFI heeft geconcludeerd dat er geen duidelijke aanwijzing is voor aanwezigheid van een brandversnellend middel.
Van de situatie in de woning ná de brand zijn foto’s genomen. Op die foto’s valt waar te nemen dat her en der in de woning sigarettenpeuken en aanstekers verspreid liggen en dat brood dat in de nabijheid van een sigarettenpeuk lag, is verschroeid. Deze foto’s maken naar het oordeel van de rechtbank duidelijk op welke wijze verdachte met (brandende) sigaretten-peuken omging.
De rechtbank stelt allereerst vast dat alleen verdachte zich ten tijde van het ontstaan van de brand in zijn woning bevond. Dat anderen zich op dat moment in zijn woning bevonden, acht de rechtbank uiterst onwaarschijnlijk en is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden.
De rechtbank stelt, gelet op de inhoud van het rapport van de technische recherche, voorts vast dat de brand niet door een technische oorzaak, zoals bijvoorbeeld kortsluiting, is ontstaan.
Voorts kan uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid dat verdachte ten tijde van de brand psychische problemen had en aan de drank was.
Gelet op de verklaringen van verdachte zelf, alsmede in aanmerking genomen dat verdachte alleen in de woning was en dat de brand niet door een technische oorzaak is ontstaan, kan naar het oordeel van de rechtbank worden bewezen dat verdachte de brand in zijn woning met opzet heeft veroorzaakt. Gelet op de wijze waarop verdachte in zijn woning met (brandende) sigarettenpeuken omging kan naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval worden bewezen dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn handelen brand zou ontstaan.
Gelet op de inhoud van het rapport van het NFI kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen dat bij het aansteken van de goederen een brandversnellend middel is gebruikt.
Naar het oordeel van de rechtbank is het een feit van algemene bekendheid dat het in brand steken van goederen in een woning gemeen gevaar voor de woning en omringende woningen doet ontstaan. Tevens valt daardoor levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor de zich in de woningen bevindende personen te duchten. In dit geval is komen vast te staan dat zich in de andere flatwoningen personen bevonden en dat die in paniek het appartementen-complex hebben verlaten. Verder is komen vast te staan dat een dove buurvrouw ten tijde van de brand nog sliep. Derhalve kan naar het oordeel van de rechtbank worden bewezen dat er gemeen gevaar voor de flatwoning van verdachte en de omringende flatwoningen en de daarin zich bevindende goederen te duchten was. Voorts kan worden bewezen dat er levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor de zich in de omringende flatwoningen bevindende personen te duchten was.
De rechtbank komt daarom tot de volgende bewezenverklaring.
4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
hij op 29 november 2008 in de gemeente Almere opzettelijk brand heeft gesticht in een flatwoning gelegen aan [adres], immers heeft verdachte toen in voornoemde flatwoning opzettelijk op verschillende plaatsen in voornoemde flatwoning één of meer brandba(a)r(e) goed(eren) met open vuur in aanraking gebracht, ten gevolge waarvan in voornoemde flatwoning brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde flatwoning en voor de omringende flatwoningen en de zich daarin bevindende goederen en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in de omringende flatwoningen bevindende personen te duchten was.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
5. Kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert het genoemde strafbare feit op.
Er zijn evenmin feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
6. Strafoplegging
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake van opzettelijke brandstichting tot een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van de Wetboek van Strafrecht.
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Indien verdachte mocht worden veroordeeld, is zij van mening dat verdachte niet in het detentie- maar in het hulpverleningstraject thuishoort.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 29 november 2008 opzettelijk brand gesticht in zijn woning. Die woning maakt deel uit van een appartementencomplex. Gelet op het tijdstip van de brandstichting, te weten zaterdagochtend rond 8.45 uur, waren de meeste bewoners in hun appartement aanwezig. Bij de bewoners is een zeer angstige situatie ontstaan. In paniek zijn zij in pyjama naar buiten gevlucht. De bewoners zijn door de omwonenden opgevangen. Een dove vrouw, die direct boven het appartement van verdachte woont, heeft de brandmelders niet gehoord en is door één van de bewoners gelukkig tijdig wakker gemaakt.
Op de begane grond van het complex bevinden zich een videotheek en een kapperszaak. Ten tijde van de brand was er personeel en waren er klanten aanwezig in de kapperszaak.
De ontstane brand gin gepaard met veel rookontwikkeling. Door het handelen van verdachte is een zeer gevaarlijke situatie ontstaan.
De brand is uiteindelijk beperkt gebleven tot de slaapkamer. Het gehele appartement van verdachte en het trappenhuis van het appartementencomplex hebben door de brand roetschade opgelopen. Verder heeft het appartement van de bovenbuurvrouw roetschade opgelopen. Dat de gevolgen van de brand relatief beperkt zijn gebleven, is louter te danken aan het feit dat brandmelders in het complex zijn afgegaan. Die brandmelders zijn door de bewoners van het appartementencomplex aangeschaft en in het complex opgehangen naar aanleiding van een eerdere brand in de woning van verdachte.
Dit soort feiten is niet alleen beangstigend voor de directe omwonenden, maar veroorzaakt in het algemeen ook grote angst en onrust in de samenleving. Brandstichting in een woning geldt als één van de zwaarste misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank is daarom van oordeel dat een forse (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Wat de persoon van de verdachte betreft, heeft de rechtbank in het bijzonder acht geslagen op:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 1 december 2008;
- een verdachte betreffend voorlichtingsrapport d.d. 25 februari 2009, uitgebracht door de Afdeling Verslavingsreclassering van Tactus Verslavingszorg;
- een de verdachte betreffend psychiatrisch rapport d.d. 6 februari 2009, uitgebracht door dr. T.W.D.P. van Os, psychiater/psychoanalyticus.
Voormeld uittreksel houdt in dat verdachte niet eerder ter zake van een strafbaar feit is veroordeeld.
De deskundige Van Os komt tot de conclusie dat er bij de verdachte sprake is van een afhankelijkheid van alcohol. Daarnaast is er bij de verdachte sprake van een laaggemiddelde intelligentie tot zwakbegaafdheid en een gemengde persoonlijkheidsstoornis met vooral afhankelijke en vermijdende trekken. De ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de verdachte zijn dusdanig dat verdachte voldoende in staat was het ongeoorloofde van het hem ten laste gelegde in te zien, maar onvoldoende in staat was om zijn wil overeenkomstig dit inzicht te bepalen. De deskundige acht de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank neemt deze conclusie over, maakt deze tot de hare en heeft deze betrokken bij haar oordeelsvorming.
Met betrekking tot een deel van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank evenwel bepalen dat een deel van die straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, mits de verdachte zich gedurende een hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken en de hierna te melden bijzondere voorwaarde naleeft. De rechtbank wijst in dit verband op het rapport van Van Os, waarin deze heeft aangegeven dat er een groot risico is dat verdachte zal recidiveren. De rechtbank wijst voorts op het rapport van Tactus. Daarin is vermeld dat het van belang is dat de verdachte in behandeling gaat om te stoppen met zijn alcoholgebruik teneinde recidive te voorkomen. Tevens is het van belang dat de verdachte inzicht krijgt in zijn functioneren en leert om te gaan met zijn psychiatrische problemen. Met het opleggen van een deels voorwaardelijke straf wil de rechtbank door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door hem opnieuw plegen van een strafbaar feit voorkomen. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat een langere proeftijd dan de gebruikelijke proeftijd van twee jaren op zijn plaats is. Een proeftijd van vijf jaren acht de rechtbank echter te lang. Naar het oordeel van de rechtbank kan met een proeftijd van drie jaren worden volstaan.
De rechtbank gaat niet mee met het verzoek van de raadsvrouw om verdachte niet tot een gevangenisstraf te veroordelen, omdat dit geen recht zou doen aan de ernst van het gepleegde strafbare feit.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank de na te noemen straf passend.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig (24) maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot negen (9) maanden, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van drie (3) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de Afdeling Verslavingsreclassering van Tactus Verslavingszorg, ook indien dit inhoudt een behandeling bij Centrum Verslavingszorg Flevoland dan wel een soortgelijke instelling, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
Aldus gewezen door mr. M.A. Pot, voorzitter, mrs. H.M. Schaak en L.G. Wijma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Seuters als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 maart 2009.
Mr. Schaak voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.