RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.607041-09
Uitspraak: 4 mei 2009
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende [P.I.].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2009. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.M.M. Pater, advocaat te Emmeloord.
De officier van justitie, mr. N.M. van Collenburg, heeft ter terechtzitting gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 100 (honderd) dagen, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede voorwaardelijke oplegging van een ISD-maatregel met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voor¬waarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering, ook indien dit inhoudt het meewerken aan voorbereidingsmaatregelen om verblijf in een dubbeldiagnosekliniek mogelijk te maken.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 januari 2009 in de gemeente Lelystad met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen drie, althans meer dan één, MP4-speler(s) (type MP1820, kleur zwart), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [winkel], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
hij op 26 januari 2009 in de gemeente Lelystad met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen drie MP4-spelers (type MP1820, kleur zwart) toebehorende aan [winkel].
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Diefstal, strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Het feit en de verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank acht geen redenen aanwezig een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. In het geval dat verdachte wederom een strafbaar feit pleegt, zal een ISD-maatregel kunnen volgen voor het nieuwe strafbare feit. De rechtbank acht een voorwaardelijke ISD-maatregel weinig zinvol.
De rechtbank acht een hogere, dan de door de officier van justitie gevorderde, gevangenisstraf op zijn plaats, waarbij het onvoorwaardelijke deel daarvan de eis van de officier van justitie niet overstijgt.
Uit de rapportage van de reclasseringswerker blijkt dat wenselijk is verdachte een intramurale behandeling te laten ondergaan om recidive van strafbare feiten te voorkomen. Verdachte is gemotiveerd om een dergelijke behandeling te ondergaan.
De rechtbank ziet echter thans geen mogelijkheden tot een uitspraak waarin wordt bepaald dat verdachte intramuraal behandeld moet worden. De rechtbank acht het op zijn plaats om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan de bijzondere voorwaarde dat verdachte meewerkt aan voorbereidingshandelingen voor verblijf in een dubbeldiagnosekliniek. Indien verdachte in de toekomst wederom een strafbaar feit zou plegen is er dan immers een concreet behandelplan.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 31 maart 2009;
- een rapport d.d. 15 april 2009, uitgebracht door mevr. T. Clarke, reclasseringswerker van Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering te Lelystad.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 121 (honderdeenentwintig) dagen.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 21 (eenentwintig) dagen, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen van de Reclassering, ook indien dit inhoudt het meewerken aan voorbereidingshandelingen voor verblijf in een dubbeldiagnosekliniek, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
Het bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de (onvoorwaardelijk) opgelegde gevangenisstraf.
Aldus gewezen door mr. S.E. Bins-van Waegeningh, voorzitter, mrs. H.M. Schaak en H. Harmeijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.G. Dees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 mei 2009.
Mr. S.E. Bins-van Waegeningh voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.