ECLI:NL:RBZLY:2009:BJ8946

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
13 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/630142-08
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake valsheid in geschrift en oplichting met betrekking tot werkgeversverklaring en hypothecaire geldlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 13 augustus 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van valsheid in geschrift en oplichting. De officier van justitie, mr. G. van der Wulp, eiste een werkstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden. De verdachte werd verweten dat hij samen met anderen een werkgeversverklaring valselijk had opgemaakt en dat hij op listige wijze een hypothecaire geldlening had verkregen door onjuiste informatie te verstrekken aan de Postbank N.V.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn verweer dat hij geen opzet had, de aanmerkelijke kans op valsheid bewust had aanvaard. De rechtbank verwierp ook het verweer van de raadsman dat de gegevens niet in strijd met de waarheid waren. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte in de periode van 1 februari 2007 tot en met 9 februari 2007 een valselijk opgemaakte werkgeversverklaring had ingediend en dat hij in de periode van 1 september 2007 tot en met 7 december 2007 onjuiste informatie had verstrekt om een hypothecaire lening te verkrijgen.

De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte strafbaar was en legde een gevangenisstraf van 2 maanden op, die niet tenuitvoergelegd zou worden tenzij de verdachte zich binnen de proeftijd van 2 jaar opnieuw schuldig maakte aan een strafbaar feit. Daarnaast werd een taakstraf van 100 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn justitiële documentatie.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.630142-08
Uitspraak: 13 augustus 2009
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
(verdachte),
geboren op (geboortejaar),
wonende te (adres).
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2009. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. V. Wolting, advocaat te Zwolle.
De officier van justitie, mr. G. van der Wulp, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte terzake het onder 1 en 2 ten laste gelegde tot:
-een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis,
-een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
BEWIJS
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, had op het valselijk opmaken van de werkgeversverklaring. Dit verweer wordt verworpen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de betreffende werkgeversverklaring samen met zijn accountant heeft opgesteld en dat zij daarbij zijn uitgegaan van het salaris over de maand januari 2007 en dat zij dit salaris hebben vermenigvuldigd met 12. Naar het oordeel van de rechtbank had het gelet op de geringe omvang van de personeelsbezetting op de weg van verdachte gelegen om de op de werkgeversverklaring ingevulde gegevens zorgvuldig te verifiëren en niet klakkeloos uit te gaan van een situatie waarbij aard en omvang van de werkzaamheden maand in maand uit onveranderd zouden blijven. Nu verdachte dit heeft nagelaten casu quo aldus heeft gehandeld, heeft hij de aanmerkelijke kans op de valsheid bewust aanvaard.
De raadsman heeft zich verder op het standpunt gesteld dat verdachte niet het oogmerk heeft gehad om de werkgeversverklaring als echt en onvervalst te doen gebruiken. De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank overweegt hiertoe dat op de betreffende verklaring duidelijk staat vermeld dat deze ten behoeve van het aanvragen van de Nationale Hypotheek Garantie is bedoeld.
De raadsman heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het formulier loonafrekening niet valselijk is opgemaakt omdat uit de dossierstukken blijkt dat er in de maand januari 2007 daadwerkelijk € 1.875,31 op de rekening van verdachte is overgemaakt, hetgeen overeenkomt met het op de loonafrekening vermelde bedrag. De rechtbank volgt dit betoog en acht daarom niet bewezen dat verdachte het formulier loonafrekening valselijk heeft opgemaakt.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
Door de raadsman is aangevoerd dat de door verdachte verstrekte gegevens niet in strijd met de waarheid waren en dat verdachte evenmin het oogmerk had om zichzelf wederrechtelijk te bevoordelen. De rechtbank volgt dit betoog niet.
De rechtbank stelt op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht vast dat verdachte en de getuige (naam 1) wisselende verklaringen hebben afgelegd over de inhoud van de door verdachte voor de nachtwinkel uitgevoerde werkzaamheden. De rechtbank gaat in dit verband uit van de door de getuige (naam 1) aanvankelijk op 16 oktober 2008 bij de politie afgelegde verklaring en niet van zijn op 26 juni 2009 bij de rechter-commissaris afgelegde gewijzigde verklaring.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 februari 2007 tot en met 9 februari2007 in de gemeente Zwolle tezamen en in vereniging met anderen, een formulier model-werkgeversverklaring, - zijnde
een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -valselijk heeft opgemaakt, immers hebben verdachte en één of meer van zijn mededaders valselijk
op 6 februari 2007 een formulier model-werkgeversverklaring opgesteld of ingevuld op naam van werknemer (naam 2) (geboren 3 november 1981) en daarbij ingevuld als aanvangstermijn indiensttreding 1 oktober 2005 en daarbij ingevuld als bruto jaarsalaris 32.400,- euro en als vaste 13e maand 2.700,- euro en vervolgens voornoemd formulier
hebben ondertekend met een handtekening van (verdachte), zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te doen gebruiken;
2.
hij in de periode van 1 september 2007 tot en met 7 december 2007 in de gemeente Zwolle, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen een medewerker van Postbank N.V. heeft bewogen tot de verstrekking van een hypothecaire geldlening (255.000,- euro), hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - listiglijk en in strijd met de waarheid:
- een ingevuld formulier werkgeversverklaring Postbank (gedateerd 1 september 2007) met daarop ingevuld als loon een bruto-jaarsalaris van 38.404,92 euro en als vakantietoeslag een bedrag van 3.072,39 euro en als vaste 13e maand een bedrag van 3200,41 euro en
daarop ingevuld dat hij, verdachte, sinds 1 september 2007 in vaste loondienst zou zijn bij werkgever (naam 1) ((naam 1), gevestigd adres) en welk formulier is voorzien van een handtekening van (naam 1) en vervolgens
- een opgesteld formulier loonafrekening Postbank (periode oktober 2007) op naam van werknemer (verdachte) (geboren 2 maart 1976) met daarop aangegeven als datum indiensttreding de datum 1 september 2007 en daarop ingevuld als (maand)salaris 3200,41 euro en daarop ingevuld als werkgever (naam 1) (naam bedrijf) (gevestigd adres) overhandigd aan een medewerker van Postbank N.V.,waardoor een medewerker van Postbank N.V. werd bewogen tot bovenomschrevenafgifte.
Van het 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
1.
Medeplegen van valsheid in geschrift,
strafbaar gesteld bij artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
2.
Oplichting,
strafbaar gesteld bij artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 28 januari 2009;
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
De gevangenisstraf zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 100 uren.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 50 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf .
Aldus gewezen door mr. A.J. Louter, voorzitter, mrs. G.P. Nieuwenhuis en G.E.A. Neppelenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 augustus 2009.
Mr. G.E.A. Neppelenbroek, voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.