ECLI:NL:RBZLY:2009:BJ8965

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
13 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/630382-08
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en valsheid in geschrift

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 13 augustus 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder witwassen, het voorhanden hebben van hennep en valsheid in geschrift. De officier van justitie, mr. G. van der Wulp, eiste een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en verbeurdverklaring van inbeslaggenomen voertuigen. De rechtbank heeft de dagvaarding ten aanzien van feit 2 nietig verklaard, omdat deze niet voldeed aan de vereisten van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen onder feit 1, en sprak de verdachte vrij van dit deel van de tenlastelegging. Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte hennep aanwezig had in zijn auto en in een schuur bij zijn woning. De rechtbank verwierp de verdediging van de verdachte dat de hennep niet van hem was en achtte de verklaring van een getuige ongeloofwaardig. De rechtbank oordeelde ook dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan valsheid in geschrift door een werkgeversverklaring op te stellen die niet overeenkwam met de werkelijkheid. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van twee maanden op, die niet tenuitvoergelegd zou worden, tenzij de verdachte zich binnen de proeftijd van twee jaar opnieuw schuldig maakte aan een strafbaar feit. Daarnaast werd een taakstraf van 200 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis als de taakstraf niet naar behoren werd verricht.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.630382-08
Uitspraak: 13 augustus 2009
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
(verdachte),
geboren op (geboortejaar),
wonende te (adres).
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2009. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K. Kok, advocaat te Zwolle.
De officier van justitie, mr. G. van der Wulp, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte terzake het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft verder gevorderd dat de inbeslaggenomen personenauto’s, te weten een zwarte BMW 320d sedan met kenteken XX-XX-XX een grijze Volkswagen passat met kenteken XX-XX-XX en een gele BMW 323CI cabrio met kenteken XX-XX-XX, verbeurd worden verklaard.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
GELDIGHEID VAN DE DAGVAARDING
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De raadsman heeft betoogd dat de dagvaarding ten aanzien van feit 2 nietig dient te worden verklaard. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de tenlastelegging onvoldoende feitelijk is en dat de verdachte, nu hem niet duidelijk is waarvan hij wordt verdacht, zich daartegen niet naar behoren kan verweren.
De rechtbank volgt dit betoog. Naar het oordeel van de rechtbank is de opgave van het onder 2 ten laste gelegde feit onvoldoende feitelijk. Nu de dagvaarding ten aanzien van feit 2 derhalve niet voldoet aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering dient deze nietig te worden verklaard.
BEWIJS
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde omdat hij nagenoeg het gehele verschil in de kasopstelling kan verklaren en niet is komen vast te staan dat het geld of het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
De rechtbank stelt vast dat het onderzoek in de onderhavige zaak geen direct bewijs heeft opgeleverd van het van enig misdrijf afkomstig zijn van de onder feit 1 genoemde geldbedragen en/of personenauto’s.
Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 28 september 2004, LJN AP2124 overweegt de rechtbank dat uit de bewijsmiddelen echter niet behoeft te kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Dit betekent dus dat uit de bewijsmiddelen niet behoeft te kunnen worden afgeleid door wie, wanneer en waar dit misdrijf concreet is begaan. Voldoende is dat het ‘niet anders kan zijn dan dat‘ het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Naar het oordeel van de rechtbank is hier in het onderhavige geval echter geen sprake van omdat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en personenauto’s een legale herkomt hebben. Een criminele herkomst kan niet als enige aanvaardbare verklaring gelden. De rechtbank heeft in dit verband mede gelet op de door verdachte bij brief van 16 juli 2009 en ter terechtzitting afgelegde verklaring met betrekking tot de herkomst van het geld.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. De rechtbank volgt het verweer.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte betoogd dat verdachte eveneens dient te worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde. Daartoe heeft de raadsman onder meer aangevoerd dat de in de schuur bij de woning van verdachte aan de (adres) aangetroffen hennep het afval betrof van de buitenkweek van medeverdachte (naam) en dat de in de auto van verdachte aangetroffen hennep daar door een kennis van verdachte, genaamd (naam), was neergelegd. Bovendien maakten zijn broers ook gebruik van zijn auto, zo stelt verdachte.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Nu uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de hennep is aangetroffen in de kofferbak van de auto van verdachte acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze hennep aanwezig heeft gehad.
De rechtbank acht de ter terechtzitting door de getuige (naam) afgelegde verklaring dat hij de auto van verdachte had geleend om een tas met hennep op te halen om daarmee een spacecake te bakken en dat hij deze tas vervolgens in de auto had achtergelaten, mede gelet op de ruime hoeveelheid hennep die is aangetroffen, volstrekt ongeloofwaardig. De rechtbank gaat daarom aan deze verklaring voorbij.
Verder acht de rechtbank op grond van de gehanteerde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn broers hennep in de schuur van zijn woning aanwezig heeft gehad. Hetgeen de verdachte daartegen heeft aangevoerd doet hieraan onvoldoende af.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de aanwezigheid van hennep die is aangetroffen in de woning aan de (adres) en het bedrijfspand aan de (straat). De rechtbank spreekt de verdachte van dit deel van het onder 3 ten laste gelegde vrij.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte niets met de werkgeversverklaring en het loonafschrift van doen heeft gehad en dat verdachte daarom dient te worden vrijgesproken van het onder 4 ten laste gelegde.
Dit verweer wordt verworpen. Verdachte heeft ter terechtzitting immers verklaard dat hij de betreffende werkgeversverklaring samen met (naam) heeft opgesteld. Verder heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat het normaal is om bij het opstellen van een werkgeversverklaring van het hoogste maandinkomen in een jaar uit te gaan. Gelet op de positie van verdachte als boekhouder in het bedrijf waar zijn broer (naam) werkte, en gelet op de geringe omvang van de personeelsbezetting aldaar, moet verdachte op de hoogte zijn geweest van het (schommelende) inkomen van zijn broer in de maand januari 2007 en de maanden hiervoor en hierna. Gelet hierop moet het er voor worden gehouden dat verdachte een bijdrage heeft geleverd aan het in strijd met de werkelijkheid ophogen van het jaarsalaris van zijn broer met het oog op het verkrijgen van een hypotheek. Aldus heeft hij zich schuldig gemaakt aan het valselijk opmaken van de werkgeversverklaring.
Het formulier loonafrekening is naar het oordeel van de rechtbank niet valselijk opgemaakt omdat uit de dossierstukken blijkt dat er in de maand januari 2007 daadwerkelijk € 1.875,31 op de rekening van zijn broer (naam) is overgemaakt, hetgeen overeenkomt met het op de loonafrekening vermelde bedrag. De rechtbank acht daarom niet bewezen dat verdachte het formulier loonafrekening valselijk heeft opgemaakt. De rechtbank spreekt verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrij.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 3, 4 en 5 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
3.
hij op 3 september 2008 in de gemeente Zwolle respectievelijk (a) in een schuur nabij een woning gelegen aan de (naam) en (b) in een personenauto (merk BMW,kenteken XX-XX-XX) tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer (respectievelijk) 1.4 kilogram en 5.12 kilogram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
4.
hij in de periode van 1 februari 2007 tot en met 29 november 2007 in de gemeente Zwolle tezamen en in vereniging met anderen, een formulier model-werkgeversverklaring zijnde
een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen valselijk heeft opgemaakt, immers hebben verdachte en één of meer van zijn mededaders valselijk op 6 februari 2007 een formulier model-werkgeversverklaring opgesteld of ingevuld op naam van werknemer (naam) (geboortejaar) en daarbij ingevuld als aanvangstermijn indiensttreding 1 oktober 2005 en daarbij ingevuld als bruto jaarsalaris 32.400,- euro en als vaste 13e maand 2.700,- euro en vervolgens voornoemd formulier hebben ondertekend met een handtekening van (naam)
5.
hij op 3 september 2008 in de gemeente Zwolle voorhanden heeft gehad vijftig patronen (merk ACP GFL kal.45), in elk geval munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie van categorie II;
Van het onder 3, 4 en 5 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
3.
(a)
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod,
strafbaar gesteld bij de artikel 11, tweede lid, van de Opiumwet.
en
(b)
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod,
strafbaar gesteld bij de artikel 11, tweede lid, van de Opiumwet.
4.
Medeplegen van valsheid in geschrift,
strafbaar gesteld bij artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
5. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de onder hem inbeslaggenomen op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde voorwerpen, aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 28 januari 2009;
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Verklaart de dagvaarding ten aanzien feit 2 nietig.
Het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het 3, 4 en 5 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het 3, 4 en 5 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
De gevangenisstraf zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 200 uren.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 100 dagen hechtenis, althans een aantal dagen vervangende hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf.
De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
De rechtbank gelast de teruggave van de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde personenauto’s aan verdachte, te weten:
-een zwarte BMW 320d sedan met kenteken (XX-XX-XX),
-een grijze Volkswagen passat met kenteken (XX-XX-XX),
-een gele BMW 323CI cabrio met kenteken (XX-XX-XX).
Aldus gewezen door mr. A.J. Louter, voorzitter, mrs. G.P. Nieuwenhuis en G.E.A. Neppelenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 augustus 2009.
Mr. G.E.A. Neppelenbroek, voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.