ECLI:NL:RBZLY:2009:BK0539

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
19 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
160203 / FA RK 09-2579; 160205/ FA RK 09-2581; 160206/ FA RK 09-2582
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige aanvaarding van bevoegdheid inzake gezag en omgang van minderjarigen in internationaal context

In deze zaak heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad op 19 augustus 2009 een beschikking gegeven inzake de voorlopige aanvaarding van de bevoegdheid om te oordelen over de gezags- en omgangsregelingen van twee minderjarige kinderen, [kind 1] en [kind 2]. De vrouw, verzoekster, heeft het verzoek ingediend op basis van artikel 15 lid 5 van de Brussel II bis verordening, waarbij zij stelt dat de kinderen al bijna vijf jaar in Nederland wonen en dat de Nederlandse rechter het beste in staat is om de belangen van de kinderen te behartigen. De man, belanghebbende, woont in Italië en is niet binnen de gestelde termijn van zes weken opgeroepen om gehoord te worden. De rechtbank heeft de belangen van de minderjarigen zwaarder laten wegen dan het belang van de man om gehoord te worden, en heeft besloten de bevoegdheid voorlopig te aanvaarden. De rechtbank heeft daarbij gelet op de objectieve informatie uit de GBA, waaruit blijkt dat de kinderen al lange tijd in Nederland verblijven en dat zij hier hun leven hebben opgebouwd. De rechtbank heeft de man en de vrouw bevolen om zo spoedig mogelijk op te roepen voor een terechtzitting, waarna een definitieve beslissing zal volgen. De rechtbank heeft benadrukt dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat de Nederlandse rechter het beste in staat is om een beslissing te nemen die aansluit bij de Nederlandse levensstijl en omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Locatie Lelystad
zaaknummer: 160203 / FA RK 09-2579; 160205/ FA RK 09-2581; 160206/ FA RK 09-2582
datum: 19 augustus 2009
beschikking van de meervoudige familiekamer
inzake
[de vrouw],
wonende te [plaats],
advocaat mr. J.W.C. Giebels,
hierna als de vrouw aangeduid,
verzoekster,
en
[de man],
wonende te Italië,
hierna als de man aangeduid,
belanghebbende.
Het procesverloop
De vrouw heeft bij een op 8 juli 2009 bij de rechtbank ingediend verzoekschrift verzocht
voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I.
Conform artikel 15 lid 5 Brussel II bis binnen zes weken na de ontvangst van dit verzoek de bevoegdheid te aanvaarden om met betrekking tot de kinderen [kind 1] en [kind 2] beslissingen te nemen ten aanzien van het gezag, de hoofdverblijfplaats en de omgang;
II
De beslissing van de rechtbank Enna (Sicilië) d.d. 21 april 2008 te wijzigen voor zover deze ziet op de minderjarige kinderen en opnieuw rechtdoende, te bepalen dat:
- de vrouw alleen wordt belast met het ouderlijk gezag over [kind 1] en [kind 2];
- de kinderen hun hoofdverblijf bij de vrouw hebben (mogelijk dient op dit punt de beslissing van de rechtbank Enna te worden bekrachtigd);
- er geen omgang zal zijn tussen de man en [kind 1] en [kind 2].
Hierna heeft de rechtbank nog kennis genomen van de volgende stukken:
- brieven (met bijlagen) van de zijde van de vrouw van 20 juli, 6 augustus, 14 augustus en 17 augustus 2009 (twee brieven van die datum).
De zaak is verwezen naar deze kamer.
Beoordeling van de zaak
1. De vrouw heeft ter onderbouwing van haar verzoek onder meer het volgende aangevoerd.
a. Partijen zijn op 12 december 1996 in Nederland met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn in Italië twee kinderen geboren:
- [kind 1], geboren op [datum] 1997;
- [kind 2], geboren op [datum] 2000.
De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit, de man de Italiaanse nationaliteit. De kinderen hebben beide nationaliteiten.
b. Op 15 oktober 2003 heeft de vrouw bij de rechtbank in Enna op Sicilië een verzoek ingediend tot scheiding van tafel en bed.
c. Op 4 maart 2004 heeft de rechtbank in Enna beslist dat de kinderen voorlopig aan de vrouw worden toevertrouwd en op 23 juli 2004 heeft die rechtbank toestemming aan de vrouw gegeven om met de kinderen (die tot dat moment met de vrouw op Sicilië verbleven) naar Nederland te gaan. In juli 2004 is zij met de kinderen naar Nederland vertrokken en verblijft hier sindsdien.
d. Op 21 april 2008 heeft de rechtbank in Enna de scheiding van tafel en bed uitgesproken en onder meer bepaald:
- dat partijen in een situatie van gedeeld ouderschap van de minderjarige kinderen [kind 1] en [kind 2] hun ouderlijke taken zullen dienen uit te voeren (gezamenlijk ouderlijk gezag);
- dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben.
Voorts is een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen bepaald.
e. Op 20 juli 2008 is van de zijde van de vrouw een beroepschrift ingediend tegen de beschikking van de rechtbank in Enna. Daarbij verzoekt zij primair alle beslissingen over de minderjarige kinderen naar de Nederlandse rechter te verwijzen. Subsidiair verzoekt zij de vrouw alleen te belasten met het gezag en (kort gezegd) een andere omgangsregeling vast te stellen.
f. Het gerechtshof van Caltanisetta op Sicilië heeft bij beschikking van 9 april 2009 het primaire verzoek toegewezen.
g. De kinderen verblijven nu al vijf jaar onafgebroken in Nederland. Zij gaan in Nederland naar school en hebben hier hun sociale leven en nauwelijks meer een band met Italië. [kind 1] spreekt nog een beetje Italiaans; [kind 2] helemaal niet. Bij [kind 1] is de diagnose NLD gesteld. Hij is dyslectisch. Hij heeft speltherapie gevolgd en een kanjertraining gehad. Hij staat onder behandeling bij een psycholoog. Ook ten aanzien van de zorg zijn de kinderen (met name [kind 1]) volledig georiënteerd op Nederland.
2. De vrouw heeft voorts onder meer de volgende stukken overgelegd.
a. Recente GBA uittreksels betreffende de beide minderjarigen d.d. 13 augustus 2009. Hierin is ten aanzien van elke minderjarige vermeld dat zij zich op 26 juli 2004 in Nederland hebben gevestigd en dat hun huidige adres in [plaats] is.
b. Een verzetdagvaarding d.d. 22 oktober 2008 van de man in kort geding voor de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin de man onder meer stelt dat hij meermalen getracht heeft de kinderen in Nederland te bezoeken; hij vordert medewerking van de vrouw aan de omgangsregeling als door de Italiaanse rechter vastgesteld.
c. Een afschrift van het op de verzetdagvaarding op 17 maart 2009 gewezen kort geding vonnis, waarbij de vordering van de man is toegewezen.
d. Een rapport/brief d.d. 18 mei 2009 van orthopedagoog/geregistreerd GZ-psycholoog NIP Spijkers, waarin onder meer is vermeld dat [kind 1] in [plaats] woont. Hij woont samen met zijn moeder en broertjes.
e. Een afschrift van het arrest van het gerechtshof van Caltanisetta op Sicilië van 9 april 2009, alsmede een gedeeltelijke vertaling in het Nederlands.
In die vertaling is kort gezegd te lezen dat de man het verzoek van de vrouw tot verwijzing van het geschil naar de Nederlandse rechter aanvecht. Voorts is te lezen
dat het gerechtshof heeft overwogen hetgeen is bepaald in artikel 15 Brussel II bis (Verordening EG nr. 2201/2003 van 27 november 2003). Voornoemde regelgeving is derhalve gebaseerd op de noodzaak dat de rechter van de minderjarige tot overeenstemming komt met de rechter van de plaats waarmee de minderjarige een bijzondere band heeft, welk concept in lid 3 van genoemd artikel 15 duidelijk wordt uiteengezet, waarbij dit steeds volledig overeen dient te komen met het grotere belang van het kind.
Het hof merkt op dat in de onderhavige zaak sprake is van twee van de voorwaarden die het mogelijk maken dat de minderjarige kinderen van de belanghebbende partijen worden geacht een bijzondere band met Nederland te hebben, te weten:
- niet alleen is Nederland de staat die de gewone verblijfplaats vormt voor
mevrouw De Vos, ouder die de ouderlijke (mede) verantwoordelijkheid draagt;
- maar bovendien is Nederland de staat waar voornoemde minderjarigen hun eigen gewone verblijfplaats naar toe hebben verhuisd, nadat de zaak bij de Italiaanse autoriteit aanhangig is gemaakt: ook deze omstandigheid komt naar voren uit de uitspraak in eerste aanleg, op pagina 30 waarvan akte wordt gegeven van het feit dat [kind 1] en [kind 2] zich in Nederland hebben gevestigd <na bijna vier jaren in de voetsporen van hun moeder> en derhalve heden, na een periode van bijna vijf jaar.
Nadat het bestaan van de bijzondere band met Nederland aldus is bevestigd, is het hof van oordeel dat het beantwoordt aan het grotere belang van de minderjarigen om de partijen naar de Nederlandse rechter te verwijzen met het oog op de beslissing omtrent de kwesties die betrekking hebben op de verhoudingen tussen de ouders en de kinderen. En daarnaast is het zo dat juist de Nederlandse rechter, als rechter in de naaste omgeving, op de hoogte is van de levensstijl en het dagelijks levensritme, zoals die in dat land gelden voor jongens in de leeftijd van [kind 1] en [kind 2] als gevolg van de binnen- en buitenschoolse activiteiten. Het lijkt dus opportuun dat die rechter de enige aangewezen persoon is om de verhoudingen tussen ouders en kinderen vorm te geven en dat in een perspectief dat de combinatie van rechten en plichten aangaande het ouderschap in overeenstemming kan brengen met het recht dat de jongens hebben om op evenwichtige wijze op te kunnen groeien volgens de kenmerkende omgevingsfactoren van die staat.
Het hof beschikt in een definitief op tegenspraak van de partijen gewezen arrest en als gedeeltelijke herziening van de uitspraak van de rechtbank te Enna, tot het aanhouden van de kwestie betreffende de toewijzing van de minderjarige kinderen aan de ouders en ook de kwestie aangaande de regeling van het bezoekrecht van de vader, en nodigt partijen uit om de zaak binnen drie maanden aanhangig te maken bij de bevoegde Nederlandse gerechtelijke autoriteit.
3. De rechtbank constateert dat verzoekster haar verzoek binnen drie maanden bij de rechtbank aanhangig heeft gemaakt.
4. Ingevolge het bepaalde in artikel 15 lid 5 Brussel II bis kan de rechtbank, wanneer dit, gelet op de specifieke omstandigheden van de zaak, in het belang van het kind is, binnen zes weken nadat de zaak bij haar aanhangig is gemaakt de bevoegdheid aanvaarden, in welk geval de verwijzende Italiaanse rechter afziet van het uitoefenen van de bevoegdheid.
Aanvaardt de rechtbank niet, dan blijft de Italiaanse rechter de bevoegdheid uitoefenen.
De rechtbank dient derhalve in deze procedure te toetsen of verwijzing naar haar in het belang van de minderjarigen is, gelet op de specifieke omstandigheden van de zaak.
5. De stelling van de vrouw ten aanzien van de woonplaats van de kinderen in Nederland gedurende de afgelopen vijf jaren vindt in objectieve gegevens zoals de genoemde GBA uittreksels bevestiging. Ook wordt deze stelling ondersteund door de overige hierboven genoemde door de vrouw overgelegde documenten.
6. Indien uitgegaan wordt van een inmiddels langdurige (vijf jaren) woonplaats van de kinderen in Nederland, ligt het voor de hand dat de kinderen als gevolg van invloeden van school en van activiteiten buiten school thans een Nederlandse levensstijl en levensritme hebben. Om op een evenwichtige wijze in Nederland op te groeien is noodzakelijk dat hiermee rekening wordt gehouden door de rechter die een beslissing zal dienen te nemen in kwesties die betrekking hebben op de verhoudingen tussen ouders en kinderen, zoals in dit geval. De rechtbank acht zich als Nederlandse rechter bij uitstek in staat een oordeel te vormen over en rekening te houden met de feitelijke Nederlandse omstandigheden waarin de kinderen thans (moeten) opgroeien. Aldus zou in het belang van de kinderen zijn dat de rechtbank de bevoegdheid aanvaardt.
7. Hier staat echter tegenover dat de man niet is gehoord en mogelijk het nodige zou willen aanvoeren, om de rechtbank tot een andere conclusie te brengen.
De rechtbank ziet zich echter geplaatst voor het feit dat het niet gelukt is binnen de genoemde termijn van zes weken de man op te roepen en deze te horen op het verzoek van de vrouw. Allereerst is opgeroepen ten kantore van kennelijk de gemachtigde advocaat van de man in het gevoerde kort geding, waarvan echter op 20 juli 2009 het bericht ontvangen werd, dat de man daar geen domicilie gekozen heeft. Nadat de rechtbank op 6 augustus 2009 een adres van de man in Italië had ontvangen, bleek een tijdige oproep voor het horen van de man niet meer mogelijk.
8. Waar artikel 15 Brussel II bis niet voorziet in een regeling voor oproepingsperikelen zoals in dit geval, maar niettemin centraal stelt de belangen van de minderjarige, zal de rechtbank een belangenafweging maken tussen enerzijds het belang van de man om gehoord te worden en anderzijds de belangen van de minderjarigen, dat die rechter de zaak inhoudelijk beoordeelt, die daartoe gelet op die minderjarigen het beste in staat is.
De rechtbank acht de belangen van de minderjarigen het zwaarst wegen en zij zal uitgaande van hetgeen onder 5 en 6 is overwogen de bevoegdheid thans voorlopig aanvaarden.
Wel acht de rechtbank het nodig dat de man alsnog zo spoedig mogelijk wordt opgeroepen om gehoord te worden op het verzoek van de vrouw dat de rechtbank de bevoegdheid aanvaardt. Vervolgens zal de rechtbank een definitieve beslissing geven ten aanzien van de al dan niet aanvaarding van de bevoegdheid.
9. De rechtbank heeft bij de aanvaarding van de bevoegdheid ten slotte gelet op het bepaalde in artikel 265 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering, waarin is geregeld dat in zaken van minderjarigen de rechter van de woonplaats van de minderjarige bevoegd is.
Beslissing
De rechtbank aanvaardt voorlopig haar bevoegdheid om met betrekking tot de genoemde minderjarigen [kind 1] en [kind 2] beslissingen te nemen ten aanzien van het gezag, de hoofdverblijfplaats en de omgang.
De rechtbank beveelt de griffier de man en de vrouw zo spoedig mogelijk voor een terechtzitting op te roepen.
De rechtbank houdt verder iedere beslissing aan.
Aldus gegeven door mrs. G.J.J.M. Essink (voorzitter), A.C. van de Velde-ter Beek, en C.W. Couperus-van Kooten, rechters, tevens kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. Y. Adams, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 augustus 2009.