ECLI:NL:RBZLY:2009:BK1254

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
25 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
464382 HA 09-201
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H. Canté
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst en billijke vergoeding in arbeidszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 25 september 2009 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de gezamenlijke erven van de verzoekende partij en de verwerende partij. De verzoekende partij heeft aangevoerd dat door de recente verdeling en verkoop van een landgoed de werkzaamheden voor de verwerende partij aanzienlijk zijn verminderd, waardoor er voor hem geen serieuze taak meer resteert. De verwerende partij heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter, maar verzocht om een billijke vergoeding bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat beide partijen het erover eens zijn dat de gewijzigde omstandigheden aanleiding geven tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter heeft vervolgens de verzoeken van de verwerende partij om rekening te houden met een fictieve opzegtermijn en om een hogere vergoeding toe te kennen, verworpen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de billijke vergoeding, berekend volgens de kantonrechtersformule met correctiefactor C = 1, een bedrag van € 21.500,- bruto bedraagt. De ontbinding van de arbeidsovereenkomst is per 1 oktober 2009 ingegaan.

Daarnaast heeft de kantonrechter besloten dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Deze uitspraak is gedaan door kantonrechter A.H. Canté en is openbaar uitgesproken in de zitting van 25 september 2009.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Deventer
zaaknr. : 464382 HA VERZ 09-201
datum : 25 september 2009
Beschikking op een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst
in de zaak van:
de gezamenlijke erven van [VERZOEKENDE PARTIJ],
woonplaats hebbende te [woonplaats],
verzoekende partij,
gemachtigde mr. J. Bisschop, advocaat te Zwolle,
tegen
[VERWERENDE PARTIJ],
wonende te [woonplaats],
verwerende partij,
gemachtigde mr. A.H.J. Damminga, advocaat te Zwolle.
De procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift
- het verweerschrift.
De mondelinge behandeling is gehouden op 18 september 2009.
Verschenen zijn:
- Verzoekers, van wie de heer [verzoeker] bij bijzonder gevolmachtigde, allen bijgestaan door mr. Bisschop voornoemd
- Verweerder, bijgestaan door mr. Damminga voornoemd.
Het geschil
Verzoekers hebben verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen wegens gewijzigde omstandigheden. Verweerder heeft zich ten aanzien van die verzochte ontbinding gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter, doch ingeval van toewijzing van het verzoek verzocht om toekenning van een billijke vergoeding.
De beoordeling
1.
Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist, mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden, het volgende vast
a. Verweerder, thans [X] jaar oud, is op [datum] in dienst getreden van verzoekers in een niet met name genoemde functie voor het verrichten van bos-en landarbeid in diverse verschijningsvormen.
b. Het loon van verweerder bedraagt thans € 940,49 bruto per maand exclusief 8,25% vakantietoeslag bij een arbeidsomvang van 22,5 uren per week.
c. Recentelijk is het landgoed van verzoekers door het passeren van een akte van scheiding en deling opgedeeld en deels verkocht, waardoor de omvang sterk is afgenomen en voor verweerder geen serieuze taak meer resteert.
2.
Verzoekers hebben hun verzoek als volgt, kort samengevat, toegelicht.
Door de verdeling van het landgoed en de verkoop van een aanzienlijk gedeelte ervan is de omvang ervan zo sterk verkleind dat voor verweerder geen serieuze taak resteert. Ontbinding van de arbeidsovereenkomst is daarom onvermijdelijk. Tegen toekenning van een billijke vergoeding bestaat zijdens verzoekers geen bezwaar, ook niet als die wordt gebaseerd op de berekening van de kantonrechtersformule bij toepassing van de correctiefactor C = 1.
3.
Verweerder heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter voor wat betreft de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Hij erkent dat door de verdeling van het landgoed voor hem geen serieuze taak meer resteert. Hij meent dat, ingeval van toewijzing van het ontbindingsverzoek, toekenning van een billijke vergoeding overeenkomstig de uitkomst van de kantonrechtersformule bij toepassing van de correctiefactor C = 1 billijk is. Hij tekent daarbij het volgende aan. Tussen partijen is bij deze sector kanton thans aanhangig een loonvordering van verweerder, die zich op het standpunt stelt dat op de arbeidsovereenkomst tussen partijen een cao van toepassing is die hem aanspraak geeft op een aanzienlijk hoger salaris dan het thans tussen partijen geldende. Partijen houdt niet alleen verdeeld de vraag of een cao van toepassing is maar ook, als dat het geval is, in welke functiegroep verweerder dan behoort te worden ingedeeld en dus ook welk salaris in dat geval voor hem geldt. Verweerder heeft aangevoerd dat het tussen partijen geldende salaris nog lager ligt dan de laagste functieschaal in de volgens hem geldende cao. Bovendien meent hij dat het billijk is dat de kantonrechter bij zijn beslissing rekening houdt met de voor verweerder geldende fictieve opzegtermijn van vier maanden en dus niet eerder ontbindt dan tegen 1 februari 2010.
4.
De verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal worden toegewezen nu beide partijen het standpunt innemen dat voor verweerder als gevolg van gewijzigde omstandigheden geen serieuze taak meer rest.
5.
Ten aanzien van de vraag of de door verzoekers aangeboden vergoeding billijk is, geldt het volgende.
a. Het is evident dat de gewijzigde omstandigheden die aanleiding vormen voor toewijzing van het verzoek aan geen van beide partijen kunnen worden verweten. In zo’n situatie is gebruikelijk dat bij toepassing van de kantonrechtersformule de daarin opgenomen correctiefactor C op 1 wordt gesteld. Verweerder heeft dat ook niet bestreden, doch verzocht het tussen partijen geldende salaris niet te hanteren omdat hij in een thans nog lopende procedure bij deze sector kanton het standpunt verdedigt dat dat salaris rechtens onjuist is. Dat standpunt wordt verworpen. De procedure waarop verweerder het oog heeft is pas in het stadium van een tussenvonnis, waarin, na een vruchteloze comparitie van partijen, aan hem bewijs is opgedragen. Er is geenszins sprake van een situatie waarin zo aannemelijk is dat de rechter te enige tijd op een hoger salaris uitkomt dan het thans tussen partijen geldende dat het verantwoord is op die uitkomst thans reeds vooruit te lopen. Het karakter van de onderhavige procedure, waarin de wetgever de mogelijkheid heeft geopend om "dadelijk of na korte tijd" tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst te geraken, verzet zich bovendien tegen aanhouding van de beslissing totdat in de procedure betreffende de loonvordering (bij gewijsde) zal zijn beslist, daargelaten dat zulks door verweerder niet is verzocht. Het risico dat aldus na afloop van laatst bedoelde procedure wellicht moet worden vastgesteld dat voor de berekening van de vergoeding thans een te laag loon in aanmerking wordt genomen, moet dan ook als een onvermijdelijk gegeven worden aanvaard.
b. Ook het verzoek van verweerder om bij de vaststelling van de billijke vergoeding rekening te houden met de voor hem geldende fictieve opzegtermijn wordt verworpen.
Nu een vergoeding zal worden toegekend is het systeem van artikel 16, derde lid, WW van toepassing. Ingevolge die bepaling, en dan wel hetgeen daarin onder c is opgenomen, zal aan verweerder gedurende ruwweg de eerste drie maanden (en niet vier, zoals door verweerder in afwijking van de “kortingsregeling” in voormelde bepaling vermeld) van zijn werkloosheid geen uitkering worden toegekend. De desbetreffende bepaling is gericht tot de uitkeringsgerechtigde, de werknemer, en niet tot de werkgever. Geen rechtens bindende bepaling dwingt de werkgever deze verplichting van de werknemer over te nemen, terwijl evenmin is gesteld of gebleken dat dat de bedoeling van de wetgever is geweest. Ook billijkheidshalve bestaat geen aanleiding die werknemersverplichting ten laste van de werkgever te compenseren, al was het maar omdat als gevolg van de werking van voormeld wetsartikel de aanspraak van de werknemer op een uitkering ingevolge de werkloosheidswet niet wordt beperkt maar wordt opgeschoven in de tijd. Alleen in het geval de werknemer de voor hem geldende uitkeringsperiode niet volledig benut komt de aanvankelijk uitgestelde aanvangsdatum van zijn uitkeringsaanspraak voor zijn rekening.
6.
De conclusie uit het voorgaande luidt dan ook, dat het verzoek wordt toegewezen, en wel ingaande 1 oktober 2009, onder toekenning van een billijke vergoeding ten bedrage van (afgerond) € 21.500,- bruto.
7.
Nu verzoekers hebben kenbaar gemaakt dat zij kunnen instemmen met toekenning van een billijke vergoeding overeenkomstig de uitkomst van de kantonrechtersformule bij toepassing van de correctiefactor C = 1 behoeft hun geen termijn meer te worden gegund waarbinnen zij desgewenst hun verzoek kunnen intrekken.
8.
In de omstandigheden van het geval vindt de kantonrechter aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De beslissing
De kantonrechter:
- ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 oktober 2009 onder toekenning aan verweerder ten laste van verzoekers van een vergoeding van € 21.500,- bruto;
- compenseert de kosten van het geding in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Aldus gegeven door mr. A.H. Canté, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 25 september 2009, in tegenwoordigheid van de griffier.