ECLI:NL:RBZLY:2009:BK1807

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
19 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
150993 / HA ZA 08-1323
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. van der Hulst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vaststelling van buurweg en erfdienstbaarheid van weg

In deze zaak vorderden eisers, [A] c.s., een verklaring voor recht dat er sprake is van een buurweg, althans een erfdienstbaarheid van weg, ten behoeve van hun perceel grond. De eisers stelden dat zij al jarenlang gebruik maakten van een pad dat over het perceel van gedaagden, [C] c.s., liep, en dat dit pad hen toegang gaf tot de openbare weg. Gedaagden betwistten de vordering en stelden dat er geen sprake was van een buurweg of erfdienstbaarheid, en dat het gebruik van het pad door eisers niet was toegestaan. De rechtbank beoordeelde de feiten en de juridische grondslagen van de vorderingen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat het pad in het verleden als buurweg was bestemd, maar dat gedaagden het recht op deze buurweg konden betwisten. De rechtbank liet gedaagden toe om tegenbewijs te leveren van het vermoeden dat er sprake was van een buurweg. De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling en bewijslevering. De uitspraak benadrukte de noodzaak van gemeenschappelijk gebruik en de juridische vereisten voor het ontstaan van een buurweg volgens artikel 719 oud BW. De rechtbank hield de verdere beslissing aan in afwachting van het tegenbewijs van gedaagden.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 150993 / HA ZA 08-1323
Vonnis van 12 augustus 2009
in de zaak van
1. [A],
wonende te [plaats],
2. [B],
wonende te [plaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. M. van Dijk,
tegen
1. [C],
wonende te [plaats],
2. [D],
wonende te [plaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. N.E. Koelemaij.
Partijen zullen hierna [A] c.s. en [C] c.s. genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 februari 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 7 april 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [A] c.s. is eigenaar van een perceel grond van 7.90.00 ha, thans kadastraal bekend als gemeente [plaats], sectie G, nummer 1200. Voornoemd perceel is gelegen nabij de [weg 1] te [plaats], op circa zeven kilometer afstand van het agrarisch bedrijf van [A] c.s., dat is gevestigd a[plaats] 11B te ([postcode]) [plaats].
2.2. [A] c.s. hebben genoemd perceel in 1995 gekocht van de heer [E], toen bestaande uit drie percelen (cultuur)grond en toen deel uitmakende van het perceel kadastraal bekend als gemeente [plaats], sectie G, nummer 8567.
2.3. Om te kunnen komen en gaan vanaf de openbare weg naar en van het perceel 1200 maakt [A] c.s. gebruik van een gedeelte van het perceel aan de [weg 1] 54 te [plaats] (eerst kadastraal nummer 478, thans kadastraal nummer 1548), rijdt daarna over een dam (met duiker, kadastraal nummer 792) om vervolgens overstekend via een dijkje (kadastraal nummer 763) het aan hen in eigendom toebehorende perceel te bereiken (visa versa).
2.4. Het perceel met kadastraal nummer 1548 aan de [weg 1] 54 te [plaats] behoort in eigendom toe aan [C] c.s.
[C] c.s. heeft daar zijn woning en voert er zijn bedrijf, ondermeer gericht op het opkweken en verhandelen van koikarpers en op de handel in vijverbenodigdheden.
2.5. De percelen met nummers 763 en 792 zijn eigendom van het waterschap Reest & Wieden. Het perceel 763 is door het waterschap verpacht. In de [wetering] (perceel 792) liggen verschillende dammen met duikers en bruggen met de functie van toegang tot de achterliggende percelen.
2.6. Tot 2003 was het perceel aan de [weg 1] 54 te [plaats] (kadastraal nummer 1548) eigendom van mevrouw [F]. In de nadere informatie bij de koopovereenkomst d.d. 5 december 2002 tussen mevrouw [F] en [C] c.s. is onder meer de navolgende passage opgenomen:
“Tussen tuin en weilandje ligt een pad met recht van overgang voor agrariërs die daar weiland bezitten. Pad moet altijd vrij zijn.”
2.7. In (of omstreeks) 2005 wordt het zandpad over het perceel 1548 van [C] c.s. voorzien van betonplaten. Bij brief van 28 december 2005 van [C] c.s. aan [A] c.s. wordt [A] c.s. de toegang over perceel 1548 ontzegd. Uiteindelijk is [C] c.s. – met behulp van een geplaatst hek – overgegaan tot daadwerkelijk afsluiting van het pad. Na aanschrijving door de toenmalige gemachtigden van [A] c.s. heeft [C] c.s. de blokkade opgeheven en de toegang tot perceel 1200 hersteld. Een structurele oplossing is echter niet bereikt.
2.8. Bij brief van 13 december 2005 schrijft de toenmalige eigenaar van het perceel 1200, heer [E] wonende te [plaats], aan [A] c.s.:
“Hierbij verstrek ik u de gevraagde informatie betreffende het perceel land G 1200 te [plaats], wat wij 10 jaar geleden aan u verkocht hebben.
Dit perceel land heb ik, net als mijn vader en voor hem mijn opa, in eigendom en gebruik gehad. We hebben het dan over een periode van minstens vijftig jaar.
Wij hadden altijd één toegangsweg om in het land te komen nml. hetzelfde zandpad dat u ook altijd gebruikt. Dit toegangspad is ook tijdens de ruilverkaveling ongewijzigd gebleven. Voor ons was dit pad een dusdanig vanzelf sprekende zaak, dat wij ons nooit hebben verdiept in eigendom of erfdienstbaarheid.
Groot is nu dan ook onze verbazing, dat dit nergens beschreven staat en dat u de toegang tot uw land wordt geblokkeerd.
Ik hoop dat ik u middels deze brief de gewenste informatie gegeven te hebben. Ik ben altijd bereid om een nadere toelichting te geven.”
2.9. Bij brief van 27 januari 2006 schrijft het waterschap Reest & Wieden aan [A] c.s.:
“U hebt het waterschap benaderd met de vraag of het perceel [plaats], sectie G, nummer 763, gebruikt mag worden voor de ontsluiting van uw perceel 856 omdat de eigenaar van perceel 478 u verbiedt nog langer gebruik te maken van de weg op zijn perceel.
In de [wetering] (perceel 792) liggen verschillende dammen met duikers en bruggen met de functie van toegangsdam tot de achterliggende percelen. Het waterschap Reest en Wieden is eigenaar, beheerder en onderhoudsplichtige van de [wetering] en van enkele dammen met duikers. De reden van het vervangen van de bruggen door duikers was de onderhoudstoestand van de bruggen. Vervangen van de bruggen door dammen was de goedkoopste oplossing.
Voor de ontsluiting van de percelen [plaats] sectie G, de nummers 1200 (oud 856), 1199 (oud 857) en 763, ligt in de [wetering] een dam met duiker. Deze dam met duiker is ook in 1994 gelegd ter vervanging van de “slechte brug”. Het waterschap heeft eigenlijk geen belang bij de dam met duiker. Waterstaatkundig vormt deze duiker een obstakel in de waterafvoer en bij het onderhoud. Ontsluiting van perceel 763 (eigendom waterschap) gebeurt nabij het gemaal van de [hooilanden]. Perceel 763 is verpacht. Het waterschap accepteert niet dat derden in de lengterichting gebruik maken van dit perceel voor het bereiken van hun percelen (percelen 856 en 857). Daarmee zou de pachter van het waterschap ernstig benadeeld worden in het gebruik van perceel 763. In het uiterste geval zou dit kunnen inhouden dat perceel 763 niet meer als weideperceel geschikt is. Het waterschap is onder geen beding bereid de pacht te beëindigen ten behoeve van de bereikbaarheid van de percelen 1199 en 1200. Het waterschap verleent alleen toestemming om via de kortste weg van de dam met duiker naar deze percelen te rijden.
Alle gebruikers van de bruggen over de [wetering] zijn eind 1994 op de hoogte gesteld van de voorgenomen werkzaamheden, ook uw rechtsvoorganger, de heer J. [E], [adres] [plaats] heeft hierover een brief gehad. De eigenaar van perceel 478 heeft in 1994 geen bezwaren ingediend bij het waterschap tegen het vervangen van de brug door een duiker. Hij heeft toen ook geen gebruik gemaakt van deze gelegenheid om het gebruik van zijn perceel te beëindigen. De percelen 478 , 792 en een klein gedeelte van perceel 763 zijn altijd gebruikt voor de bereikbaarheid van de percelen 1199 en 1200.
Samengevat komt het er op neer dat het waterschap als eigenaar van perceel 763 niet wil meewerken aan een nieuwe ontsluiting voor de percelen 1199 en 1200.
(…)”
3. Het geschil
in conventie
3.1. [A] c.s. vordert – samengevat- een verklaring voor recht dat er sprake is van een buurweg, althans erfdienstbaarheid van weg, althans noodweg en [C] c.s. te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis over te gaan tot het verlenen van medewerking aan het inschrijven van de status van de uitweg in de openbare registers of straffen van een dwangsom, almede veroordeling van [C] c.s. in de kosten van het geding.
3.2. [C] c.s. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.3. [C] c.s. vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
1. voor recht te verklaren dat er geen sprake is van een buurweg, evenmin van een erfdienstbaarheid van weg, evenmin van een noodweg, evenmin van een persoonlijk recht van [A] dan wel een recht dat [A] c.s. kan inroepen;
2. daarbij tevens [A] c.s. te verbieden zich op de grond in eigendom toebehorend aan [C] c.s. te begeven of anderszins inbreuk op het eigendomsrechts en de persoonlijke levenssfeer van [C] c.s. te maken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 500,- of van een door de rechtbank in goed justitie te bepalen bedrag- per overtreding;
3. [A] c.s., hoofdelijk, zodat indien de een betaalt, de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen tot vergoeding van de schade welke door [C] c.s. tot dusver is geleden door schendingen van het eigendomsrecht van [C] c.s. en beschadiging en bevuiling van aan [C] c.s. in eigendom toebehorende grond en andere eigendommen door [A] c.s., voor een bedrag zonodig op te maken bij staat of in goede justitie door de rechtbank te begroten, met de wettelijke rente;
4. subsidiair, in zoverre het onder 1 gevorderde (deels) niet mocht worden toegewezen, te bepalen dat enig recht waarmee de grond in eigendom toebehorend aan [C] c.s. bezwaard mocht zijn, kan worden, wordt opgeheven, dan wel dat enige overeenkomst waaruit een persoonlijk recht van [A] c.s. voortvloeit bij vonnis ontbonden wordt verklaard of wordt ontbonden,
5. subsidiair, in zoverre het onder 1,2 en 4 gevorderde niet mocht worden toegewezen (dan wel voor de periode waarop het onder 4 gevorderde na toewijzing nog niet mocht zijn verwezenlijkt),
a. voor recht te verklaren dat onder enig [A] c.s. toekomend of door [A] c.s. in te roepen recht niet valt het betreden van het perceel van [C] c.s. gedurende de voor de nachtrust gestemde uren evenmin als het beschadigen en/of bevuilen dan wel beschadigd en/of bevuild achterlaten van het betreffende perceel, en tevens
b. [A] c.s. te gebieden om – gelet op het voorgaande – niet, dan wel slechts op behoorlijke wijze (en niet buiten noodzaak), gebruik te maken van enig hem toekomend recht, derhalve om de persoonlijke levenssfeer van [C] c.s. zoveel mogelijk te ontzien en om noch de grond waarop de vermeende weg is gelegen, noch andere eigendommen van [C] c.s. te beschadigen of te bevuilen dan wel na gebruik in beschadigde of bevuilde toestand achter te laten, op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 500,00 – of van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag – per overtreding onverlet schadevorderingen;
6. subsidiair, in zoverre het onder 1,2 en 4 gevorderde niet mocht worden toegewezen (dan wel voor de periode waarop het onder 4 gevorderde na toewijzing nog niet mocht zijn verwezenlijkt), voor het genot van enig recht van [A] c.s. op de grond in eigendom toebehorend aan [C] c.s. in goede justitie vast te stellen vergoedingen of zekerheidsstellingen of retributies toe te kennen en [A] c.s. hoofdelijk tot voldoening hiervan te veroordelen.
3.4. [A] c.s. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. [A] c.s. stelt zich primair op het standpunt dat er sprake is van een buurweg als bedoeld in artikel 719 oud BW. Indien er geen sprake zou zijn van een buurweg, dan stelt [A] c.s. zich op het standpunt dat er sprake is van een erfdienstbaarheid van weg, welke door verjaring is ontstaan. Meer subsidiair moet het betreffende recht van weg worden aangemerkt als een noodweg.
4.2. De rechtbank dient eerst de primaire vordering te beoordelen. Ter onderbouwing daarvan heeft [A] c.s. gesteld dat het onderhavige recht van weg voor zijn bedrijfsvoering van groot belang is. Hij kan niet uitwegen naar de openbare weg, anders dan over het perceel van [C] c.s. Uit de brief van de heer [E] (rechtsoverweging 2.8) blijkt dat de uitweg in het verleden uitdrukkelijk tot buurweg is bestemd. Deze bestemming blijkt uit de informatie bij de koopovereenkomst tussen mevrouw [F] en [C] c.s. (rechtsoverweging 2.6) en de brief van het waterschap (rechtsoverweging 2.9: de percelen 478, 792 en een klein gedeelte van 763 zijn altijd gebruikt voor de bereikbaarheid van de percelen 1199 en 1200).
[A] c.s. stelt dat duidelijk is dat de uitweg voor 1992 uitdrukkelijk is bestemd tot buurweg en dat er in het verleden nimmer problemen zijn geweest ten aanzien van het gebruik van de betreffende weg.
Indien de rechtbank van oordeel mocht zijn dat van het uitdrukkelijk bestemmen tot buurweg geen sprake kan zijn, stelt [A] c.s. dat de uitweg dan in ieder geval stilzwijgend is bestemd tot buurweg. In dat kader brengen zij naar voren dat [A] c.s. en [C] c.s. de thans verharde weg gezamenlijk in gebruik hebben als een weg die tot uitweg strekt. De – voormalige - (zand)weg wordt al decennia lang door de eigenaren van de achtergelegen percelen grond als uitweg gebruikt. De huidige uitweg bestaat al onafgebroken sinds medio jaren veertig van de vorige eeuw. Tot medio 2005 hebben partijen – zonder verdere problemen – gezamenlijk gebruik gemaakt van het deel van het perceel van thans [C] c.s. In de onderhavige situatie is – gelet op de feitelijke staat van de weg en het feitelijk gebruik gedurende vele jaren – sprake van zodanige sterke aanwijzingen dat de weg op enig moment tot buurweg is bestemd. Daarvan dient dan ook – behoudens tegenbewijs - te worden uitgegaan.
4.3. [C] c.s. verweert zich tegen de primaire vordering.
[C] c.s. stelt zich op het standpunt dat er op hun perceel geen sprake is van een buurweg. Van een buurweg kan alleen sprake zijn, als de eigenaar deze vóór 1992 tot gemeenschappelijk gebruik heeft bestemd. Dat de enige eigenaar van het betreffende stuk grond, welke thans in eigendom aan [C] c.s. toebehoort, deze grond als buurweg heeft bestemd, blijkt nergens uit, en wordt door [C] c.s. betwist. De feitelijke frequentie en omvang van het gebruik van de vermeende weg, kunnen ook niet strekken tot de conclusie dat uit de feitelijke omstandigheden zou blijken dat het betreffende stuk grond blijkbaar impliciet is bestemd als buurweg. Feitelijk maakt (buiten [C] c.s. zelf) alleen [A] c.s. individueel gebruik van het betreffende stuk grond, en zij doen dat niet op regelmatige basis, aangezien hij (ook) andere toegangs- en uitwegen naar en van zijn perceel pleegt te gebruiken.
Ook de overige feitelijke omstandigheden maken dat genoemd stuk grond eerder als integraal onderdeel van het erf oftewel de tuin van [C] c.s., dan als gemeenschappelijke weg moet worden beschouwd.
Zou er van vroeger uit al sprake zijn geweest van een buurweg, dan moet gesteld worden, dat de toenmalige eigenaar, door geen bezwaar te maken tegen het plan van toedelen van de ruilverkavelingscommissie en door het hem toebedeelde aldus aan te nemen, aan het betreffende stuk grond de bestemming “buurweg” heeft ontnomen.
Dat sinds jaar en dag van het betreffende perceel gebruikt gemaakt zou worden, neemt [C] c.s. ook niet voetstoots aan, en betwist hij.
De enkele door de heer [E] geuite verklaring is in deze niet redengevend voor de aanname dat er sprake zou zijn van een buurweg.
Als er in het verleden al sprake zou zijn geweest van een buurweg, dan kan gesteld worden dat deze in onbruik is geraakt en daardoor diens bestemming als zodanig heeft verloren. Het enkele feit dat alleen [A] c.s. sporadisch met zijn landbouwmachines over het grondgebied van [C] c.s. ging, terwijl hij ook andere toegangswegen benutte, is te mager voor de aanname dat er nog steeds sprake is van een heuse buurweg.
4.4. Bij de beoordeling van de stellingen van partijen dient het volgende te worden vooropgesteld.
Artikel 719 BW (oud) bepaalde dat voetpaden, dreven of wegen aan verscheidene buren gemeen, en welke hun tot uitweg dienen, niet dan met gemene toestemming kunnen worden verlegd, vernietigt of tot een andere gebruik gebezigd, dan waartoe dezelfde bestemd zijn geweest.
Artikel 719 (oud) BW is van toepassing gebleven op grond van art. 160 Overgangswet dat in verband met de omstandigheid dat het huidige BW het instituut van de buurweg niet kent, bepaalt dat geen wijziging wordt gebracht in de rechten, bevoegdheden en verplichting met betrekking tot een buurweg die vóór de inwerkingtreding van de nieuwe bepalingen is ontstaan.
Derhalve is de vraag aan de orde of er voor 1 januari 1992 ter plaatse een buurweg is ontstaan.
4.5. In de eerste plaats is daarvoor vereist het gemeenschappelijk gebruik van de weg door twee of meer buren, van wie één de eigenaar kan zijn. Niet noodzakelijk is – zoals bij een noodweg – dat de weg voor de gebruikers de enige uitweg vormt. Voorts is voor het ontstaan van een buurweg volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (HR) een (subjectieve) bestemmingshandeling noodzakelijk: een buurweg ontstaat door een uitdrukkelijke of stilzwijgende wilsverklaring (inhoudende een bestemming tot buurweg) van de eigenaar of een daarmee gelijkgestelde gerechtigde mits de weg overigens voldoet aan de in artikel 719 BW (oud) genoemde voorwaarden (HR 3 december 1965, NJ 1967, 41 m.nt JHB en HR 23 mei 1975, NJ 1976, 490, m.nt WMK).
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor het ontstaan van een buurweg nodig dat het gemeenschappelijk gebruik zijn grondslag vindt in een bestemmingshandeling hetzij van de eigenaar van de weg (of een daarmee gelijk gestelde zakelijk gerechtigde), hetzij van de gezamenlijke buren onder wie de eigenaar (of daarmee gelijk gestelde zakelijk gerechtigde). Een uitdrukkelijke bestemming hoeft niet te blijken uit een akte die in de openbare registers wordt overgeschreven; een stilzwijgende bestemming kan uit gedragingen van de eigenaar afgeleid worden. Ongestoord bezit van het recht van buurweg – dat wil zeggen: dat een buurman, of iemand die op grond van zijn rechtsverhouding met die buurman bevoegd is tot gebruik van diens erf, de, naar verkeersopvatting te beoordelen, feitelijke macht over de desbetreffende weg uitoefent die past bij het gebruik van die weg als buurweg – levert het, voor tegenbewijs vatbare, vermoeden op dat van (een bestemming tot) een buurweg sprake is (Zie HR 15 september 2006, NJ 2006, 506).
4.6. Uit de (op dit punt) niet weersproken stelling van [A] c.s., doch ook uit de plaatselijke situatie, die de rechtbank ter gelegenheid van de comparitie in ogenschouw heeft genomen, is af te leiden dat het voormalige zandpad in elk geval als uitrit dient en destijds diende om van het perceel van [C] c.s. (thans) kadastraal nummer 1548 naar de openbare [weg 1] te komen. Voor zover de rechtsvoorganger van [A] c.s. ook van dit zandpad gebruik maakte is in zoverre sprake van gemeenschappelijk gebruik door twee buren. Dat is het geval geweest. Uit de passage opgenomen in de nadere informatie bij de koopovereenkomst d.d. 5 december 2002 tussen mevrouw [F] en [C] c.s. (zie 2.6), de brief van de toenmalige eigenaar van het perceel 1200, dhr. [E] (zie 2.8) alsmede de brief van 27 januari 2006 van het waterschap (zie 2.9) in hun onderling verband bezien, leidt de rechtbank – anders dan [C] c.s. - af dat (in elk geval) de rechtsvoorganger van [A] c.s., gezamenlijk met de rechtsvoorganger van [C] c.s., gedurende langere tijd vóór 1992 ongestoord vanaf zijn perceel (thans kadastraal 1200) over dit zandpad heeft gereden en kunnen rijden van en naar de openbare weg. Anders dan [A] c.s. stelt kan hieruit naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat er sprake is geweest van het uitdrukkelijk bestemmen van de uitweg tot buurweg door de (toenmalige) eigenaar van het perceel 1548. Wel kan hieruit worden geconcludeerd dat vóór 1992 sprake is geweest van gebruik door [A] c.s. (en/of diens rechtsvoorganger) van het erf van [C] c.s. (of diens rechtsvoorganger) en het uitoefenen van de feitelijke macht daarover door [A] c.s. (en/of diens rechtsvoorganger) en daarmee ongestoord bezit van het recht van buurweg, dat het voor tegenbewijs vatbare vermoeden oplevert dat van (een bestemming tot) een buurweg sprake is.
4.7. Hoewel [C] c.s. nog tegenbewijs kan leveren dat van een bestemming tot een buurweg sprake is, zal de rechtbank om proceseconomische redenen reeds thans de stelling van [C] c.s. bespreken inhoudende dat, zou er vroeger al sprake zijn geweest van een buurweg de toenmalige eigenaar aan het betreffende stuk grond de bestemming “buurweg” heeft ontnomen door geen bezwaar te maken tegen het plan van toedelen van de ruilverkavelingcommissie, dan wel doordat deze buurweg in onbruik is geraakt. Deze stelling wordt door de rechtbank gepasseerd. Dat er door de ruilverkaveling feitelijk iets aan de voordien bestaande situatie iets is veranderd, is niet onderbouwd gesteld, noch is daarvan gebleken. Dat [A] c.s. nog slechts sporadisch met zijn landbouwmachines over het pad rijdt en ook andere toegangswegen benut, is door [A] c.s. gemotiveerd betwist en is niet aannemelijk. Daarbij is van belang dat het perceel 1200 – zo is bij de comparitie ter plaatse gebleken – zodanig is gelegen dat [A] c.s. te allen tijde over een perceel toebehorend aan een ander moet worden rijden teneinde te komen van en naar de openbare weg. Weliswaar is door [C] c.s. gesteld dat [A] c.s. ook nog andere mogelijkheden heeft om van een naar zijn perceel 1200 te komen, doch door [C] c.s. is niet gesteld op grond van welk(e) recht(sverhouding) [A] c.s. over de grond van een ander mag rijden, zodanig dat hij de openbare weg kan bereiken. Voorts is niet relevant dat het voormalige zandpad, met het oog op zijn bedrijfsvoering, thans door [C] c.s. is voorzien van betonplaten, waardoor het aanzien van het erf is veranderd. Deze wijziging kan immers geen verandering brengen in de rechten van [A] c.s. Tot slot is ook niet relevant dat (naast [C] c.s.) alleen [A] c.s. nog gebruik maakt van de weg, nu voor het voortbestaan van een buurweg niet noodzakelijk is dat ook andere derden daarvan gebruik maken.
4.8. Aan [C] c.s. zal na te noemen tegenbewijs worden opgedragen
4.9. Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
in reconventie
4.10. De vordering in reconventie is afhankelijk van de beslissing in conventie en zal daarom worden aangehouden in afwachting van die beslissing.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. laat [C] c.s. toe tegenbewijs te leveren van het vermoeden dat met betrekking tot het voormalige zandpad over hun perceel aan de [weg 1] 54 te [plaats], thans kadastraal nummer 478, van (een bestemming tot) een buurweg sprake is,
5.2. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 26 augustus 2009 voor uitlating door [C] c.s. of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.3. bepaalt dat [C] c.s., indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4. bepaalt dat [C] c.s., indien hij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden oktober tot en met december 2009 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5. bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. J. van der Hulst in het gerechtsgebouw te Zwolle aan de Luttenbergstraat 5,
5.6. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7. houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
5.8. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Hulst en in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2009.