RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.440057-09
Uitspraak: 29 oktober 2009
(verdachte),
geboren op (geboortejaar),
wonende te (adres).
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2009. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. I. Petkovski, advocaat te Deventer.
De officier van justitie, mr. G.C. Pol, heeft ter terechtzitting gevorderd:
- vrijspraak van het onder 1, primair, ten laste gelegde;
- de veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1, subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde tot een werkstraf van 240 uur, met aftrek van voorarrest, en een gevangenisstraf van vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- de hoofdelijke toewijzing van de vordering benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging zoals ter zitting van 15 oktober 2009 gewijzigd)
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
Anders dan de verdediging komt de rechtbank tot de conclusie dat er in de planning, voorbereiding en uitvoering van de bedreiging tussen verdachte en (naam) sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking gericht op het plegen van die bedreiging. Uit de verklaring van (naam) blijkt dat voorafgaand met verdachte was afgesproken om benzine over de broek van (naam slachtoffer) te gieten om hem een lesje te leren. Voorts kan op grond van de zich in het dossier bevindende stukken worden geconcludeerd dat sprake is geweest van gezamenlijke uitvoeringshandelingen. Verdachte heeft bij het benzinestation een jerrycan met benzine aangeschaft die vervolgens door (naam) mee naar binnen is genomen in de woning van (naam slachtoffer). Op een bepaald moment is (naam slachtoffer) door verdachte en (naam) van de bank afgetrokken en naar buiten gegooid. Vervolgens is buiten benzine over zijn schoenen en kleding gegoten. Verdachte en (naam) verklaren verschillend over wie de bewuste handeling heeft verricht maar dit kan naar het oordeel van de rechtbank in het midden blijven. Voldoende is dat verdachte en (naam), willens en wetens, en derhalve met opzet, hebben samengewerkt in de feitelijke uitvoering van de voorgenomen bedreiging.
Gelet op voorgaande overwegingen ontbreekt het belang om de getuige (naam getuige) alsnog als getuige ter terechtzitting te horen omtrent ieders aandeel in het vergieten van de benzine en zal de rechtbank het daartoe strekkende verzoek van de verdediging afwijzen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1. hij op 21 februari 2009 te Deventer, tezamen en in vereniging met een ander, J. (naam slachtoffer) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk dreigend benzine over de schoenen en de kleding van die (naam slachtoffer) gegooid en die (naam slachtoffer) vastgehouden en gezegd: “Gooi het maar over hem heen en steek het maar aan.”;
2. hij op 21 februari 2009 te Deventer opzettelijk mishandelend, meermalen, (met kracht) heeft geslagen tegen het gezicht en de armen en die (naam slachtoffer) bij de keel en het haar heeft vastgegrepen, tengevolge waarvan (naam slachtoffer) enig lichamelijk letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
3. hij op 21 februari 2009 te Deventer, (naam slachtoffer) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die (naam slachtoffer) (nadat deze was overgoten met benzine) de woorden toegevoegd: “Je kleding kan nog steeds in de fik/brand” en die (naam slachtoffer) opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd: “Je neus staat nog recht, die moet scheef.” en “Ik laat je neus recht, als je nu laat zien wat je verdient per vier weken.”;
4. hij op 21 februari 2009 te Deventer opzettelijk en wederrechtelijk een (mobiele) telefoon, toebehorende aan (naam slachtoffer), heeft vernield door die (mobiele) telefoon op de grond te gooien.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
1 subsidiair
Medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, strafbaar gesteld bij artikel 285 jo 47 van het Wetboek van Strafrecht
2
Mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht
3
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht
4
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen, strafbaar gesteld bij artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf en bij de vaststelling van de
duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte is schuldig bevonden aan het plegen van ernstige feiten, te weten bedreiging, mishandeling en vernieling. Verdachte heeft op volstrekt ontoelaatbare wijze uiting gegeven aan zijn boosheid jegens het slachtoffer. Voor het slachtoffer moet het gebeuren een beangstigende ervaring zijn geweest. Door te handelen als bewezen verklaard heeft verdachte ook bijgedragen aan het gevoel van onveiligheid van de vriendin en het tienjarige zusje van het slachtoffer, die ten tijde van de gebeurtenissen in de woning aanwezig waren. Verdachte heeft met zijn handelwijze op geen enkele wijze rekening gehouden met de gevolgen die zijn handelen voor de slachtoffers zou kunnen hebben.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 1 september 2009 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met hetgeen is verwoord in de rapportage van het trajectconsult op 22 mei 2009, het voorlichtingsrapport van de reclassering van 8 juni 2009 en de onderzoeksrapportages van psychiater Bisch van 5 oktober 2009 en klinisch psycholoog Deenen van 6 oktober 2009. Uit het psychiatrisch en psychologisch onderzoek blijkt niet van aanwijzingen voor een persoonlijkheidsstoornis of ernstige psychiatrische problematiek. Wel is sedert enkele jaren sprake van een angststoornis en paniekaanvallen, waarvoor een behandeltraject loopt. De rapporterend psychiater en psycholoog achten verdachte volledig toerekeningsvatbaar. De kans op recidive acht de psycholoog zeer gering omdat verdachte first offender is, erg geschrokken is van de gevolgen, het maatschappelijk onaanvaardbare van zijn handelen inziet en geen contact meer onderhoudt met (naam), (naam slachtoffer) en de daarmee in verband staande vriendenkring.
De rechtbank ziet in het blanco strafblad van verdachte een reden om te bepalen dat een gedeelte van de op te leggen straf voorwaardelijk niet ten uitvoer zal worden gelegd. Omdat de reclassering niet heeft geadviseerd reclasseringstoezicht op te leggen en omdat verdachte zelf al contact had met een hulpverlener verbonden aan de Stichting Pelita, ziet de rechtbank er vanaf één of meer bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de straf te verbinden.
Bij het onderzoek ter zitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij (naam slachtoffer) rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van de bewezen verklaarde feiten. De hoogte van de materiële schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 362,--. De rechtbank begroot de immateriële schade naar redelijkheid en billijkheid op ten minste € 1.000,--.
De rechtbank acht de vordering derhalve tot een bedrag van € 1.362,-- voor hoofdelijke
toewijzing vatbaar en zal daarbij de schadevergoedingsmaatregel opleggen. De rechtbank zal de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27, 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 1, primair, ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
De gevangenisstraf zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank legt aan verdachte voorts op een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 200 uren.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 100 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf.
De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag.
Het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
Schadevergoeding
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij J. (naam slachtoffer), wonende te (adres) van een bedrag van € 1.362,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2009, tot aan de dag der algehele voldoening, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededaders van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 1.362,--, ten behoeve van het slachtoffer (naam slachtoffer), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 23 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mr. M. Willemse, voorzitter, mrs. F. Koster en A.J. Louter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. van den Hoek als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 oktober 2009.