ECLI:NL:RBZLY:2009:BK3322

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
9 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
160875 - HA ZA 09-1122
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Zomer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot veroordeling tot medewerking aan DNA-onderzoek in afstammingskwestie met minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 9 september 2009 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin eiser, een minderjarige, vorderde dat gedaagde, zijn moeder, zou worden veroordeeld om mee te werken aan een DNA-onderzoek. Eiser wilde zekerheid krijgen over de vraag of hij de biologische vader is van zijn zoon, [E]. Gedaagde was niet verschenen en had eerder geweigerd om mee te werken aan het DNA-onderzoek. De rechtbank oordeelde dat gedaagde niet kon worden gedagvaard in haar hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van [E], omdat in zaken betreffende afstamming waarbij een minderjarige is betrokken, bijzondere procedures en bepalingen gelden. De rechtbank benadrukte het belang van een bijzondere curator in dergelijke zaken. Eiser had een persoonlijk belang bij het DNA-onderzoek, zowel emotioneel als financieel, maar de rechtbank concludeerde dat de vordering prematuur was. Eiser had niet de mogelijkheid om een DNA-onderzoek uit te voeren met DNA-materiaal van [E], wat essentieel was voor de vordering. De rechtbank wees de vorderingen van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde op nihil werden begroot. Dit vonnis onderstreept de noodzaak van zorgvuldigheid in afstammingszaken, vooral wanneer minderjarigen betrokken zijn.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 160875 / HA ZA 09-1122
Vonnis van 9 september 2009
in de zaak van
[A], geboren op [geboortedatum] 1992,
verblijvende te [woonplaats],
ten deze vertegenwoordigd door zijn moeder in haar hoedanigheid van zijn wettelijk vertegenwoordiger [B],
wonende te [woonplaats]
eiseres,
advocaat mr. M.A.D. Kok te Ermelo,
tegen
[C],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- het tegen gedaagde verleende verstek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Gedaagde heeft in de periode van omstreeks december 2006 tot en met mei 2007 meermalen gemeenschap gehad met eiser, laatstelijk op 17 mei 2007. Op enig moment is gedaagde in verwachting geraakt. Tijdens de zwangerschap is het nog ongeboren kind erkend door [D]. Gedaagde is op [geboortedatum] 2008 bevallen van een zoon: [E] (hierna: [E]).
2.2. Eiser heeft gedaagde meermaals verzocht mee te werken aan een DNA-onderzoek teneinde zekerheid te krijgen over de vraag of hij de biologische vader is van [E]. Gedaagde heeft dit tot op heden geweigerd.
3. De vordering
3.1. Eiser vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad samengevat - gedaagde te veroordelen om na betekening van het vonnis haar medewerking te verlenen aan een door Verilabs Nederland B.V. uit te voeren DNA-onderzoek, door samen met [E] te verschijnen op de eerstvolgende oproep/uitnodiging die door eiser met Verilabs wordt gemaakt en aan gedaagde kenbaar is gemaakt, voor het uitvoeren van het onderzoek en tijdens die afspraak, op de wijze zoals voorgeschreven door Verilabs, DNA-materiaal van zichzelf en van [E] ter beschikking te stellen aan Verilabs zomede mee te werken aan afgifte van DNA-materiaal van [E], zulks op straffe van een door gedaagde aan eiser te verbeuren dwangsom van EUR 1.000,00 per keer (althans enige andere dwangsom) voor elke keer dat gedaagde na betekening van het vonnis in gebreke blijft aan het gevorderde te voldoen, met veroordeling van gedaagde in de kosten van de procedure.
3.2. Eiser heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij een persoonlijk belang heeft bij kennis over de vraag of hij de verwekker is van het kind, welk belang niet alleen van emotionele aard is, maar ook van financiële aard in verband met eventuele (toekomstige) alimentatieaanspraken van [E] jegens gedaagde. Daarnaast is de eis mede gegrond op het identiteitsrecht van [E], waardoor van gedaagde geëist kan worden dat zij haar medewerking verleent aan een DNA-onderzoek. In dat licht is het recht van het kind om zijn ouders te kennen vastgelegd in de artikelen 7 en 8 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK).
4. De beoordeling
4.1. Uit productie 7.3 bij de dagvaarding blijkt dat DNA-onderzoek door Verilabs plaatsvindt na monsterafname door de huisarts of op het lab van Verilabs. De rechtbank is van oordeel dat gedaagde niet kan worden veroordeeld tot het meewerken aan een DNA-onderzoek door middel van het toestaan DNA-materiaal af te nemen bij [E]. Voor zover eiser zijn vordering ook daartoe had willen doen strekken had hij [E] zelf in rechte dienen te betrekken, door gedaagde in haar hoedanigheid van met het ouderlijk gezag beklede ouder van [E] (mede) te dagvaarden. De vordering zal in zoverre dan ook worden afgewezen.
4.2. Het voorgaande brengt met zich dat de vordering van eiser gedaagde te veroordelen tot het meewerken aan een DNA-onderzoek, door middel van het afstaan van haar eigen DNA-materiaal, prematuur is. Zo lang eiser niet tevens de mogelijkheid heeft een DNA-onderzoek uit te voeren met DNA-materiaal van [E], heeft hij (nog) geen belang bij onderzoek van DNA-materiaal van gedaagde. Dit betekent dat ook dit onderdeel van de vordering zal worden afgewezen.
4.3. De rechtbank overweegt voorts nog dat in zaken betreffende afstamming waarbij een minderjarig kind is betrokken bijzondere bepalingen en (verzoekschrift)procedures gelden die dienen te prevaleren boven een vordering op grond van onrechtmatige daad. De minderjarige dient in zaken van afstamming vertegenwoordigd te worden door een bijzonder curator (vgl. artikel 1:212 BW). Nu voor het verkrijgen van zekerheid omtrent de vraag of [E] de zoon is van eiser afgifte van DNA door de minderjarige [E] nodig is, moet ook daarom worden geconcludeerd dat – zelfs al zou [E] zijn gedagvaard – deze door eiser gewenste zekerheid, niet kan worden gerealiseerd met een vordering zoals deze nu voorligt.
4.4. Eiser zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gedaagde worden begroot op: nihil.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt eiser in de proceskosten, aan de zijde van gedaagde tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Zomer en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2009.