vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Vonnis van 22 oktober 2008
in de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer: 127709 / HA ZA 06-1547
de vennootschap naar buitenlands recht
THE GOVERNOR AND COMPANY OF THE BANK OF SCOTLAND,
tevens h.o.d.n. Bank of Scotland,
gevestigd te Edinburgh (Verenigd Koninkrijk) en mede kantoorhoudende te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. E.A.M. Claassen,
advocaat mr. J.A. Trimbach te Hilversum,
[A],
voorheen h.o.d.n. DIS Installatietechniek,
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. P.T. Nieuwstad,
en in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer: 132030 / HA ZA 07-608 van
[A],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. P.T. Nieuwstad,
[B],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. R.K.E. Buysrogge.
Partijen zullen hierna De Bank, [A] en [B] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure met zaaknummer 127709 / HA ZA 06-1547
blijkt uit:
- de dagvaarding
- een conclusie van antwoord
- het incidentele vonnis van 28 maart 2007
- een conclusie van repliek
- een conclusie van dupliek.
Het verloop van de procedure met zaaknummer 132030 / HA ZA 07-608
blijkt uit:
- een conclusie van antwoord
- een conclusie van repliek
- een conclusie van dupliek
- een vonnis van 14 mei 2008
- een proces-verbaal van 24 juli 2008
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten in de hoofdprocedure
2.1. Op 15 juli 2006 heeft De Bank een brief ontvangen gericht aa[C en D] op briefpapier waarop onder andere naam, adres en rekeningnummer van het bedrijf van [A] staan vermeld. In die brief wordt een bedrag van EUR 47.992,00 genoemd voor diverse werkzaamheden.
2.2. De Bank heeft aan de heer [C] en mevrouw [D], hierna [C en D], een hypothecaire lening in depot ter beschikking gesteld.
2.3. De Bank heeft op grond van deze brief opdracht gegeven om op of omstreeks 16 augustus 2006 een bedrag ad EUR 47.992,00 ten laste van het bouwdepot over te maken op de girorekening van [A] bij de Postbank.
2.4. Vervolgens vernam De Bank van de heer [C] en mevrouw [D], dat zij nimmer opdracht aan De Bank hebben gegeven tot betaling aan [A]. Tevens deelden zij mede dat aan hun woning geen werkzaamheden (door [A]) zijn uitgevoerd.
2.5. [A] heeft nadrukkelijk erkend dat hij nimmer werkzaamheden heeft verricht voor de heer [C] en mevrouw [D] en ook nimmer een factuur heeft gemaakt aangaande werkzaamheden voor voornoemde personen.
2.6. [A] heeft van het van de Bank ontvangen bedrag EUR 44.800,00 overgemaakt op de girorekening 337637881 van [B].
2.7. Bij brief van 14 september 2006 heeft het administratiekantoor van De Bank [A] meegedeeld dat het bedrag van EUR 47.992,00 onverschuldigd is voldaan en hem gesommeerd dit bedrag binnen 14 dagen terug te betalen.
2.8. Op 6 december 2006 heeft De Bank beslag gelegd ten laste van [A].
3. De feiten in de vrijwaringsprocedure
3.1. [A] heeft op verzoek van de broer van [B], [broer van B], een bedrag overgemaakt van EUR 44.800,00 op 17 augustus 2006, nadat eerstgenoemde op
16 augustus 2006 EUR 47.992,00 heeft ontvangen van De Bank.
3.2. [A] wist dat [broer van B] de rekening van [B] gebruikte en dat die rekening van [B] als betaaladres voor [broer van B] fungeerde.
4. De beoordeling in de hoofdprocedure
4.1. De Bank vordert wegens onverschuldigde betaling om [A] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen om aan De Bank tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen de somma ad EUR 47.992,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 augustus 2006 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede [A] te veroordelen in de kosten van deze procedure en de kosten van het beslag.
4.2. [A] voert als verweer aan dat hij op 15 augustus 2006 een telefoontje kreeg van [Broer van B]. Deze vertelt hem dat er binnenkort abusievelijk een bedrag van EUR 47.992,00 op de rekening van [A] gestort zal worden. Het bedrag is bedoeld voor [broer van B]. Omdat het een “foutje” is, verzoekt [broer van B] aan [A] om het bedrag meteen over te maken naar rekeningnummer 337637881 ten name van zijn broer
[B], [adres]. [A] stemt hiermee, nietsvermoedend, in. Op grond hiervan acht hij zich niet gehouden het bedrag terug te betalen aan de Bank.
Primair beroept hij zich daarbij op art. 1(lees 6):204 lid 2 BW, stellende dat hij het bedrag althans het overgrote deel daarvan ad EUR 44.800,00 heeft doorbetaald in een periode waarin hij redelijkerwijze met de verplichting tot teruggave geen rekening hoefde te houden, daar [A] onbevoegd namens een ander het niet aan die andere verschuldigde bedrag heeft doorbetaald. De Bank had de ontvanger van het geld op grond van ongerechtvaardigde verrijking in rechte dienen te betrekken. Op grond hiervan dient de vordering te worden afgewezen.
4.3. Subsidiair stelt [A] zich op het standpunt dat hij redelijkerwijs geen rekening behoefde te houden met een verplichting tot teruggave van het bedrag, zodat hem niet kan worden toegerekend dat hij het geld heeft doorbetaald aan een derde. [A] kan dientengevolge niet worden toegerekend dat hij niet als een zorgvuldig schuldenaar in de zin van art. 1(lees 6):204 lid 1 voor het goed heeft zorggedragen. [A] wist immers niet, en behoefde ook niet te weten, dat er zonder rechtsgrond gepresteerd was. [A] was te goeder trouw ten aanzien van de feiten alsmede van de juridische situatie waarin de betaling is verricht. [A] wist dat [broer van B] tevens werkzaam was als hypotheekadviseur en het was voor [A] niet onaannemelijk dat in dat kader De Bank een bedrag aan [broer van B] zou betalen.
4.4. Meer subsidiair stelt [A] zich op het standpunt dat hij in ieder geval niet te kwader trouw is geweest in de zin van art. 6:205 BW. Twijfel over de rechtsgeldigheid van een betaling levert immers geen kwade trouw op. [A] had misschien wel behoren te weten dat er zonder rechtgrond gepresteerd was, dan wel had hij hiernaar enig onderzoek behoren in te stellen. [A] kan in dat geval hooguit aangemerkt worden als niet te goeder trouw en ook niet te kwader trouw. Immers, hij wist of vermoedde niet dat er zonder rechtsgrond was gepresteerd. Indien De Bank van mening is dat [A] wel te kwader trouw is geweest, dan dient De Bank die kwade trouw te bewijzen.
4.5. Nog meer subsidiair verzoekt [A] het terug te betalen bedrag te matigen tot
EUR 3.192,00 zijnde het niet aan [B] doorbetaalde deel van het van De Bank ontvangen geld.
4.6. Voor wat betreft de gevorderde rente is [A] van mening dat De Bank geen aanspraak kan maken op vergoeding van de rente, nu duidelijk is dat [A] het bedrag direct en te goeder trouw heeft overgemaakt aan een derde. [A] wist niet dat er zonder rechtsgrond gepresteerd was en hoefde er dan ook geen rekening mee te houden dat hij rente zou moeten betalen over het geldbedrag dat hij te goeder trouw, althans niet te kwader trouw, heeft doorbetaald aan een derde. Indien een geldsom is ontvangen in een periode dat de ontvanger, in deze [A], te goeder trouw is, hoeft over deze periode geen wettelijke rente te worden vergoed. Op grond van art. 1(lees 6):119 lid 1 BW is immers noodzakelijk dat [A] in verzuim was, hetgeen in de onderhavige situatie niet het geval is.
4.7. De rechtbank stelt voorop dat deze zaak internationaal-rechtelijke aspecten heeft. De bevoegdheid van de rechtbank moet worden bepaald naar regels van de EEX verordering. Op grond van art. 1 juncto 2 van die verordening is de rechtbank bevoegd van de vordering kennis te nemen.
4.8. Nagegaan zal worden welk recht van toepassing is in deze zaak. De grondslag van de vordering is onverschuldigde betaling. Op grond van regels van Nederlandse Internationaal Privaatrecht dient hier als aanknopingsfactor de nauwste betrokkenheid bij de rechtsverhouding. In dezen is dat het Nederlandse rechtstelsel, nu De Bank een betaling heeft verricht naar een gironummer van een Nederlander bij een Nederlandse bank zonder dat er recht op een tegenprestatie bestond.
4.9. Nu [A] erkend heeft geen werkzaamheden te hebben verricht voor de heer [C] en mevrouw [D] - de relatie van De Bank - staat vast dat De Bank onverschuldigd heeft betaald aan [A]. De Bank is in beginsel gerechtigd het betaalde zonder rechtsgrond, als onverschuldigd terug te vorderen van de ontvanger van het geld. In principe is [A] als ontvanger van de betaling dientengevolge verplicht het ontvangen bedrag terug te betalen. Dit kan anders zijn, indien (één van) de verweren van [A] slaagt/slagen.
4.10. Het primaire verweer van [A] houdt in dat hij bevrijd is van de verplichting tot terugbetaling, omdat hij het van De Bank ontvangen geld heeft doorbetaald in een periode dat hij geen rekening hoefde te houden met terugbetaling.
Om hierop met succes een beroep te kunnen doen moet sprake zijn van goede trouw van de ontvanger. [A] wist dat het geld hem niet toekwam. Op grond van art. 6:205 BW is hij, die weet of vermoedt dat het ontvangen geld niet aan hem verschuldigd is, te kwader trouw. Hij heeft ten onrechte niet geïnformeerd bij de betaler waarom aan hem betaald werd.
4.11. Ook het subsidiaire en het meer subsidiaire verweer falen vanwege het feit dat er sprake is van kwade trouw bij [A], terwijl goede trouw vereist is om deze verweren te laten slagen.
4.12. [A] heeft voorts nog aangevoerd dat De Bank uiterst onzorgvuldig heeft gehandeld door niet te verifiëren of de aan De Bank gegeven opdracht tot betaling uit het bouwdepot van [C] en [D] wel van een bevoegde opdrachtgever(s) afkomstig was. Dit verweer faalt eveneens, daar het [A] is die onzorgvuldig heeft gehandeld door bij De Bank niet te verifiëren waarom aan hem een betaling is gedaan, voordat hij het geld aan een derde doorbetaalde.
4.13. Nu alle verweren falen, dient het bedrag van EUR 47.992,00 te worden toegewezen. De Bank heeft aanspraak gemaakt op wettelijke rente. Gezien de vaststelling dat van kwade trouw gesproken moet worden, is [A] in gevolge artikel 6:205 BW in verzuim geraakt zonder dat daartoe een ingebrekestelling nodig was, zodat de vanaf
16 augustus 2006 de gevorderde rente zal worden toegewezen.
4.14. [A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van De Bank worden begroot op:
- dagvaarding EUR 84,87
- vast recht 1.055,00
- overige kosten 71,86
- salaris advocaat 3.576,00 (4 punten × tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 4.787,73
5. De beoordeling in de vrijwaringsprocedure
5.1. [A] vordert primair [B] te veroordelen, voor zover mogelijk gelijktijdig met het te wijzen vonnis in de hoofdzaak, datgene waartoe [A] in de hoofdzaak wordt veroordeeld. De rechtbank merkt op dat deze vordering alleen kan worden beoordeeld als vastgesteld is dat [A] onverschuldigd heeft voldaan aan [B]. Dit brengt mee dat de subsidiair gestelde vordering eerst voorligt.
5.2. [A] vordert op grond van onverschuldigde betaling om [B] te veroordelen bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad aan [A] te betalen een bedrag van
EUR 44.800,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 augustus 2006 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede [B] te veroordelen in de kosten van de procedure en het beslag.
De betaling aan [B] was onverschuldigd, daar het geld niet voor hem maar voor zijn [broer van B] was bestemd. Laatstgenoemde had [A] verzocht het van De Bank ontvangen geld te storten op het rekeningnummer van [B]. [A] is deze afspraak nagekomen op een bedrag van EUR 3192,00 na, omdat [broer van B] dat bedrag nog aan [A] verschuldigd was.
5.3. [B] betwist dat er sprake is van onverschuldigde betaling, daar de betaling is geschied naar aanleiding van een afspraak tussen [A] en [broer van B] en het geld bestemd was voor laatstgenoemde. Hij voert verder aan dat de in deze aangelegenheid verrichte rechtshandelingen niet door hem zijn verricht, maar door [broer B], die beschikte over zijn bankpas en zijn rekeningnummer gebruikte. Dit was, omdat [broer van B] niet op eigen naam zaken kon doen in verband met het feit dat laatstgenoemde in staat van faillissement verkeerde.
[B] heeft aanvankelijk gesteld dat hij van de afspraak tussen zijn broer en [A] op de hoogte was. Hierop is [B] bij conclusie van dupliek teruggekomen stellende dat hij niets van die afspraak af wist. Hij voert daarbij aan dat hij in 1994 zijn bankpas en pincode van zijn bankrekening aan zijn broer ter beschikking heeft gesteld en sindsdien niets meer te maken heeft gehad met die rekening. Ook bankafschriften heeft hij niet ontvangen
5.4. Een onverschuldigd betaald bedrag kan worden teruggevorderd als de betaling zonder rechtsgrond is geschied. In de onderhavige zaak heeft [A] aangevoerd dat hij alleen met [broer van B] te maken heeft gehad, met hem een afspraak had hoe het door hem ontvangen bedrag doorbetaald diende te worden. [A] heeft derhalve gehandeld op basis van een overeenkomst met degeen voor wie het geld bestemd was. Met andere woorden, hij heeft betaald aan zijn crediteur. Niet gesteld of gebleken is dat het geld niet ten goede is gekomen aan die crediteur, zodat ervan uitgegaan moet worden dat bevrijdend is betaald. Van onverschuldigde betaling is dan geen sprake.
De vordering zal worden afgewezen.
5.5. [A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [B] worden begroot op:
- betaald vast recht EUR 114,00
- in debet gesteld vast recht 941,00
- salaris advocaat 2.682,00 (3 punten × tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 3.737,00
6. De beslissing in de hoofdprocedure
De rechtbank
6.1. veroordeelt [A] om aan De Bank een bedrag van EUR 47.992,00 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 16 augustus 2006 te betalen,
6.2. veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van De Bank tot op heden begroot op EUR 4.787,73,
6.3. verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
7. De beslissing in de vrijwaringsprocedure
De rechtbank
7.1. wijst de vorderingen af,
7.2. veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van [B] tot op heden begroot op EUR 3.737,00, te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 1923.25.930 ten name van MvJ Arrondissement Zwolle onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer,
7.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y. Telenga en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2008.