vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 141587 / HA ZA 08-161
Vonnis van 26 augustus 2009
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
eiseres,
advocaat mr. J. Schep,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE DEVENTER,
zetelend te Deventer,
gedaagde,
advocaat mr. R.K.E. Buysrogge.
Partijen zullen hierna Achmea en de Gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- de akte overlegging nadere productie
- het pleidooi op 22 juni 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op woensdag 14 mei 2003 omstreeks 21.01 uur heeft binnen de bebouwde kom van de gemeente Deventer een eenzijdig verkeersongeval plaatsgehad op de rotonde gelegen in de Zweedsestraat ter hoogte van de kruising met de Londonstraat / Hannoverstraat. Daarbij is de bestuurder ([A]) van een vrachtwagencombinatie (trekker met oplegger), al rijdend op die rotonde met de linkerwielen over het verharde deel van het middeneiland gereden, waarna deze combinatie is gekanteld.
2.2. Als gevolg van het kantelen is de gehele rechterzijde van het voertuig beschadigd geraakt.
2.3. De rotonde betreft een zogenaamde tweestrooksrotonde, bestaande uit een middeneiland met daarom heen gelegen een betegelde strook en daarnaast een rijbaan ter breedte van 9 meter die bestaat uit twee rijstroken. De rijstroken zijn deels door een onderbroken streep en deels door een dubbele doorgetrokken streep van elkaar gescheiden.
2.4. Naar de toedracht van het ongeval en de technische staat van het daarbij betrokken voertuig is door de politie IJsselland een onderzoek ingesteld, waarvan een proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse is opgemaakt.
2.5. Achmea heeft de ongevallenanalist ing. N.L. Bosscha opdracht gegeven een onderzoek naar het ongeval in te stellen en daarover te rapporteren. In zijn rapport van 18 februari 2008 komt Bosscha tot de volgende conclusies:
2. Als oorzaak voor het gaan kantelen kan een combinatie van factoren worden genoemd, waaronder de gereden snelheid, de straal van de rotonde, de helling van de rijbaan/middeneiland, etc. Op het laatste moment voor de kanteling heeft [A] naar links gestuurd in verband met een personenauto (getuige [1]) welke gebruik maakte van de rechterrijbaan. Deze manoeuvre heeft naar alle waarschijnlijkheid het evenwicht in het krachtenspel (kantelproces) verstoord met als gevolg dat de oplegger is gaan kantelen.
3. De constructie van deze rotonde voldeed qua dwarsprofiel niet aan de gestelde aanbevelingen van het CROW. In plaats van de door het CROW genoemde maximale 8 cm (tussen het hoogste punt van het overrijdbare gedeelte en de rijbaan) blijkt dit hoogteverschil in casu 20 a 22 cm te zijn. Hoewel de stralen van de bochten en de breedtes van de rijstroken kunnen aansluiten bij de aanbevelingen van met name cirkelvormige 2 strooksrotondes is het de vraag of deze rotonde met uitsparingen in het middeneiland, een tamelijk smalle overrijdbare strook en afwijkende aansluitbogen, wel voldeed aan de door het CROW gestelde richtlijnen. Met een rijcurvesimulatieprogramma zou er gekeken kunnen worden of de aangelegde rotonde wel geschikt is voor vrachtwagens en met welke snelheid deze voertuigen de rotonde zouden kunnen nemen.
2.6. Het CROW afficheert zich als het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte; een non-profitorganisatie die praktisch toepasbare kennis voor beleidsvoorbereiding, planning, ontwerp, aanleg, beheer en onderhoud ontwikkelt, verspreidt en beheert. Het heeft aanbevelingen geschreven over de vormgeving en inrichting van rotondes. Ten aanzien van enkelstrooksrotondes heeft het CROW in hoofdstuk 6 van haar publicatie nummer 126 “Eenheid in rotondes” het volgende geschreven:
“Overrijdbare strook langs middeneiland
Om een rotonde compact vorm te geven maar wel de berijdbaarheid door vrachtverkeer te waarborgen, kan het middeneiland worden voorzien van een overrijdbare strook. In principe wordt deze strook alleen benut door vrachtverkeer met afwijkende lengte. De hoogte en helling van de overrijdbare strook is afgestemd op de bodemvrijheid van dit vrachtverkeer. Aanbevolen wordt om een helling van 1% (1:100) in combinatie met een rotondeblok toe te passen (hoogteverschil maximaal 0,08 m).”
2.7. In de aanbeveling van het CROW over tweestrooksrotondes staat:
“Aangezien de rijbaan van de rotonde in het algemeen voldoende breed is voor de passage van zwaar transport, wordt de overrijdbare strook op het middeneiland achterwege gelaten. (…) Met betrekking tot de inrichting van het middeneiland, de plaatsing van verlichting, bebording, bebakening en markering wordt verwezen naar hoofdstuk 6.”
3. De vordering
3.1. Achmea vordert betaling door de Gemeente van EUR 63.094,82 vermeerderd met rente en kosten. Het bedrag ziet op de schadevergoeding die zij op basis van de voor de vrachtwagencombinatie bestaande verzekeringsovereenkomst na het ongeval heeft uitgekeerd, alsmede op betaalde expertisekosten.
3.2. Achmea stelt daartoe, zakelijk weergegeven, dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door een rotonde in gebruik te nemen en voor het verkeer open te stellen, waarvan het overrijdbare gedeelte van het middeneiland hoger is dan door het CROW geadviseerd wordt.
Er zou sprake zijn van een gevaarlijke toestand die daarin bestaat dat:
- het overrijdbare gedeelte van het middeneiland te hoog is ten opzichte van de rijbaan, althans aanzienlijk hoger dan de aanbeveling van het CROW, namelijk 20 à 22 cm in plaats van 8 cm;
- de helling van het overrijdbaar gedeelte 8% is ten opzichte van de door het CROW geadviseerde 1%.
3.3. Achmea stelt dat aansprakelijkheid van de Gemeente is gebaseerd op artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (verder: BW), waarbij zij wijst op het Ferwerderadeel-arrest van de Hoge Raad van 9 januari 1942. Het gaat volgens Achmea om onrechtmatig handelen in die zin dat de Gemeente wegbeheerder of onderhoudsplichtige van de rotonde is en dat zij een zorgvuldigheidsnorm heeft overtreden, doordat zij een gevaarlijke situatie in het leven heeft geroepen en heeft laten voortbestaan en bovendien door daar niet voor te waarschuwen.
4. Het verweer
4.1. De Gemeente heeft de vordering van Achmea gemotiveerd betwist en voert daartegen aan, verkort weergegeven:
- dat de dagvaarding nietig is omdat daarin de grondslag van de ingestelde vordering ontbreekt;
- dat Achmea haar verwijt aan de gemeente dat de rotonde niet voldoet niet heeft onderbouwd;
- dat geen sprake is van onrechtmatig handelen van de Gemeente;
- dat het causale verband ontbreekt tussen het vermeende gebrek aan de rotonde en de schade;
- dat sprake is van eigen schuld van de vrachtwagenbestuurder ex artikel 6:102 BW;
- dat Achmea de gestelde schadeposten niet heeft gespecificeerd of onderbouwd.
Op de stellingen van partijen wordt hieronder, zo nodig, nader ingegaan.
5. De beoordeling
5.1. Het primaire verweer dat de Gemeente heeft opgeworpen betreft de vraag of de door Achmea uitgebrachte dagvaarding nietig is. Ingevolge artikel 111 sub d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient de dagvaarding naast de eis ook de gronden van die eis te bevatten, dat wil zeggen de feitelijke onderbouwing van hetgeen de eiser vordert. Na lezing van de dagvaarding moet het de rechter duidelijk zijn op grond van welke feiten en juridische argumenten eiser stelt recht te hebben op hetgeen hij van gedaagde vordert. Hoewel de dagvaarding lonkt naar mogelijke andere gronden, leidt de rechtbank er uit af dat Achmea haar vordering uiteindelijk baseert op onrechtmatig handelen van de gemeente jegens de bestuurder van de vrachtwagencombinatie uit hoofde van het in het leven roepen van een gevaarlijke situatie bij de rotonde. Daarmee is voldaan aan de eisen van voornoemd wetsartikel, zodat het primaire verweer wordt verworpen. De overige verweren zullen in het kader van de inhoudelijke beoordeling van het gevorderde aan de orde komen.
5.2. De grondslag van het gevorderde betreft de vraag of de Gemeente onrechtmatig handelen kan worden tegengeworpen in de zin van artikel 6:162 BW in navolging van het Ferwerderadeel-arrest van de Hoge Raad 9 januari 1942 (NJ 1942.295). Zoals Achmea dat tijdens het pleidooi heeft verwoord betreft de kern van de zaak het verwijt dat de Gemeente als wegbeheerder c.q. onderhoudsplichtige (in de zin van artikel 16 WVW) - met betrekking tot de rotonde aan de Zweedsestraat - een gevaarlijke situatie in het leven heeft geroepen en heeft laten voortbestaan. De rotonde had een gebrek bestaande uit een te hoog overrijdbaar gedeelte van het middeneiland, dat niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Daardoor is de vrachtwagencombinatie op 14 mei 2003 gekanteld.
5.3. Zoals de Gemeente terecht heeft aangevoerd kan Achmea zich ingevolge de Tijdelijke regeling verhaalsrechten van artikel 6:197 leden 2 en 3 als gesubrogeerd verzekeraar niet beroepen op de risicoaansprakelijkheid van de wegbeheerder ingevolge artikel 6:174 BW. Dit is door Achmea niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de stellingen van Achmea evenwel niet anders worden opgevat dan dat zij aanvoert dat de Gemeente als wegbeheerder c.q. onderhoudsplichtige verantwoordelijk en aansprakelijk is voor de gebrekkige toestand aan de rotonde, wat neerkomt op een verkapt beroep op artikel 6:174 BW en dus rechtens niet toegestaan is. Ook het beroep van Achmea op het Ferwerderadeel-arrest kan haar niet baten omdat die jurisprudentie nu juist gecodificeerd is in artikel 6:174 BW. Het debat dat partijen hebben gevoerd over de vraag wie ten aanzien van de rotonde als wegbeheerder moet worden aangemerkt, kan dus in het midden blijven. Het beroep van Achmea op artikel 16 Wegenwet, welk artikel inhoudt dat een gemeente er voor moet zorgen dat de binnen haar gebied liggende wegen, met uitzondering van de wegen die door het Rijk of een provincie worden onderhouden, in een goede staat verkeren, kan haar evenmin baten. Dat artikel ziet op de taak van de gemeente als wegbeheerder en heeft geen zelfstandige betekenis.
5.4. Daarmee ligt de vraag voor wat de Gemeente concreet als onrechtmatig handelen of nalaten in de zin van artikel 6:162 BW valt te verwijten. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een gebrek aan de rotonde, zoals door Achmea is gesteld. Dat volgt niet uit het rapport van Bosscha. Daarin staat slechts dat Bosscha zich afvraagt of de rotonde wel voldeed aan de door het CROW gestelde richtlijnen, alsmede dat die vraag mogelijk beantwoord kan worden door met een rijcurvesimulatieprogramma naar de rotonde te kijken, waarna beoordeeld kan worden of deze geschikt is voor vrachtwagens. Ook uit de CROWpublicaties over rotondes volgt niet dat de rotonde behept was met een gebrek. Allereerst kan aan die publicaties niet een concrete (rechts)norm worden ontleend. Zoals het CROW zelf ook aangeeft hebben haar publicaties slechts de status van aanbeveling. Daar komt bij dat de rotonde waar het hier om gaat als een tweestrooksrotonde moet worden aangemerkt, ten aanzien waarvan het CROW schrijft dat de overrijdbare strook op het middeneiland achterwege kan worden gelaten vanwege de breedte van de rijbaan. Slechts ten aanzien van de inrichting van het middeneiland wordt verwezen naar hoofdstuk 6, waarmee kennelijk bedoeld is de aankleding van het middeneiland. Aan de hand van de overgelegde foto’s stelt de rechtbank bovendien vast dat bij de betegelde strook naast het middeneiland een zogenaamd rotondeblok achterwege is gelaten, terwijl in confesso is dat een andere helling is toegepast, zodat het - mede gelet op de breedte van de rijbaan - de vraag is of de strook daadwerkelijk bedoeld was als overrijdbare strook en niet als aankleding, bijvoorbeeld voor het faciliteren van onderhoud van de beplanting op het middeneiland.
5.5. Achmea heeft geen ander gebrek aan de rotonde aangevoerd dan het hoogteverschil en de hellinghoek van de door haar als “overrijdbaar” aangeduide strook. Evenmin heeft zij feiten gesteld die kunnen worden gekwalificeerd als eigen toerekenbaar handelen van de Gemeente. Ten aanzien van de door Achmea gestelde waarschuwingsplicht van de Gemeente heeft Achmea niet gesteld dat de Gemeente op de hoogte was of had moeten zijn van het vermeende gebrek aan de rotonde. Het door Achmea overgelegde artikel uit de Apeldoornse Courant ziet op de problemen uit het verleden met betonnen randen die de rijstroken van elkaar gescheiden hielden en die daarna ook verwijderd zijn. De rechtbank is voorts van oordeel dat Achmea het causale verband tussen het omkantelen van de vrachtauto en het vermeende gebrek onvoldoende heeft onderbouwd omdat uit door haar overgelegde stukken, waaronder het rapport van Bosscha en het proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse, blijkt dat mogelijk andere oorzaken aan het kantelen van de vrachtwagencombinatie ten grondslag liggen.
5.6. Op grond van al bovenstaande is de conclusie dat het door Achmea gevorderde dient te worden afgewezen. Daarmee kunnen de verweren van de Gemeente met betrekking tot de subrogatie en de omvang van de schade en het beroep op eigen schuld onbesproken blijven.
5.7. Achmea zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente worden begroot op:
- vast recht 1.390,00
- salaris advocaat 3.576,00(4 punten × tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 4.966,00
5.8. De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen tot een (forfaitair) bedrag van EUR 131,00 aan salaris advocaat zonder dat betekening van het vonnis heeft plaatsgehad, verhoogd met een bedrag van EUR 68,00 indien en voor zover de veroordeelde partij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan de veroordeling heeft voldaan en het vonnis om die reden is betekend.
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. wijst de vorderingen af,
6.2. veroordeelt Achmea in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op EUR 4.966,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling, vermeerderd met een bedrag van EUR 131,00 voor nakosten, zonder dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgehad, verhoogd met een bedrag van EUR 68,00 indien en voor zover de veroordeelde partij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan deze proceskostenveroordeling zal hebben voldaan en het vonnis om die reden is betekend.
6.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug, mr. A.A.A.M. Schreuder en mr. J.N. Bartels en in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2009.