ECLI:NL:RBZLY:2009:BK4237

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
25 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
164203 - KG ZA 09-546
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M. Zomer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van beslagen en afgifte van voertuigen in kort geding

In deze zaak, die op 25 november 2009 door de Rechtbank Zwolle-Lelystad is behandeld, vorderden eisers de opheffing van verschillende beslagen en de afgifte van acht voertuigen. De beslagen waren gelegd op basis van een gepretendeerde bestuursaansprakelijkheid van de eisers, die bestuurders waren van de inmiddels failliete besloten vennootschap Personenvervoer [eiser] B.V. (PVV). De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van verzuim van de voorgeschreven vormen en dat de vordering van de gedaagden op de eisers niet ondeugdelijk was. De voorzieningenrechter concludeerde dat de eisers niet onevenredig in hun belangen werden getroffen door de beslagen, en wees de vordering tot opheffing van de beslagen af.

Ten aanzien van de voertuigen oordeelde de voorzieningenrechter dat eiseres sub 2, DJB, eigenaar was van de voertuigen en dat de gedaagde sub 1, J. Taxi B.V., deze op onrechtmatige wijze onder zich had genomen. Het beroep van J. Taxi B.V. op het retentierecht werd afgewezen. De vordering tot afgifte van de voertuigen werd toegewezen, met de oplegging van een dwangsom voor het geval de voertuigen niet binnen de gestelde termijn zouden worden afgegeven. De rechtbank veroordeelde de eisers in de proceskosten van de gedaagden, maar compenseerde de kosten tussen eisers en J. Taxi B.V. omdat beide partijen op enig punt in het ongelijk waren gesteld.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 164203 / KG ZA 09-546
Vonnis in kort geding van 25 november 2009
in de zaak van
1. [eiser],
wonende te Wielen (Duitsland),
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser] HARDENBERG BELEGGINGEN B.V.,
gevestigd te Hardenberg,
eisers,
advocaat mr. P.A.J.M. Lodestijn te Plasmolen (gemeente Mook en Middelaar),
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
J. TAXI B.V.,
gevestigd te Ruinen,
2. [gedaagde sub 2] h.o.d.n. Taxibedrijf [gedaagd[gedaagde sub 2],
wonende te [plaats],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 3] TAXI B.V.,
gevestigd te [plaats],
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 4] TAXI B.V.,
gevestigd te [plaats],
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TAXI [gedaagde sub 5] B.V.,
gevestigd te [plaats],
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WERQ PERSONEELSDIENSTEN B.V.,
gevestigd te [plaats],
7. de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 7] V.O.F., h.o.d.n. [gedaagde sub 7],
gevestigd te [plaats],
8. [gedaagde sub 8],
ex artikel 1:14 BW woonplaats hebbende te [plaats],
9. [gedaagde sub 9],
ex artikel 1:14 BW woonplaats hebbende te [plaats],
gedaagden,
advocaat mr. A.A. Bos te Zwolle.
Partijen zullen hierna [eiser] c.s. en Taxi c.s. genoemd worden. Eisers zullen afzonderlijk [eiser] en DJB genoemd worden. Gedaagden zullen afzonderlijk J. Taxi B.V., [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5], Werq, [gedaagde sub 7], [gedaagde sub 8] en [gedaagde sub 9], genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de bij brief van 16 november 2009 van de zijde van Taxi c.s. overgelegde producties
- de bij brief van 17 november 2009 van de zijde van [eiser] c.s. overgelegde productie
- de akte houdende aanvulling van eis van 18 november 2009
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser] c.s.
- de pleitnota van Taxi c.s..
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 3 augustus 2009 is de besloten vennootschap Personenvervoer [eiser] B.V. (hierna: PVV), statutair gevestigd te Hardenberg en kantoorhoudende te Coevorden, in staat van faillissement verklaard. Alle aandelen van PVV worden gehouden door DJB.
2.2. PVV verzorgde verschillende vormen van (taxi)vervoer, onder meer in opdracht van Connexxion en de gemeente Emmen. Door Taxi c.s. zijn diverse (vervoers)werkzaam-heden en diensten voor PVV verricht. Uit hoofde van deze werkzaamheden en diensten zijn door Taxi c.s. diverse facturen verzonden die voor een bedrag van EUR 373.578,43 onbetaald zijn gebleven.
2.3. Direct na het faillissement van PVV heeft J. Taxi B.V., dat met PVV een bedrijfsruimte in Ruinerveld huurde, een achttal auto’s die bij PVV in gebruik waren, onder zich genomen. Het gaat om:
- vier auto’s van het merk Opel, type Vivaro met de kentekens [AA-00-AA], [BB-11-BB], [CC-22-CC] en [DD-33-DD];
- vier auto’s van het merk Opel, type Omega met de kentekens [EE-44-EE], [FF-55-FF], [GG-66-GG] en [HH-77-HH]
2.4. J. Taxi B.V., [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] hebben op 18 augustus 2009 conservatoir beslag gelegd op:
a. twee auto’s van het merk Opel, type Vectra met de kentekens [II-88-II] en
[JJ-99-JJ];
b. alle gelden, geldswaarden, vorderingen en/of roerende zaken die geen registergoederen zijn die de besloten vennootschap [A] Holding B.V. onder zich heeft en/of verschuldigd is of zal worden aan [eiser] c.s.;
c. alle gelden, geldswaarden, vorderingen en/of roerende zaken die geen registergoederen zijn die de stichting Stichting Administratiekantoor [eiser] c.s. Hardenberg Beleggingen (STAK) onder zicht heeft en/of verschuldigd zal worden aan [eiser] c.s.
2.5. Taxi c.s. heeft, na daartoe op 16 september 2009 verlof te hebben verkregen van de voorzieningenrechter, beslag gelegd op de volgende onroerende zaken:
d. het (bedrijfs)pand, plaatselijk bekend [adres 1] te (7773 NL) [plaats];
e. het (kantoor)pand, plaatselijk bekend [adres 2] te (7771 BA) [plaats];
f. het (bedrijfs)pand, plaatselijk bekend [adres 3] te (7771 BB) [plaats];
g. het (bedrijfs)pand, plaatselijk bekend [adres 4] te (7741 KA) [adres];
h. het (bedrijfs)pand, plaatselijk bekend [adres 5] te (7903 TD) [plaats].
2.6. Voorts heeft Taxi c.s. op 17 september 2009 conservatoir (derden)beslag gelegd op:
i. alle gelden, geldswaarden, vorderingen en/of roerende zaken die geen registergoederen zijn, die de besloten vennootschap Auto Arena [eiser] Hardenberg B.V. onder zich heeft en/of verschuldigd is of zal worden aan [eiser] c.s.;
j. alle gelden, geldswaarden, vorderingen en/of roerende zaken die geen registergoederen zijn, die de besloten vennootschap Autobedrijf [eiser] B.V. onder zich heeft en/of verschuldigd is of zal worden aan [eiser] c.s.;
k. alle gelden, geldswaarden, vorderingen en/of roerende zaken die geen registergoederen zijn, die de besloten vennootschap Connexxion Taxi Services B.V. onder zich heeft en/of verschuldigd is of zal worden aan [eiser] c.s.
2.7. Bij exploot van 15 september 2009 heeft Taxi c.s. [eiser] c.s. gedagvaard tegen de zitting van de rechtbank Zwolle-Lelystad d.d. 6 oktober 2010. Taxi c.s. vordert in de hoofdzaak veroordeling van [eiser] c.s. tot betaling van in totaal EUR 373.578,43 aan Taxi c.s., te vermeerderen met rente en kosten.
3. Het geschil
3.1. [eiser] c.s. vordert, na aanvulling van eis, dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- de onder a, b, c, i, j en k, genoemde beslagen zal opheffen;
- J. Taxi B.V. zal veroordelen de in overweging 2.3. genoemde automobielen binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan DJB af te geven en wel door deze automobielen te (doen) bezorgen aan DJB op het parkeerterrein behorende bij Auto Arena, gevestigd te [plaats] aan het [adres 1], zulks op straffe van een dwangsom van EUR 5.000,00 voor elke dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat Taxi aan dit gebod niet volledig uitvoering geeft;
- Taxi c.s. hoofdelijk zal veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met nakosten.
3.2. Taxi c.s. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Ten aanzien van de vordering tot opheffing van de gelegde beslagen
4.1. De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
4.2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het ten laste van [eiser] onder [A] Holding B.V. gelegde (derden)beslag niet kan worden aangemerkt als een (loon)beslag in de zin van artikel 720 Rv juncto 475c Rv. De door [A] Holding B.V. aan [eiser] verschuldigde managementvergoeding is immers niet aan te merken als één van de in artikel 475c Rv genoemde periodieke betalingen. De omstandigheid dat [eiser] ten aanzien van dit (derden)beslag niet in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord vormt dan ook geen schending van de in artikel 720 Rv voorgeschreven plicht tot het oproepen van de schuldenaar in geval van beslag op een periodieke betaling als vermeld in artikel 475c Rv. Nu ook overigens niet is gebleken van verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen is hierin geen aanleiding gelegen de gelegde beslagen op te heffen.
4.3. De voorzieningenrechter overweegt dat het in de eerste plaats is aan degene die opheffing vordert van het conservatoir beslag aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen.
4.4. [eiser] c.s. betwist niet dat Taxi c.s. in verband met ten behoeve van PVV verrichte werkzaamheden en verleende diensten op 3 augustus 2009 een bedrag van in totaal EUR 373.578,43 van PVV te vorderen had.
4.5. In het uittreksel uit het handelsregister van 22 september 2009 is, naast DJB en L.H. de Jong, [eiser] aangeduid als bestuurder van PVV. Ook in het verslag ex artikel 73a Faillissementswet is opgenomen dat [eiser] bestuurder was van PVV. Gelet hierop moet vooralsnog worden aangenomen dat [eiser] feitelijk bestuurder was van PVV. Niet valt in te zien waarom de omstandigheid dat [A] Holding uit hoofde van een managementovereenkomst PVV heeft aangestuurd tot het oordeel zou moeten leiden dat [eiser] geen bestuurder kan zijn (geweest) van PVV, zoals door [eiser] c.s. is gesteld. In die overeenkomst staat immers uitdrukkelijk [eiser] genoemd als degene die de managementwerkzaamheden zal uitvoeren. Nu de stelling van [eiser] c.s. dat [eiser] geen bestuurder van PVV is, verder niet is onderbouwd gaat de voorzieningenrechter er vooralsnog vanuit dat de vermelding in het handelsregister correct is. De omstandigheid dat [eiser] door ernstige ziekte mogelijk feitelijk niet in staat is geweest PVV te besturen doet, waar daar verder ook aan zij, aan zijn verantwoordelijkheden als bestuurder niet af.
4.6. Taxi c.s. heeft haar vordering van EUR 373.578,43 (te vermeerderen met rente en kosten) op [eiser] c.s. gegrond op het onrechtmatig handelen van [eiser] en DJB als bestuurders van PVV doordat zij, ondanks de omstandigheid dat zij begin 2009 bekend waren met het feit dat PVV zwaar verlies leed en er geen mogelijkheden waren om dit te compenseren, de overeenkomsten met Taxi c.s. heeft gecontinueerd en tot het allerlaatste moment de schijn van kredietwaardigheid heeft gewekt en opgehouden.
4.7. [eiser] c.s. heeft in dit verband gesteld dat geen sprake is geweest van een situatie waarin [eiser] c.s., tegen beter weten in, tot het allerlaatste moment de schijn van kredietwaardigheid heeft gewekt en opgehouden. In de eerste plaats is vanwege ernstige ziekte aan de zijde van [eiser] vanaf januari 2009 geen contact mogelijk geweest tussen hem en Taxi c.s.. Wel zijn door de heer [B] namens PVV in het voorjaar van 2009 gesprekken gevoerd met Taxi en [gedaagde sub 3], waarbij van de zijde van PVV is aangegeven dat openstaande vorderingen zouden worden voldaan, hetgeen ook is gebeurd, aldus [eiser] c.s.. Eerst in juni/juli 2009 is gebleken dat een grootschalig vervoerscontract voor Zuidoost-Drenthe niet gegund is aan PVV waardoor het toekomstperspectief van PVV weinig rooskleurig is geworden. De hierna met Connexxion gevoerde onderhandelingen over een overname zijn vervolgens op 16 juli 2009 beëindigd. Eerst toen heeft, aldus [eiser] c.s., binnen DJB het idee postgevat dat PVV wellicht niet aan een faillissement kon ontkomen
4.8. De rechtbank overweegt dat uit de door beide partijen gestelde feiten blijkt dat PVV in 2009 in liquiditeitsproblemen verkeerde. Mogelijk zijn deze liquiditeitsproblemen voor een deel veroorzaakt door vertraagde betalingen van de kant van Connexxion. In het verslag ex artikel 73a Faillissementswet is echter aangegeven dat in 2008 al een verlies van afgerond EUR 259.000,00 is geleden. Daarnaast is door de heer [B], aldus het verslag, aangegeven dat PVV eind 2008 ‘zeer scherp’ heeft ingeschreven op een opdracht met als doel later grotere opdrachten te verwerven tegen betere prijzen. De naar aanleiding van deze inschrijving gegunde opdracht is verliesgevend gebleken. Gelet hierop is aannemelijk dat de liquiditeitsproblemen van PVV niet alleen zijn veroorzaakt door betalingsachterstanden aan de zijde van Connexxion. Vaststaat voorts dat PVV ondanks de liquiditeitsproblemen opdrachten aan Taxi c.s. heeft gecontinueerd, en/of nieuwe opdrachten is aangegaan, die voor een aanzienlijk deel onbetaald zijn gebleven. In hoeverre [eiser] c.s. wist of behoorde te weten dat het risico dat PVV zijn verplichtingen niet na zou kunnen komen en, vanwege het ontbreken van activa, geen verhaal zou bieden zeer groot was en in hoeverre [eiser] c.s. een zodanig verwijt treft dat hij persoonlijk jegens Taxi c.s. aansprakelijk is op grond van onrechtmatig handelen zal in de hoofdzaak moeten worden beoordeeld. Op dit moment is onvoldoende aannemelijk geworden dat de door Taxi c.s. gepretendeerde vordering op [eiser] c.s. ondeugdelijk is.
4.9. De vraag of het leggen van een conservatoir beslag als misbruik van recht en daarom als onrechtmatig moet worden aangemerkt, dient in beginsel te worden beantwoord aan de hand van de concrete omstandigheden ten tijde van de beslaglegging, waaronder de hoogte van de te verhalen vordering, de waarde van de beslagen goederen en de eventueel onevenredig zware wijze waarop de schuldenaar door het beslag op (een van) die goederen in zijn belangen wordt getroffen.
4.10. Volgens de bij de dagvaarding overgelegde taxatierapporten hebben de onroerende zaken waarop door Taxi c.s. beslag is gelegd een (totale) onderhandse vrijwillige verkoopwaarde van EUR 4.030.000,00 dan wel EUR 4.280.000,00. De taxatierapporten die betrekking hebben op onroerend goed waarop geen beslag is gelegd zijn hierbij buiten beschouwing gelaten. De onderhandse verkoopwaarde overtreft de in de pleitnota van [eiser] c.s. genoemde schuld aan ABN-AMRO van maximaal EUR 2.700.000 met ruim
EUR 1.300.000,00. Dat dit bedrag (veel) hoger is dan de gepretendeerde vordering van Taxi c.s. brengt niet met zich dat met het beslag op de onroerende zaken voldoende zekerheid is geboden. Taxi c.s. heeft in dit verband terecht gesteld dat de overgelegde taxatierapporten uitgaan van onderhandse vrijwillige verkoopwaarden en niet van de opbrengst bij gedwongen verkoop, terwijl deze doorgaans (veel) lager zullen zijn. Daarbij is door Taxi c.s. evenzeer terecht gesteld dat het niet onaannemelijk is dat de onroerende zaken, bestaande uit vier bedrijfspanden en een kantoorpand, gezien de economische situatie op dit moment moeilijk verkoopbaar zullen zijn. Voorts is van belang dat de hypothecaire inschrijving op de onroerende zaken in totaal EUR 6.000.000,00 beloopt, hetgeen betekent dat de schuld van [eiser] c.s. aan ABN-AMRO kan oplopen tot dit bedrag zonder dat het inmiddels door Taxi c.s. gelegde beslag daaraan in de weg staat. Tot slot is niet ondenkbaar dat op het onroerend goed nog door anderen beslag zal worden gelegd zodat een eventuele opbrengst van het beslagen goed onder (nog) meer schuldeisers moet worden verdeeld.
4.11. De stelling van [eiser] c.s. dat ABN-AMRO met het beslag op de onder a genoemde auto’s in de uitoefening van haar pandrecht wordt gefrustreerd nu zij op korte termijn ter vermindering van de schuld van [eiser] c.s., de aan haar verpande auto’s, waaronder de onder a genoemde, openbaar wenst te verkopen treft geen doel. Wanneer ABN-AMRO van oordeel was dat het gelegde beslag op de auto’s onrechtmatig was jegens haar, had het op haar weg gelegen van Taxi c.s. opheffing van het door hem gelegde beslag te vorderen. Nu hiervan niet is gebleken en ook anderszins niet is onderbouwd dat ABN-AMRO een groot belang hecht aan het uitbreiden van de reeds geplande openbare verkoop van de (niet beslagen) auto’s van [eiser] c.s. met de onder a genoemde auto’s, staat het pandrecht van ABN-AMRO, wat daar verder ook van zij, niet aan handhaving van het beslag op de onder a genoemde auto’s in de weg.
4.12. De omstandigheid dat de financiële status van DJB zodanig is dat ABN-AMRO van DJB eist dat binnen een verlaagde kredietlimiet wordt gebankierd, waardoor DJB zich gedwongen ziet alle beschikbare middelen aan te wenden ter reductie van de schuld aan ABN-AMRO, staat niet aan voortzetting van het beslag op de genoemde auto’s en het (derden)beslag onder Connexxion, in de weg. [eiser] c.s. heeft niet onderbouwd dat de met deze beslagen gemoeide gelden onmisbaar zijn voor het continueren van de kredietfaciliteit, dat de kredietfaciliteit niet op andere wijze is te reduceren en dat de consequenties van het niet reduceren van de kredietfaciliteit zodanig zullen zijn dat moet worden aangenomen dat [eiser] c.s. met het beslag op onevenredig zware wijze in zijn belangen wordt getroffen.
4.13. [eiser] c.s. heeft voorts onvoldoende onderbouwd dat [eiser] met de onder b, c, i en j, genoemde (derden)beslagen onevenredig in zijn belangen wordt getroffen. [eiser] heeft geen inzicht verschaft in zijn financiële positie en zijn mogelijkheden om uit zijn vermogen of andere inkomstenbronnen voorlopig in zijn levensonderhoud te voorzien. Nu Taxi c.s. ter zitting onweersproken heeft gesteld dat [eiser] over voldoende vermogen beschikt om in zijn levensonderhoud te voorzien is de enkele stelling van [eiser] dat hij op dit moment moet rondkomen van EUR 1.200,00 per maand onvoldoende om aan te nemen dat hij door genoemde (derden)beslagen onevenredig in zijn belangen wordt getroffen.
4.14. Gelet op het voorgaande zal de vordering de onder a, b, c, i, j en k, genoemde beslagen op te heffen worden afgewezen.
Ten aanzien van de vordering tot afgifte van de auto’s
4.15. Ondanks de omstandigheid dat de kentekenbewijzen van de auto’s op naam staan van PVV is de voorzieningenrechter vooralsnog van oordeel dat moet worden aangenomen dat DJB eigenaar is van genoemde auto’s en dat haar een vordering tot afgifte van de auto’s toekomt. Volgens het verslag ex artikel 73a Faillissementswet beschikt PVV immers niet over activa en waren de auto’s gehuurd van DJB. Dat de kentekenbewijzen op naam van PVV zijn gesteld omdat dit in verband met de taxivergunning nodig was acht de voorzieningenrechter een plausibele verklaring voor de discrepantie tussen de tenaamstelling van het kentekenbewijs en de eigendom van de auto’s.
Uit hetgeen door de heer [C], directeur van J. Taxi B.V., ter zitting is verklaard, blijkt dat J. Taxi B.V., na de berichten van het faillissement van PVV, auto’s die door PVV gebruikt werden onder zich heeft genomen. Van een situatie dat deze auto’s daarvoor al door J. Taxi B.V. werden gebruikt was geen sprake nu, zoals de heer [C] heeft verklaard, beide bedrijven gebruik maakten van hun eigen auto’s. Dit betekent dat J. Taxi B.V. de auto’s op onrechtmatige wijze onder zich heeft genomen. Onder deze omstandigheden kan het beroep van J. Taxi B.V. op het retentierecht niet slagen.
De vordering tot afgifte van de in overweging 2.3 genoemde auto’s zal derhalve worden toegewezen. De gevorderde dwangsom is toewijsbaar, met dien verstande dat deze zal worden gemaximeerd als na te melden.
4.16. [eiser] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij jegens de gedaagden 2 tot en met 9 in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van die gedaagden worden begroot op:
- vast recht EUR 262,00
- salaris advocaat 904,00
Totaal EUR 1.166,00
4.17. Aangezien tussen [eiser] c.s. en J. Taxi B.V. geldt dat beide partijen op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten tussen [eiser] c.s. en J. Taxi B.V. worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. beveelt J. Taxi B.V. om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de zich in haar macht bevindende, in rechtsoverweging 2.3 van dit vonnis bedoelde auto’s te (doen) bezorgen aan DJB op het parkeerterrein behorend bij Auto Arena, gevestigd t[plaats] aan het [adres 1],
5.2. bepaalt dat J. Taxi B.V. voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in strijd handelt met het onder 5.1 bepaalde, aan [eiser] c.s. een dwangsom verbeurt van EUR 5.000,00, tot een maximum van EUR 150.000,00,
5.3. wijst het meer of anders gevorderde af,
5.4. veroordeelt [eiser] c.s. hoofdelijk, des dat de één betalende, de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten van gedaagden 2 tot en met 9, tot op heden begroot op EUR 1.166,00,
5.5. compenseert de proceskosten tussen [eiser] c.s. en J. Taxi B.V., in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.6. verklaart het bepaalde in 5.1, 5.2 en 5.4 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Zomer en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2009.