ECLI:NL:RBZLY:2009:BK4813
Rechtbank Zwolle-Lelystad
- Eerste aanleg - meervoudig
- C.A.M. Heeregrave
- M.A. Wijnands-Veninga
- G.E.A. Neppelenbroek
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak in zaak van vermeende loverboypraktijken
In de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte, die ten laste was gelegd dat hij zich schuldig had gemaakt aan loverboy-praktijken, vond de zitting plaats op 5 juni 2008, 4 september 2009 en 9 november 2009. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. R.P.G. van der Weide, werd geconfronteerd met de eis van de officier van justitie, mr. A.J. de Loor, die een gevangenisstraf van 31 dagen en een werkstraf van 60 uur vroeg. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastelegging en dat vrijspraak gerechtvaardigd was.
De rechtbank, zittende in meervoudige kamer, heeft de bewijsvoering van het openbaar ministerie kritisch beoordeeld. De rechtbank kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte met het oogmerk van uitbuiting het slachtoffer had geworven, vervoerd of gehuisvest. Er was geen bewijs dat de verdachte het slachtoffer had gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen voor prostitutie. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een ongelijkwaardige machtsverhouding of dwang, die kenmerkend zijn voor loverboy-praktijken.
Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank geoordeeld dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De verdachte werd dan ook vrijgesproken van alle beschuldigingen. De uitspraak vond plaats op 23 november 2009, waarbij de rechtbank werd voorgezeten door mr. C.A.M. Heeregrave, met mrs. M.A. Wijnands-Veninga en G.E.A. Neppelenbroek als rechters. De griffier, mr. M. Nijhuis, was ook aanwezig bij de uitspraak.