De vaststaande feiten
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende
gemotiveerd betwist -mede op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van de overgelegde producties- voorshands het volgende vast:
1.1
[eisende partij] is op 2 april 2002 voor bepaalde tijd –en wel voor de periode van 2 april 2002 tot en met 31 maart 2003- in dienst getreden bij de besloten vennootschap [CPD] B.V. (hierna te noemen: [CPD] ) als Account Manager. De arbeidsovereenkomst, die per 31 maart 2003 voor onbepaalde tijd gold, kende een proeftijd van een maand.
1.2
Op 1 januari 2009 voerden [Z] en [Q] de algemene directie over [CPD]. Per 1 januari 2009 is [B] daar bij gekomen als financieel directeur. De aandelen van [CPD] werden (via een aantal besloten vennootschappen) voor 90% gehouden door [IT], een private investeringsmaatschappij.
1.3
[CPD] kende drie business units, te weten de businessunit Opstanden (waar polyester dakopstanden werden geproduceerd), de businessunit Putten en de businessunit Wind (waar polyester generatorkasten en neuskegels voor windmolens werden geproduceerd).
1.4
Bij vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 26 mei 2009 is [CPD] in staat van faillissement verklaard.
1.5
Na opzegging door de curator in voormeld faillissement is de tussen [CPD] en [eisende partij] gesloten arbeidsovereenkomst geëindigd op 7 juli 2009.
1.6
[gedaagde partij] is een in oktober 2008 opgerichte besloten vennootschap. Sinds 6 juli 2009 worden de aandelen daarvan voor 51% gehouden door [S] (via zijn persoonlijke holding), voor 44% door [DF] (via zijn persoonlijke holding) en voor 5% door [B] (via haar persoonlijke holding). De directie van [gedaagde partij] wordt sinds 6 juli 2009 gevormd door [B] als financieel directeur en (via zijn persoonlijke holding) door [S] als algemeen directeur.
1.7
Medio juli 2009 heeft [gedaagde partij] bepaalde tot de faillissementsboedel van [CPD] behorende activiteiten en daarmee verband houdende activa van de curator in dat faillissement overgenomen en gekocht.
1.8
Per 20 juli 2009 is [eisende partij] in dienst getreden bij [gedaagde partij] in de functie van Verkoopleider tegen een salaris dat laatstelijk € 2.523,14 bruto per maand bedroeg exclusief vakantiegeld. De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de bepaalde duur van zes maanden en wel vanaf 20 juli 2009 tot 19 januari 2010.
1.9
Voorafgaand aan het sluiten van voormelde tussen hen tot stand gekomen arbeidsovereenkomst zijn partijen een vaststellingsovereenkomst, gedateerd 20 juli 2009, aangegaan in verband met een toen tussen hen bestaand verschil van mening of de voorgenomen arbeidsovereenkomst van rechtswege, zonder dat voorafgaande toestemming is vereist, zal eindigen, zulks in verband met het bepaalde in artikel 7:667 lid 4 en lid 5 en 7:668a lid 1 en lid 2 BW. Partijen hebben bij die vaststellingsovereenkomst vastgesteld dat bij het aangaan van de beoogde arbeidsovereenkomst [gedaagde partij] nimmer kan worden aangemerkt als opvolgend werkgever ten opzichte van [CPD] als bedoeld in artikel 7:667 lid 5 en/of artikel 7:668a lid 2 BW en voorts dat de boogde arbeidsovereenkomst op de overeen te komen datum van rechtswege zal eindigen.
1.1
In de tussen partijen tot stand gekomen arbeidsovereenkomst is een proeftijdbeding van een maand opgenomen. Volgens de arbeidsovereenkomst geldt dit beding vanaf het moment van indiensttreding van [eisende partij].
1.11
[S] heeft in een gesprek met [eisende partij] op 18 augustus 2009 de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst opgezegd.
1.12
[S] heeft voormeld gesprek bevestigd in een aan [eisende partij] gericht schrijven van 20 augustus 2009. In dat schrijven staat, voor zover van belang:
“……
Bij deze bevestigen wij dat wij d.d. 18 augustus een gesprek hebben gehad waarin wij hebben aangegeven gebruik te maken van de wettelijke opzegtermijn van 1 maand en daarom de arbeidsovereenkomst hebben beëindigd. De beëindiging gaat in per 19 augustus 2009.
……”.
1.13
Bij schrijven van 22 augustus 2009 heeft [eisende partij] de nietigheid van het hem gegeven ontslag ingeroepen vanwege het ontbreken van een ontslagvergunning.
1.14
[eisende partij] is tot 19 augustus 2009 feitelijk werkzaam geweest voor [gedaagde partij].