ECLI:NL:RBZLY:2009:BK6650

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
4 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.600820-09
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.P.C. Obbink
  • J.E. Doornwaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een autokrik in Lelystad

In deze zaak, behandeld door de politierechter op 4 december 2009, staat de verdachte terecht voor poging tot zware mishandeling. De tenlastelegging betreft een incident dat plaatsvond op 9 november 2008 in Lelystad, waar de verdachte een autokrik naar het hoofd van het slachtoffer gooide, wat resulteerde in letsel. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. A.A. Hardouar, ontkent de beschuldigingen en stelt dat hij de krik enkel heeft gepakt om zichzelf te verdedigen tegen de mishandeling door portiers van een club. De officier van justitie, mr. M.J.E. Vink, betoogt dat er voldoende bewijs is voor de poging zware mishandeling, terwijl de verdediging zich beroept op schending van het recht op een eerlijk proces, omdat de verdachte niet voorafgaand aan zijn verhoor een advocaat heeft kunnen raadplegen (Salduz-verweer). De politierechter oordeelt dat de verklaring van de verdachte, afgelegd zonder advocaat, uitgesloten moet worden van het bewijs. Na beoordeling van de overige bewijsstukken, waaronder getuigenverklaringen, komt de politierechter tot de conclusie dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan poging tot zware mishandeling. De politierechter legt een taakstraf op van 60 uren, met vervangende hechtenis van 30 dagen bij niet-naleving, en beveelt de onttrekking van de in beslag genomen krik aan het verkeer. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een eerlijk proces en de gevolgen van bewijsuitsluiting door procedurele fouten.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector strafrecht
Parketnummer: 07.600820-09
Vonnis van de politierechter d.d. 4 december 2009
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 november 2009. Verdachte is verschenen en is bijgestaan door mr. A.A. Hardouar, advocaat te Lelystad. De officier van justitie, mr. M.J.E. Vink, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
2 De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 09 november 2008 in de gemeente Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- (met kracht) een (auto)krik naar het hoofd, in elk geval het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gegooid en/of
- (ten gevolge waarvan) (met) die krik de kin, althans het hoofd, in elk geval het lichaam, van die [slachtoffer] heeft geraakt en/of
- (met kracht) met een (auto)krik op/tegen de kin, althans het hoofd, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 09 november 2008 in de gemeente Lelystad opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), met een (auto)krik op/tegen de kin, althans het hoofd, in elk geval het lichaam heeft geraakt (door die krik naar het hoofd van die [slachtoffer] te gooien) en/of met een (auto)krik op/tegen de kin, althans het hoofd, in elk geval het lichaam heeft geslagen , waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De politierechter is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er ten aanzien van het primair ten laste gelegde voldoende wettig en overtuigend bewijs is om de poging zware mishandeling bewezen te verklaren. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend de krik te hebben gepakt.
Er is naar mening van de officier van justitie geen sprake van een noodweersituatie, nu verdachte de tijd heeft gehad en genomen om naar zijn auto te lopen en vervolgens de krik te pakken. Gezien deze verklaring heeft zich niet één feitencomplex voorgedaan.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard, dat hij op 9 november 2008 in Club Lila aanwezig was, dat hij door drie portiers uit de club is gezet en vervolgens is mishandeld door deze portiers. Om hen af te schrikken heeft verdachte een krik uit de auto gepakt. Verdachte ontkent echter daarmee geslagen te hebben.
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat het recht op een eerlijk proces, zoals is vastgelegd in artikel 6 van het EVRM, is geschonden, nu hij niet voorafgaand aan zijn eerste verhoor een raadsman heeft kunnen raadplegen (Salduz-verweer). Bovendien is verdachte niet gehoord in de aanwezigheid van een tolk. Gelet op deze schendingen heeft de raadsvrouw verzocht de verklaring van verdachte afgelegd bij de politie op 9 november 2008 uit te sluiten van het bewijs.
Met betrekking tot het ten laste gelegde heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. Verdachte ontkent met de krik geslagen te hebben. De verklaringen van getuige [getuige] en aangever [slachtoffer] zijn tegenstrijdig en bieden geen ondersteunend bewijs voor het eventuele letsel wat aangever [slachtoffer] zou hebben opgelopen.
Subsidiair heeft de raadsvrouw ontslag van alle rechtsvervolging bepleit omdat sprake was van noodweerexces. Verdachte wilde zichzelf verdedigen tegen de mishandeling door de portiers en heeft daarbij de kennelijke grenzen van proportionaliteit overschreden. Deze overschrijding was het gevolg van de mishandeling.
4.3 Het oordeel van de politierechter
Met betrekking tot het door de raadsvrouw aangevoerde Salduz-verweer staat naar het oordeel van de politierechter vast dat verdachte niet is gewezen op het recht om voorafgaand aan het verhoor een advocaat te raadplegen. De Hoge Raad heeft uit de rechtspraak van het EHRM afgeleid dat op grond van artikel 6 van het EVRM de verdachte de gelegenheid moet worden geboden om voorafgaand aan het verhoor door de politie over zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit een advocaat te raadplegen.
Nu verdachte voor de aanvang van zijn verhoor op 9 november 2009 niet de gelegenheid is geboden, dat recht te verwezenlijken, is dit recht geschonden.
De politierechter is van oordeel dat in onderhavige situatie dit vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering moet leiden tot uitsluiting voor het bewijs van de verklaring van verdachte afgelegd op 9 november 2009. Het verweer dat de verklaringen van verdachte van bewijs moeten worden uitgesloten, nu hij niet is gehoord in aanwezigheid van een tolk, behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking meer.
De politierechter ziet zich vervolgens voor de vraag geplaatst of er voldoende wettig bewijs aanwezig is om te komen tot een veroordeling ter zake van de primair ten laste gelegde poging zware mishandeling, dan wel de subsidiair ten laste gelegde mishandeling. De politierechter is dienaangaande van oordeel dat uit de aangifte van [slachtoffer] naar voren komt dat verdachte een krik naar zijn hoofd heeft gegooid. Aangever verklaart immers: “Een man met een wit T-shirt aan (later aangewezen als verdachte) gooide met een autokrik naar mijn hoofd, ik voelde een klap tegen mijn hoofd en heb letsel aan mijn gezicht, aan mijn onderlip”. In een aanvullend proces-verbaal ( één dag na de aangifte) geeft aangever aan dat hij een schaafwond heeft ter grootte van een euromunt op zijn kin. Naast dit wettige bewijsmiddel bevindt zich in het dossier ook een getuigenverklaring van de collega portier van aangever [slachtoffer], getuige [getuige]. Laatsgenoemde verklaart dat hij een man met een wit T-shirt een krik ziet gooien richting het hoofd van collega. Hij ziet vervolgens dat de krik [slachtoffer] half raakt op zijn kin. Ter terechtzitting van 20 november 2009 heeft verdachte verklaard dat hij de krik uit de auto heeft gepakt om de aangever en getuige af te schrikken. Deze verklaring tezamen met de aangifte en de getuigenverklaring leidt tot de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
De aard en uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte, het gooien met een krik richting het hoofd van een persoon, is in zijn algemeenheid voldoende voor het doen ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. Derhalve is op basis van dat handelen tezamen met de aangifte en de verklaring van getuige [getuige] te bewijzen dat er een aanmerkelijke kans was dat zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan en dat de verdachte die kans ook bewust heeft aanvaard.
Met betrekking tot het beroep op noodweerexces ziet de politierechter zich allereerst gesteld voor de vraag of sprake was van een wederrechtelijke aanranding. Met de officier van justitie is de politierechter van oordeel dat op het moment dat verdachte naar de auto liep om de krik te pakken er in ieder geval geen sprake meer was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Mocht er voorafgaande aan het pakken van de krik zich wel een noodweersituatie hebben voorgedaan dan is de politierechter van oordeel dat verdachte, die zich heeft willen verdedigen tegen de wederrechtelijke aanranding, niet heeft voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Verdachte kon zich immers op het moment dat hij naar zijn auto liep om de krik te pakken, onttrekken aan de aanranding door in de auto te gaan zitten, weg te rijden of anderszins te ontkomen. Daarnaast concludeert de politierechter dat er niet is gebleken dat er bij verdachte sprake was van een hevige, door de aanranding veroorzaakte gemoedstoestand op grond waarvan diens verdediging verder ging dan noodzakelijk was. Gelet op het vorengaande faalt het beroep op noodweerexces.
Op grond van het hiervoor overwogene acht de politierechter wettig en overtuigend bewezen dat verdachte (hij):
op 09 november in de gemeente Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- een autokrik naar het hoofd van die [slachtoffer] heeft gegooid en
- ten gevolge waarvan met die krik de kin van die [slachtoffer] heeft geraakt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De politierechter acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van het primair ten laste gelegde gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, bij niet uit voeren te vervangen door 30 dagen hechtenis.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd rekening te houden met de omstandigheden waaronder verdachte de gedraging heeft verricht. Verdachte is bereid een taakstraf uit te voeren.
6.3 Het oordeel van de politierechter
De politierechter is met partijen van oordeel dat met een taakstraf kan worden volstaan, gezien de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden.
7 Beslag
De officier van justitie heeft gevorderd de onder verdachte in beslag genomen krik te onttrekken aan het verkeer.
De raadsvrouw heeft verzocht om de teruggave van de in beslag genomen krik.
De politierechter is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen krik dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien dit voorwerp op grond van artikel 36c van het Wetboek van Strafrecht daarvoor vatbaar is.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De politierechter:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het primair bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot zware mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht;
Strafoplegging
- legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 60 uren, bij niet uitvoeren te vervangen door 30 dagen hechtenis;
Beslag
-beveelt de van de onder verdachte inbeslaggenomen krik onttrekking aan het verkeer.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P.C. Obbink politierechter, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Doornwaard, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 4 december 2009.