ECLI:NL:RBZLY:2009:BK8580

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
22 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
416876 CV 08-12239
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering in effectenlease-zaak na niet gemaakte keuze uit aflosmogelijkheden

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 22 juli 2009, stond de vordering van de eisende partij, een buitenlandse vennootschap, centraal. De zaak betrof een effectenlease-overeenkomst met Dexia, waarbij de deelnemer geen keuze had gemaakt uit de geboden aflosmogelijkheden na het sluiten van een vaststellingsovereenkomst, de Dexia Aanbod Overeenkomst. De rechtbank oordeelde dat door het uitblijven van een keuze er geen vordering van Dexia op de deelnemer kon ontstaan, en dus ook geen overdracht van vorderingen aan de eisende partij. De vordering van de eisende partij werd afgewezen, en de rechtbank veroordeelde de eisende partij in de proceskosten van de gedaagde partij.

De procedure begon met tussenvonnissen op 3 december 2008 en 1 april 2009, waarbij de gedaagde partijen in conventie en eisende partijen in reconventie werden genoemd. De rechtbank verduidelijkte dat de gedaagde 2 een gevoegde partij was. Na de tussenvonnissen volgden akten van uitlating van beide partijen, waarna de zaak werd verwezen naar de rol voor het wijzen van vonnis.

In de beoordeling van de zaak werd vastgesteld dat de deelnemer slechts in aanmerking kwam voor de mogelijkheden van het Dexia Aanbod indien hij op de afloopdatum geen achterstand had in zijn verplichtingen jegens Dexia. De rechtbank concludeerde dat Dexia geen vorderingen op de deelnemer had, omdat deze geen keuze had gemaakt uit de aflosmogelijkheden. Dit leidde tot de afwijzing van de vordering van de eisende partij, die ook subsidiair had betoogd dat er een vaststellingsovereenkomst was ontstaan op basis van de WCAM-overeenkomst. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet als 'gerechtigde' kon worden aangemerkt, waardoor ook deze subsidiaire vordering niet kon standhouden.

Uiteindelijk werden de vorderingen van de eisende partij afgewezen, en werd deze veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij, die ook in reconventie zijn vorderingen zag afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van het maken van keuzes in overeenkomsten en de gevolgen van het niet voldoen aan verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Lelystad
zaaknr.: 416876 CV 08-12239
datum : 22 juli 2009
Vonnis in de zaak van:
de buitenlandse vennootschap [EISENDE PARTIJ],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eisende partij,
gemachtigde mr. G.J. Schras
tegen
1.[GEDAAGDE 1],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde mr. G. van Dijk.
en
2. [GEDAAGDE 2],
wonende te [woonplaats],
gevoegde partij in conventie en in reconventie,
gemachtigde mr. G. van Dijk.
De eisende partij wordt hierna [eisende partij] genoemd, terwijl [gedaagde 1] en [gedaagde 2] –waar mogelijk- tezamen [gedaagde partij] worden genoemd.
De (verdere) procedure
Op 3 december 2008 en op 1 april 2009 zijn in deze zaak tussenvonnissen gewezen. In laatstgemeld vonnis zijn in de kop daarvan abusievelijk zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] als gedaagde partij in conventie tevens eisende partij in reconventie vermeld. [gedaagde 2] is echter gevoegde partij in conventie en in reconventie, zoals hierboven is weergegeven.
Na het tussenvonnis van 1 april 2009 heeft [eisende partij] een akte uitlating genomen en hebben [gedaagde partij] een akte uitlating na tussenvonnis genomen. Vervolgens is de zaak verwezen naar de rol voor het wijzen van vonnis.
De (verdere) beoordeling
In conventie
1.
Bij voormelde akte heeft [eisende partij] een exemplaar van de zgn. “Overeenkomst Dexia Aanbod” (hierna verder “de Dexia Aanbod overeenkomst” te noemen) overgelegd. Voor zover nog van belang staat daarin onder meer het volgende:
“……
Artikel 1 Algemene Bepalingen
……
1.1.1 In deze overeenkomst hebben de navolgende met een hoofdletter geschreven woorden de daarachter vermelde betekenis:
……
Afloopdatum: de dag waarop de reguliere looptijd van de DA-Effectenlease-overeenkomst verstrijkt,of, indien die dag geen Beursdag is, de eerstvolgende Beursdag na die dag;
……
Artikel 1.2 Dexia Aanbod
……
1.2.2 De DA-effectenlease-overeenkomst die afloopt op of na 1 april 2003
Indien de DA-Effectenlease-overeenkomst is aangegaan vóór 1 januari 2003 en op of na 1 april 2003 na voltooiing van de reguliere looptijd afloopt met een (fictieve) restschuld dan kan Deelnemer voor één van de volgende mogelijkheden van het Dexia Aanbod kiezen:
Verkoopmogelijkheid
(……)
Overnamemogelijkheid
(……)
Verlengingsmogelijkheid
(……)
1.2.3
De DA-Effectenlease-overeenkomst die voor 1 april 2003 afloopt
Indien de DA-Effectenlease-overeenkomst tussen 1 januari 2001 en 1 april 2003 na voltooiing van de reguliere looptijd met een (Fictieve) Restschuld is –danwel zal zijn- afgelopen, dan kan Deelnemer voor één van de volgende mogelijkheden van het Dexia Aanbod kiezen:
Verkoopmogelijkheid
(……)
Overnamemogelijkheid
(……)
Verlengingsmogelijkheid
(……)
1.2.4 Deelnemer komt slechts in aanmerking voor één van de mogelijkheden van het Dexia Aanbod genoemd in artikel 1.2.2 of 1.2.3 indien Deelnemer op de Afloopdatum geen achterstand heeft terzake van verplichtingen jegens Dexia tot:
I betaling van maantermijnen ……uit hoofde van een DA-Effectenlease-overeenkomst of enige NDA-Effectenlease-overeenkomst en/of
II betaling van opeisbare verplichtingen die ouder zijn dan drie maanden uit hoofde van enige andere Effectenlease-overeenkomst,
(……)”
2.
Bij haar voormelde akte heeft [eisende partij] aangegeven dat Dexia geen keuzeformulieren aan [gedaagde 1] heeft gezonden, omdat hij niet in aanmerking kwam voor de verruimde afwikkelingsmogelijkheden van het Dexia aanbod; dit, naar [eisende partij] heeft betoogd, ingevolge het bepaalde in artikel 1.2.4. van de Dexia Aanbod overeenkomst. Volgens [eisende partij] had [gedaagde 1] namelijk niet aan zijn betalingsverplichtingen uit hoofde van de aandelenlease-overeenkomsten voldaan en zijn deze daarom voor de Afloopdata daarvan door Dexia beëindigd.
3.
Gelet op voormeld betoog van [eisende partij] kan de kantonrechter niet inzien hoe Dexia uit hoofde van de met [gedaagde 1] gesloten Dexia Aanbod overeenkomsten de beweerdelijk aan [eisende partij] gecedeerde geldvorderingen op [gedaagde 1] heeft gehad. Die vorderingen zou Dexia slechts gehad hebben als Dexia met [gedaagde 1] ten aanzien van de met hem afgesloten aandelenlease-overeenkomsten (telkens) nader één van de afwikkelingsmogelijkheden als genoemd in de artikelen 1.2.2. of 1.2.3 van de Dexia Aanbod overeenkomsten zou zijn overeengekomen. In dat geval zouden de daaruit voortgespruit zijnde geldvorderingen feitelijk in de plaats gekomen zijn van de vorderingen van Dexia uit hoofde van de aandelenlease-overeenkomsten. Daarvan is bij gebreke van een (telkens) door [gedaagde 1] gemaakte keuze uit die afwikkelingsmogelijkheden echter geen sprake geweest.
Nu voorts naar het oordeel van de kantonrechter de Dexia Aanbod overeenkomsten afzonderlijke, van de onderliggende aandelenlease-overeenkomsten te onderscheiden overeenkomsten betreffen –het betreffen naar zijn oordeel vaststellingsovereenkomsten als bedoeld in artikel 7:900 lid 1 BW- en voorts in de Dexia Aanbod overeenkomsten ook niets is bepaald voor de situatie dat geen keuze wordt gemaakt uit de afwikkelingsmogelijkheden als vermeld in de artikelen 1.2.2 en 1.2.3- kan naar het oordeel van de kantonrechter niet worden volgehouden dat Dexia uit hoofde van de Dexia Aanbod overeenkomsten geldvorderingen op [gedaagde 1] heeft gehad.
4.
Omdat Dexia de door [eisende partij] tegen [gedaagde 1] ingestelde vorderingen uit hoofde van de Dexia Aanbod overeenkomsten nooit heeft gehad, kan zij deze ook nimmer aan [eisende partij] hebben overgedragen en heeft [eisende partij] deze dus evenmin. Dit betekent dat de vordering van [eisende partij], voor zover deze gebaseerd is op de met [gedaagde 1] gesloten Dexia Aanbod overeenkomsten, geen stand houdt.
5.
[eisende partij] heeft haar vordering subsidiair gebaseerd op het betoog dat tussen Dexia en [gedaagde 1] een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen op basis van de door het Gerechtshof te Amsterdam bij beschikking van 25 januari 2007 algemeen verbindend verklaarde WCAM-overeenkomst. Om gebondenheid aan die overeenkomst te voorkomen had [gedaagde 1] vóór 31 juli 2007 een opt-outverklaring moeten uitbrengen, hetgeen hij volgens [eisende partij] niet heeft gedaan. De vordering uit hoofde van deze vaststellingsovereenkomst is aan [eisende partij] gecedeerd, aldus [eisende partij]. Dit subsidiaire betoog van [eisende partij] gaat evenmin op.
Niet alleen heeft [gedaagde 1] een verklaring overgelegd van 6 maart 2007 aan notaris Kielstra van Leaseproces, waaruit blijkt dat er namens hem wél tijdig een opt-out verklaring is uitgebracht, daarbij komt dat de WCAM-overeenkomst verbindend is verklaard voor de personen, die in artikel 2 van die overeenkomst als “gerechtigden” zijn omschreven. “Gerechtigden” zijn volgens dat artikel degenen die met Dexia een effectenlease-overeenkomst zijn aangegaan, tenzij deze vallen onder één van de in artikel 2.2 en 2.3 genoemde uitzonderingsgevallen. In artikel 2.2 onder f. van de WCAM-overeenkomst is bepaald, dat geen gerechtigde is degene die een effectenlease-overeenkomst is aangegaan, die onderwerp is van een met Dexia gesloten minnelijke regeling, zoals bij acceptatie van het Dexia Aanbod. Nu tussen Dexia en [gedaagde 1] ten aanzien van de aandelenlease-overeenkomsten de Dexia Aanbod overeenkomsten zijn gesloten, kan [gedaagde 1] niet als “gerechtigde” bij de WCAM-overeenkomst worden aangemerkt. Hieruit volgt dat Dexia geen vordering op [gedaagde 1] heeft gehad uit hoofde van die WCAM-overeenkomst. Dexia kan deze beweerde vordering dus evenmin aan [eisende partij] hebben overgedragen, zodat [eisende partij] deze ook niet heeft. Het door [eisende partij] subsidiair aan haar vordering ten grondslag gelegde betoog gaat dan ook niet op.
6.
Op grond van het vorenstaande zullen de vorderingen van [eisende partij] worden afgewezen. Hetgeen [gedaagde partij] verder nog hebben aangevoerd tegen de vordering van [eisende partij] kan bij gebreke van belang hierbij onbesproken blijven.
7.
[eisende partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskoten van [gedaagde partij] worden veroordeeld, zijnde het salaris gemachtigde van € 1.500,00 (2 1/2 punt x tarief van € 600,00 per punt).
In reconventie
8.
[eisende partij] heeft haar vordering in conventie gebaseerd op de stellingname dat Dexia haar vorderingen op [gedaagde 1] uit hoofde van de Dexia Aanbod overeenkomsten en –subsidiair- uit hoofde van de algemeen verbindend verklaarde WCAM-overeenkomst aan haar heeft overgedragen. Zoals de kantonrechter in conventie echter heeft overwogen en beslist, heeft Dexia die vorderingen op [gedaagde 1] nooit gehad, kan Dexia die vorderingen dan ook niet hebben overgedragen en heeft ook [eisende partij] dus geen vordering op [gedaagde 1]. Dit in aanmerking nemende, en nu is gesteld noch gebleken dat de gehele rechtsverhouding, die tussen Dexia en [gedaagde 1] is ontstaan door het sluiten van de Dexia Aanbod overeenkomsten, naar [eisende partij] is overgegaan, is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde 1] onvoldoende belang heeft bij zijn reconventionele vorderingen. Deze zullen daarom worden afgewezen.
9.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] (door haar voeging heeft [eisende partij] extra kosten gemaakt) zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, zijnde het salaris gemachtigde van € 750,00 (2 ½ punt x tarief van € 600,00 per punt x 0,5).
De beslissing
De kantonrechter:
In conventie
- wijst de vordering af;
- veroordeelt [eisende partij] in de kosten van het geding. Deze kosten worden, voor zover tot op heden aan de zijde van [gedaagde partij] gevallen, bepaald op € 1.500,00 voor salaris gemachtigde.
In reconventie
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt [gedaagde partij] in de kosten van het geding. Deze kosten worden, voor zover tot op heden aan de zijde van [eisende partij] gevallen, bepaald op € 750,00 voor salaris gemachtigde;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. M.J.C.M. Manders kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 22 juli 2009, in tegenwoordigheid van de griffier.