RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.607353-08; 07.602164-07 (TUL) (P)
Uitspraak: 5 oktober 2009
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg op 21 september 2009.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.J. Buis, en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. H.A. Rispens, advocaat te Almere en de verdachte naar voren is gebracht.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 oktober 2008 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn, verdachtes, echtgenote genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes in haar (boven)arm heeft gestoken/geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 oktober 2008 in de gemeente Almere opzettelijk mishandelend een persoon (te weten zijn, verdachtes, echtgenote, genaamd [slachtoffer 1]), met een mes in haar (boven)arm heeft gestoken/geprikt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
2.
hij op of omstreeks 19 oktober 2008 in de gemeente Almere opzettelijk mishandelend een persoon (te weten zijn, verdachtes, stiefzoon, genaamd [slachtoffer 2]), op/tegen de (linker)heup, in elk geval op/tegen het lichaam heeft geschopt/getrapt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
3.
hij op of omstreeks 28 augustus 2008 in de gemeente Almere opzettelijk mishandelend zijn (stief)kind, althans een persoon (te weten [slachtoffer 2]), (met kracht) bij de hals/nek heeft gepakt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Ten aanzien van feit 1 en 2:
De rechtbank stelt de navolgende feiten vast:
Op 19 oktober 2009 komt er een melding binnen dat er een man door een vrouw zou zijn gestoken in de [adres] Almere. De verbalisanten treffen ter plaatse een man aan die verwondingen heeft aan zijn onderarm. Zijn echtgenote is ook nog in de woning. Zij verklaart dat zij is gestoken door haar man. De verbalisanten constateren bij de vrouw ook letsel. Op aanwijzen van de vrouw wordt een mes aangetroffen, dat in beslag wordt genomen. De man en de vrouw worden aangehouden en zij blijken te zijn genaamd [verdachte] en [slachtoffer 1].
Beiden hebben tegenover de politie – als verdachte – verklaringen afgelegd. Daaruit komt naar voren dat er ruzie was over een CD die de zoon van [slachtoffer 1] van beneden moest halen. Verdachte heeft dat tot tweemaal toe belet. [slachtoffer 1] heeft vervolgens haaar zoon opnieuw naar beneden gestuurd en is ook zelf naar beneden gegaan. Verdachte had inmiddels een mes gepakt en de zoon van [slachtoffer 1], toen deze weer naar boven wilde gaan, een schop gegeven. [slachtoffer 1] heeft verdachte toen geslagen, heeft een mes gepakt en is daarmee naar boven gegaan. [slachtoffer 1] is vervolgens weer naar beneden gegaan en heeft verdachte met opzet met een mes gestoken.
B. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om ter zake van het onder 1 ten laste gelegde tot een bewezenverklaring te komen. De officier van justitie acht het onder 2 ten laste gelegde op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte te bewijzen.
C. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich aangesloten bij de mening van de officier van justitie.
D. Beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen onder 1 primair ten laste is gelegd. Zij acht echter, in tegenstelling tot de officier van justitie en de verdediging, het onder 1 subsidiair wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert haar oordeel op het volgende.
De verbalisanten Ming Chu Lai en Louise van Rossum hebben op 19 oktober 2008, toen zij in de woning van verdachte en [slachtoffer 1] kwamen, een kras van ongeveer 7 centimeter op de bovenarm van [slachtoffer 1] waargenomen . Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard, dat hij, toen hij de zoon van [slachtoffer 1] voor de tweede keer naar boven had gestuurd, verwachtte dat [slachtoffer 1] vervolgens zelf naar beneden zou komen en dat hij uit voorzorg een mes heeft opgepakt. Toen [slachtoffer 1] hem heeft geslagen heeft hij zich verweerd met het mes in zijn hand . Door aldus te handelen heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans aanvaard, dat [slachtoffer 1] door dat mes werd getroffen en daarbij letsel zou oplopen en pijn zou ondervinden.
De door verdachte genoemde mogelijkheid dat [slachtoffer 1] zichzelf zou hebben verwond legt de rechtbank als hoogst onwaarschijnlijk terzijde, mede gelet op de verklaring van de zoon van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2].
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde eveneens wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert haar oordeel op de verklaring van [slachtoffer 2] en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 september 2009 .
Op 28 augustus 2008 kwam [slachtoffer 2] (geboren in 1996) uit school thuis, waar verdachte ook was. [slachtoffer 2] mocht voor straf niet naar buiten, maar deed dit toch. Verdachte is toen hij dit bemerkte naar buiten gegaan en heeft [slachtoffer 2] in de nek vastgegrepen en meegetrokken naar huis. Hierbij is [slachtoffer 2] gevallen en heeft hij zich bezeerd.
B. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht het onder 3 ten laste gelegde op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte te bewijzen.
C. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich aangesloten bij de mening van de officier van justitie.
D. Beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde eveneens wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert haar oordeel op de verklaring van [slachtoffer 2] en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 september 2009 .
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1 subsidiair.
hij op 19 oktober 2008 in de gemeente Almere opzettelijk mishandelend een persoon (te weten zijn, verdachtes, echtgenote, genaamd [slachtoffer 1]), met een mes in haar (boven)arm heeft gestoken, waardoor deze letsel heeft bekomen.
2.
hij op 19 oktober 2008 in de gemeente Almere opzettelijk mishandelend een persoon (te weten zijn, verdachtes, stiefzoon, genaamd [slachtoffer 2]), tegen de (linker)heup heeft geschopt, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
3.
hij op 28 augustus 2008 in de gemeente Almere opzettelijk mishandelend zijn (stief)kind, (te weten [slachtoffer 2]), (met kracht) bij de hals heeft gepakt, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
Van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Feit 1 subsidiair: Mishandeling, begaan tegen zijn echtgenote, strafbaar gesteld bij artikel 300, juncto artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2 en 3, telkens: Mishandeling, begaan tegen zijn kind, strafbaar gesteld bij artikel 300, juncto artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert het genoemde strafbare feit op.
Er zijn ook geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
A. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte terzake het onder 2 en 3 ten laste gelegde tot een werkstraf van 40 uur, subsidiair 20 dagen hechtenis, en een gevangenisstraf voor de duur van vier weken, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en aftrek van voorarrest bij een eventuele tenuitvoerlegging. De officier van justitie heeft voorts gevorderd de opheffing van het geschorste bevel tot bewaring. Hij heeft gepersisteerd bij zijn vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf.
B. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich kunnen vinden in de door de officier van justitie gevorderde straf. Zij heeft verzocht niet de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf te gelasten, maar de proeftijd met een jaar te verlengen.
C. Feit- en verdachte gerelateerde factoren
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 25 augustus 2009, waaruit blijkt dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met rapporten van Reclassering Nederland d.d. 6 en 13 augustus 2009.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. De rechtbank komt tot een hogere straf dan gevorderd, gelet op het feit dat de rechtbank tot een ruimere bewezenverklaring is gekomen.
7. TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
8. VORDERING TENUITVOERLEGGING VOORWAARDELIJKE VEROORDELING
Gelet op het voorgaande en op het bepaalde in artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht acht de rechtbank termen aanwezig alsnog de tenuitvoerlegging te gelasten van de door de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad bij vonnis d.d. 15 mei 2007 opgelegde voorwaardelijke taakstraf.
Ten aanzien van de tenlastelegging
Verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en verklaart verdachte derhalve strafbaar.
Legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 80 uren.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 40 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het aantal niet verrichte uren taakstraf .
De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
Van de taakstraf zal een gedeelte, groot 60 uren, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging
Gelast de tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 07.602164-07 bij vonnis d.d. 15 mei 2007 van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad voorwaardelijk aan verdachte opgelegde straf, te weten een werkstraf van 40 uren.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 20 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het aantal niet verrichte uren taakstraf .
Aldus gewezen door mr. J.E. van den Steenhoven-Drion, voorzitter, mrs. M.C.P. de Ridder en G. Blomsma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Ruitenbeek, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 oktober 2009.