vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 151451 / HA ZA 08-1369
Vonnis van 11 november 2009
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. R.J. Verweij,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. H.J. Voors.
Partijen zullen hierna eiser en gedaagde genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 februari 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 6 april 2009
- de conclusie van repliek tevens akte houdende wijziging van eis
- de conclusie van dupliek tevens antwoordakte.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Eiser exploiteert onder de naam [autohandel] te [woonplaats] een autohandel en houdt zich in dat kader bezig met de in- en verkoop van tweedehands auto’s. Gedaagde heeft een onderneming gehad onder de naam Autobedrijf [naam].
2.2. Gedaagde heeft in juni/juli 2006 aan eiser enige (twee of drie) auto’s verschaft, die eiser vervolgens aan derden heeft doorverkocht. Het betrof hier ‘omgekatte’ van diefstal afkomstige auto’s, die nadien door het Openbaar Ministerie bij deze derden strafvorderlijk in beslag zijn genomen, waarna eiser met behulp van zijn rechtsbijstandverzekeraar met de betrokkenen een regeling heeft getroffen.
2.3. Gedaagde is - evenals zijn broer [broer], met wie hij op zakelijk gebied veel optrok - betrokken geweest bij en strafrechtelijk veroordeeld voor het omkatten van auto’s.
3. Het geschil
3.1. Eiser vordert samengevat - na wijziging van eis de verklaring voor recht dat gedaagde jegens eiser toerekenbaar is tekort geschoten en/of jegens eiser onrechtmatig heeft gehandeld, de veroordeling van gedaagde tot betaling van EUR 15.899,84, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, alsmede tot vergoeding van alle schade, nader op te maken bij staat en in de proceskosten.
3.1.1. Het gaat in dezen om een Ford Focus met kenteken [kenteken a] (hierna: de Ford), een Fiat Palio met kenteken [kenteken b] (hierna: de Fiat) en een Renault Laguna met kenteken [kenteken c], c.q. [kenteken d] (hierna: de Renault). Eiser beroept zich erop dat gedaagde bij de verkoop van deze drie auto’s tekort is geschoten in de nakoming van diens verplichting ex de artikelen 7:9 en 7:15 BW de eigendom (zonder last of beperking) daarvan over te dragen, c.q. dat gedaagde jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld.
3.1.2. Eiser heeft de Ford van gedaagde gekocht voor EUR 5.100,00 en verkocht aan
JM Logistiek B.V. voor EUR 5.900,00 en EUR 1.500,00 aan laatstgenoemde als schadevergoeding betaald. De Fiat heeft eiser van gedaagde gekocht voor EUR 2.750,00 en verkocht aan mevrouw [mevrouw] voor EUR 3.850,00; aan laatstgenoemde heeft eiser een schadevergoeding betaald van EUR 1.116,96. De Renault is van gedaagde gekocht voor EUR 6.750,00 en doorverkocht aan de heer [heer] voor EUR 7.850,00 die deze laatste koopovereenkomst heeft ontbonden, waarna eiser aan [heer] EUR 9.000,00 (aankoopbedrag vermeerderd met schadevergoeding) heeft voldaan. Na het vrijgeven door het Openbaar Ministerie bleek de Renault beschadigd, welke schade ten bedrage van
EUR 1.532,88 is hersteld. Eiser heeft de Renault daarna verkocht voor
EUR 4.000,00. Per saldo heeft eiser deswegen tot op heden in totaal een schade geleden van
EUR 13.232,88.
3.2. Gedaagde voert gemotiveerd verweer.
3.2.1. Betoogd wordt dat eiser wist dat de auto’s van diefstal afkomstig waren en dat gedaagde daartoe door eiser is benaderd. Wat betreft de Ford voert hij voorts aan dat het kentekenbewijs van deze auto op zijn naam stond (en niet op naam van J. de Schaar) en dat de verkoopprijs EUR 2.750,00 bedroeg. De Renault is niet van gedaagde maar van zijn broer [broer] (op wiens naam de auto stond) afgenomen.
3.2.2. Ook de (hoogte van) de gevorderde schade wordt betwist.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. In confesso is dat gedaagde met betrekking tot de onderhavige gestolen auto’s (zie ten aanzien van de Renault hierna rechtsoverweging 4.2) beschikkingsonbevoegd was en hij daarvan de eigendom niet aan eiser heeft overgedragen; vgl. daaromtrent artikel 3:86 lid 3 BW. Gedaagde voert evenwel aan dat eiser precies wist wat hij kreeg, te weten auto’s die van diefstal afkomstig waren. Derhalve zal bewijslevering hier duidelijkheid moeten brengen.
4.1.1. Ten aanzien van de bewijslastverdeling overweegt de rechtbank als volgt. Grondslag van de vordering van eiser is dat het hier ging om een reguliere verkoop en dat gedaagde derhalve gehouden was de litigieuze auto’s in eigendom aan hem over te dragen en dat, nu daarvan geen sprake is geweest, het toerekenbaar tekortschieten van gedaagde daarmee gegeven is. Het verweer van gedaagde houdt in de kern in dat hij betwist dat hun rechtsverhouding een - tot eigendomsoverdracht verplichtende - overeenkomst behelsde; integendeel: inherent daaraan was volgens gedaagde nu juist dat die eigendomsoverdracht daarvan geen onderdeel uitmaakte.
4.1.2. De betreffende bewijslast rust naar het oordeel van de rechtbank op eiser en de rechtbank zal hem daartoe overeenkomstig zijn gespecificeerde bewijsaanbod toelaten, in voege als in het dictum vermeld. Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv is immers de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten belast met het bewijs van deze feiten. Uit deze regel kan niet worden afgeleid dat de wederpartij de feiten moet bewijzen die zij stelt ter motivering van haar betwisting van eerderbedoelde feiten.
4.1.3. Volledigheidshalve merkt de rechtbank nog op dat zij op basis van hetgeen dienaangaande thans in de procedure is gebleken, c.q. de betreffende producties waar eiser zich op beroept (die genoegzaam zijn bestreden door gedaagde), geen aanleiding ziet om er voorshands vanuit te gaan dat de grondslag van de vordering van eiser, behoudens tegenbewijs, in zoverre reeds voor bewezen kan worden gehouden.
4.2. Het overige debat tussen partijen ten aanzien van de diverse auto’s geeft eveneens aanleiding tot bewijslevering. Conform de hiervoor gemelde hoofdregel rust ook op dit punt de bewijslast op eiser, in het bijzonder dat de koopsom van de Ford EUR 5.100,00 - en niet EUR 2.750,00 - bedroeg (om proces-economische redenen wordt dit nu al te bewijzen opgedragen, hoewel deze kwestie uiteraard pas relevantie heeft indien komt vast te staan dat gedaagde daadwerkelijk schadeplichtig is) en dat de Renault door gedaagde - en niet door diens broer - aan eiser is verkocht. Wat betreft dat laatste is evenwel geen afzonderlijke bewijsopdracht vereist aangezien die kwestie geacht kan worden te zijn begrepen onder het in rechtsoverweging 4.1 bedoelde probandum en, bij de weging van het bijgebrachte bewijs, in dat kader eveneens zal kunnen worden beoordeeld.
4.3. In een later stadium van de procedure zal eiser zo nodig (al dan niet ter gelegenheid
van een comparitie van partijen) in de gelegenheid worden gesteld zijn beweerdelijk geleden schade nader te onderbouwen, mede gelet op het daartegen gerichte verweer van gedaagde.
4.4. Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
4.5. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. draagt eiser op te bewijzen dat hij met gedaagde een reguliere koopovereenkomst ten aanzien van de Ford, de Fiat en de Renault is aangegaan, met dien verstande dat gedaagde uit dien hoofde tevens gehouden was aan hem de eigendom van die auto’s over te dragen,
5.2. draagt eiser op te bewijzen dat de overeengekomen en aan gedaagde betaalde koopsom van de Ford EUR 5.100,00 bedroeg,
5.3. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 25 november 2009 voor uitlating door eiser en door eiser of zij bewijs willen leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.4. bepaalt dat eiser en eiser, indien zij geen bewijs door getuigen willen leveren maar wel bewijsstukken willen overleggen, die stukken direct in het geding moeten brengen,
5.5. bepaalt dat eiser en eiser, indien zij getuigen willen laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op maandagen, dinsdagen, donderdagen en vrijdagen in de maanden december 2009 tot en met februari 2010 direct moeten opgeven, waarna dag en uur van de getuigenverhoren zullen worden bepaald,
5.6. bepaalt dat de getuigenverhoren zullen plaatsvinden op de terechtzitting van mr. T.R. Hidma in het gerechtsgebouw te [woonplaats] aan de Luttenbergstraat 5,
5.7. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.8. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2009.