vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 153224 / KG ZA 09-11
Vonnis in kort geding van 9 juni 2009
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. W.M. Limberger, te Zwolle,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. G.E.J. Kornet, te Zwolle.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van [gedaagde]
- de brieven van [eiser] houdende een verzoek tot aanhouding namens beide partijen van 2 maart 2009, 31 maart 2009, 14 april 2009 en 28 april 2009
- de brieven houdende een verzoek om vonnis te wijzen van 11 mei 2009 van [eiser] en [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Tussen [eiser] en [gedaagde] is op 1 april 2008 een vonnis in kort geding gewezen door de voorzieningenrechter van deze rechtbank. Dit kort geding had betrekking op een eerder gesloten vaststellingsovereenkomst d.d. 24 oktober 2007. In dat kort geding vorderden beide partijen over en weer nakoming van diverse verplichtingen uit gemelde vaststellingsovereenkomst.
2.2. De voorzieningenrechter heeft alstoen, voor zover thans van belang, geoordeeld:
“ 5.2. (…) Nu [gedaagde] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de gehele portefeuille inmiddels aan [eiser] is overgedragen, kan in redelijkheid niet van [eiser] worden verlangd dat hij van zijn kant de betalingsverplichtingen jegens [gedaagde] – die volgens de vaststellingsovereenkomst zouden ingaan per 1 februari 2008 – wel nakomt.
6.3 Gezien het hiervoor overwogene zou naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in een bodemprocedure de vordering van [gedaagde] uit hoofde van de akte van geldlening hoogstwaarschijnlijk toewijsbaar worden geoordeeld, met dien verstande dat [eiser] zijn betalingsverplichtingen jegens [gedaagde] (…) terecht heeft opgeschort. [gedaagde] zal zo spoedig mogelijk alsnog aan zijn overdrachtsverplichtingen moeten voldoen, wil hij aanspraak kunnen maken op betaling door [eiser]. Het onder a. gevorderde zal dan ook worden afgewezen, terwijl het onder b. gevorderde toewijsbaar is vanaf de eerste dag van de maand volgende op de volledige overdracht van de portefeuille aan [eiser].
6. 5 Ten aanzien van het onder c. en d. gevorderde heeft [eiser] zich ter zitting bereid verklaard hieraan te voldoen.
De voorzieningenrechter zal, gezien deze bereidverklaring van [eiser], het onder c. en d. gevorderde toewijzen zoals in het dictum te formuleren.
6.6. De gevorderde dwangsommen zullen worden beperkt als hierna in het dictum te melden.
7.5 bepaalt dat [eiser] ingevolge artikel 4 van de tussen partijen gesloten akte van verpanding iedere eerste dag van de maand een bijgewerkte door of namens hem ondertekende pandlijst ter beschikking dient te stellen van [gedaagde],
7.6 bepaalt dat [eiser] voor iedere dag dat hij in gebreke blijft met het onder 7.5. bepaalde, aan [gedaagde] een dwangsom verbeurt van EUR 500,00, tot een maximum, van EUR 20.000,00,
7.7 bepaalt dat [eiser] ingevolge artikel 13 van bovenbedoelde akte van verpanding iedere eerste dag van de maand een overzicht dient te verstrekken van de rekening-courant van de verzekeringsmaatschappijen, makelaars in assurantiën en inkoopcombinaties en de hypotheekverstrekkers met bijbehorende prolongatieoverzichten,
7.8 bepaalt dat [eiser] voor iedere dag dat hij in gebreke blijft met het onder 7.7. bepaalde, aan [gedaagde] een dwangsom verbeurt van EUR 500,00, tot een maximum, van EUR 20.000,00,
7.9 verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad.”
2.3. Op 12 juni 2008 heeft [gedaagde] bij brief aangezegd dat [eiser] voornoemde dwangsommen had verbeurd. Op 8 december 2008 is terzake executoriaal beslag gelegd.
3.1. [eiser] vordert in dezen samengevat - [gedaagde] te bevelen de executie te staken. [eiser] voert hiertoe aan:
a. De verplichtingen van [eiser] tot het ter beschikking stellen van pandlijsten en het verstrekken van, onder meer, de prolongatieoverzichten, kan niet los worden gezien van de overige verplichtingen van partijen over en weer. Nu [gedaagde] nog immer zijn verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst niet na komt, is er sprake van schuldeisersverzuim en is [eiser] gerechtigd zijn verplichtingen op te schorten.
b. Het is disproportioneel dat [gedaagde] zich verrijkt door het incasseren van een bedrag van EUR 40.000,00, terwijl de volledige verzekeringsportefeuille nog niet aan [eiser] is overgedragen en hij derhalve nog geen volledige inkomsten hieruit kan genereren.
c. De verplichtingen uit het vonnis zijn wel nagekomen. Enkele pandlijsten zijn weliswaar te laat ingediend; dit echter door toedoen van [gedaagde]. Het verstrekken van de prolongatieoverzichten is uitgebleven omdat dit te veel werk is voor [eiser] en niet duidelijk is waarom [gedaagde] deze zou moeten ontvangen.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Schuldeisersverzuim
4.1. Voorop moet worden gesteld dat de voorzieningenrechter bij vonnis van 1 april 2008 een verplichting, versterkt door een dwangsom, heeft opgelegd. Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld. Een en ander dient bijgevolg te worden nagekomen. Voorts heeft te gelden dat eenmaal verbeurde dwangsommen verbeurd blijven.
4.2. Een uitzondering op dit beginsel vormt artikel 611d Rv, dat bepaalt dat de rechter die de dwangsom heeft opgelegd op vordering van de veroordeelde de dwangsom kan opschorten of opheffen, welk artikel restrictief dient te worden uitgelegd. Er is geen plaats om daarnaast een beroep op schuldeisersverzuim toe te staan als rechtvaardiging van het niet nakomen van een vonnis. Onderhavig beroep op schuldeisersverzuim zal dan ook worden beoordeeld in het kader van artikel 611d Rv.
Gelet op het voorgaande moet worden nagegaan of de door [eiser] aangevoerde omstandigheden leiden tot de conclusie dat het voor [eiser] onmogelijk was aan de veroordeling te voldoen.
4.3. [eiser] heeft aangegeven dat hem niet kan worden verweten niet te voldoen aan het vonnis van 1 april 2008, nu [gedaagde] in gebreke blijft met de nakoming van de vaststellingsovereenkomst. Meer in het bijzonder zou [gedaagde] nog immer niet zijn overgegaan tot de overdracht van de volledige aan [eiser] toekomende verzekeringsportefeuille.
Deze stelling, wat daar verder ook van zij, rechtvaardigt echter niet de conclusie dat van een onmogelijkheid tot nakoming kan worden gesproken. Bij vonnis van 1 april 2008 heeft de voorzieningenrechter immers reeds overwogen dat [gedaagde] nog niet over is gegaan tot het overdragen van de portefeuille, hetgeen niet in de weg stond aan het opleggen van de onderhavige verplichtingen aan [eiser]. Voorts blijkt uit meergenoemd vonnis dat [eiser], terwijl [gedaagde] destijds evenmin had voldaan aan zijn verplichting tot overdracht, heeft toegezegd de verplichtingen te zullen nakomen.
Voor zover [eiser] desondanks van mening was dat de aan hem opgelegde verplichtingen tot toezenden van de pandlijsten en prolongatieoverzichten niet van hem kon worden gevergd zolang [gedaagde] niet had voldaan aan zijn verplichtingen, had het op de weg van [eiser] gelegen hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van 1 april 2008. Nu hij dit heeft nagelaten en het geschil tussen partijen niet wezenlijk anders is dan ten tijde van het vorige kort geding, kan niet worden geoordeeld dat het al dan niet volledig overdragen van de portefeuille door [gedaagde] moet worden gekwalificeerd als een onmogelijkheid die de tijdelijke opschorting van de dwangsommen eist. Het onder a aangevoerde kan dan ook niet leiden tot de slotsom dat de dwangsommen moeten worden opgeschort of opgeheven.
Disproportionaliteit van de executie
4.4. Het betoog van [eiser] dat [gedaagde] wordt verrijkt door de onderhavige executie dan wel dat het disproportioneel is dat [gedaagde] thans EUR 40.000,00 zal ontvangen, terwijl [gedaagde] niet nakomt, zal eveneens moeten worden beoordeeld aan de hand van artikel 611d Rv.
4.5. Ook ten aanzien van deze stelling van [eiser] geldt dat geen standpunten naar voren zijn gebracht, welke nog onbekend waren ten tijde van het vonnis van 1 april 2008. Derhalve valt niet in te zien waarom het feit dat [gedaagde] nog niet zou zijn nagekomen, tot opheffing of opschorting van de dwangsommen ten laste van [eiser] moet leiden.
Dat de dwangsommen inmiddels tot een bedrag van EUR 40.000,00 zouden zijn verbeurd, maakt dit niet anders. [eiser] had het immers zelf in de hand of hij dwangsommen aan [gedaagde] zou verbeuren. Voorts staat het al dan niet verbeuren van dwangsommen er niet aan in de weg dat [eiser] zelf rechtsmaatregelen had kunnen nemen teneinde [gedaagde] tot de overdracht van de portefeuille te bewegen.
4.6. De onder b gestelde disproportionaliteit kan aldus evenmin tot toewijzing van de vordering leiden.
Verplichtingen zijn wel nagekomen
4.7. Ook in deze stelling kan [eiser] niet worden gevolgd. [eiser] erkent bij dagvaarding dat hij enkele pandlijsten te laat heeft toegezonden aan [gedaagde]. Weliswaar betoogt [eiser] dat dit is veroorzaakt door “opstartproblemen” en de opstelling van [gedaagde], doch hij licht deze stellingen niet toe. Voorts zijn de in het vonnis genoemde verplichtingen geen andere dan die welke [eiser] reeds bij de vaststellingsovereenkomst uit 2007 op zich had genomen, zodat onduidelijk is waarom er sprake zou zijn van opstartproblemen, of op welke wijze [gedaagde] het toezenden van pandlijsten zou hebben bemoeilijkt.
Ter zitting heeft [eiser] voorts meermaals aangegeven dat de prolongatieoverzichten
- die krachtens punt 7.7 van het vonnis van 1 april 2008 moeten worden toegezonden aan [gedaagde] - niet door hem zijn verzonden. Dit zou volgens [eiser] veel te veel werk opleveren, terwijl [gedaagde] deze overzichten volgens [eiser] niet nodig zou hebben.
Dat het vonnis niet is nagekomen is vooralsnog aldus voldoende gebleken.
4.8. Voor zover [eiser] heeft willen betogen dat [gedaagde] geen of onvoldoende belang heeft bij executie van het vonnis geldt dat de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorst, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.9. Van een dergelijke situatie is echter geen sprake. Het vonnis berust niet op een juridische of feitelijke misslag noch waren de aangevoerde feiten ten tijde van het te executeren vonnis nog niet bekend. Voorts heeft [gedaagde] genoegzaam toegelicht dat en waarom hij belang hecht aan de ontvangst van de prolongatieoverzichten en het tijdig toezenden van de pandlijsten.
4.10. Het aangevoerde kan al met al het staken van de executie niet rechtvaardigen.
4.11. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- vast recht EUR 262,00
- salaris procureur 452,00
Totaal EUR 714,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 714,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2009.