ECLI:NL:RBZLY:2009:BL4222

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
2 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
156790 / HA ZA 09-560
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een vaststellingsovereenkomst inzake terugbetaling van een lening en de kwalificatie als risicokapitaal

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 2 december 2009 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee besloten vennootschappen. Eiseres vorderde een bedrag van EUR 366.000,00 van gedaagde, dat zij als lening had verstrekt. De lening was oorspronkelijk EUR 680.000,00 en was in rekening-courant verantwoord. Gedaagde betoogde dat de verstrekte gelden risicokapitaal betroffen en dat er geen verplichting tot terugbetaling bestond. De rechtbank heeft de vordering van eiseres integraal toegewezen, waarbij zij oordeelde dat gedaagde tekort was geschoten in haar stelplicht en dat de uitleg van de contractbepaling niet kon worden gevolgd. De rechtbank overwoog dat de vaststellingsovereenkomst, die tussen eiseres en gedaagde was gesloten, duidelijk maakte dat de lening moest worden terugbetaald. Gedaagde had onvoldoende onderbouwd dat de overeenkomst vernietigbaar was wegens dwaling of bedrog. De rechtbank concludeerde dat de hoofdsom van de lening voor toewijzing gereed lag en dat gedaagde ook de wettelijke rente en proceskosten moest vergoeden. De proceskosten aan de zijde van eiseres werden begroot op EUR 9.908,25, inclusief beslagkosten van EUR 2.474,03. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 156790 / HA ZA 09-560
Vonnis van 2 december 2009
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[ eiseres],
gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. V.F.M. Jongerius,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde].,
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. P.F. Schepel.
Partijen zullen hierna eiseres en gedaagde genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 juli 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 18 augustus 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De besloten vennootschap [A.] (hierna: [A.]) en eiseres hebben omstreeks 22 juli 2004 de onderneming van gedaagde opgericht. [A.] houdt daarin thans 75% van de aandelen en eiseres 15%, alsmede Troje Participaties B.V. (hierna: Troje), waarvan de heer [B.] (hierna: [B.]) bestuurder en enig aandeelhouder is, - na verkoop door [A.] begin 2006 - 10%.
2.2. De heer [C.] (hierna: [C.]) is bij de oprichting tot statutair bestuurder van gedaagde benoemd; daarnaast bestond tussen [C.] en gedaagde een arbeidsverhouding.
2.3. In een door [C.] opgesteld verslag van een bespreking op 10 januari 2006 tussen hem, [D.], destijds bestuurder en ook thans nog indirect (via [A.]) enig aandeelhouder van [A.], en [B.] staat onder meer onder het kopje ‘Financiering [gedaagde]/resultaat 2005’: Financiering dient zoveel mogelijk via externe financiering te geschieden. Het risicokapitaal moet naar evenredigheid door aandeelhouders worden ingebracht. Desnoods moeten Jos en Huub maar verwateren.
2.4. Tussen eiseres, gedaagde en [C.] is op 1 juli 2008 een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarbij [C.] zijn functie als statutair bestuurder per die datum heeft neergelegd; tevens zijn daarbij tussen betrokkenen nadere afspraken gemaakt omtrent het beëindigen van de arbeidsrelatie tussen gedaagde en [C.].
2.5. In deze vaststellingsovereenkomst staat onder 16: Werknemer heeft, al dan niet via zijn vennootschap, een lening verstrekt aan werkgever. Deze lening zal conform de tussen partijen gemaakte afspraken worden terugbetaald. Met ‘werknemer’ is [C.] bedoeld, met ‘werkgever’ gedaagde.
3. Het geschil
3.1. Eiseres vordert samengevat - veroordeling van gedaagde tot betaling van
EUR 366.000,00, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente vanaf 1 januari 2009 en proceskosten, waaronder die van de conservatoire maatregelen.
3.1.1. Eiseres beroept zich - mede onder verwijzing naar de vaststellingsovereenkomst, als hiervoor geciteerd - op een tussen partijen in december 2006 gesloten overeenkomst van geldlening, op grond waarvan eiseres aan gedaagde een bedrag ter leen is versterkt in de periode van september 2005 tot en met december 2006 in rekening-courant, in hoofdsom groot EUR 680.000,00. Door gedaagde zijn in mindering daarop en tevens ter vergoeding van rente aan eiseres bepaalde bedragen voldaan. Op 31 december 2007 bedroeg het saldo van de vordering een bedrag groot EUR 419.053,00; het betreffende overzicht werd jaarlijks door gedaagde aan eiseres verstrekt. Volgens [B.] bedroeg de vordering van eiseres per 31 december 2008 EUR 366.000,00, inclusief rente en kosten.
3.1.2. Tussen partijen is overeengekomen dat de geldlening per direct en volledig opeisbaar zou zijn op het moment dat [C.] niet langer werkzaam zou zijn binnen gedaagde, zijnde 1 januari 2009. Op grond van hetgeen in de vaststellingsovereenkomst is bepaald, is volgens eiseres de overeenkomst van geldlening met ingang van die datum derhalve direct en volledig opeisbaar.
3.2. Gedaagde voert gemotiveerd verweer.
3.2.1. Gedaagde verwijst in haar conclusie van antwoord naar het in rechtsoverweging 2.3 geciteerde verslag. Gedaagde betoogt dat, in lijn daarmee, een lening van de Rabobank is aangetrokken en dat het verschil tussen deze laatste lening en de financieringsbehoefte van gedaagde naar rato van ieders belang door de aandeelhouders diende te worden verstrekt: eiseres heeft daartoe EUR 498.000,00 en Troje EUR 238.000,00 gestort, doch [C.] wenste dat haar kapitaalstorting de vorm van een ‘lening’ kreeg, in verband met het verschil in fiscale behandeling. Volgens gedaagde heeft eiseres niets meer van haar te vorderen, nu gedaagdes kapitaal als gevolg van geleden verliezen volledig is verdampt.3.2.2. Bij conclusie na comparitie heeft gedaagde zijn verweer nader aangevuld. De term ‘risicokapitaal’ betekent dat er geen verplichting tot terugbetaling bestaat indien en voor zover dat eigen vermogen ontoereikend is (geworden); onderhavige ‘lening’ heeft karaktertrekken van een achtergestelde lening. Met andere woorden: eiseres heeft geen gewone geldlening in rekening-courant aan gedaagde verstrekt, maar risicokapitaal als hiervoor omschreven. Een en ander is bewust door [C.] verzwegen voor de nieuwe bestuurders van [A.]. Het betreffende onderdeel van de vaststellingsovereenkomst is daarom wegens dwaling, c.q. bedrog vernietigbaar. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid is het bovendien onaanvaardbaar dat eiseres, waarvan [C.] enig aandeelhouder en bestuurder is, thans nog terugbetaling zou krijgen.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Door gedaagde is erkend dat eiseres aan haar gelden heeft verstrekt, dat deze als geldlening in rekening-courant in haar boeken en jaarrekeningen zijn verantwoord, dat daarover rente is vergoed en reguliere aflossingen in termijnen zijn betaald. Voorts erkent gedaagde dat tijdens de onderhandelingen over het ontslag van [C.] als bestuurder van gedaagde is gesproken over aflossing van de lening.
4.2. Gemelde onderhandelingen hebben geresulteerd in de in rechtsoverweging 2.5. weergegeven tekst, luidende: Werknemer heeft, al dan niet via zijn vennootschap, een lening verstrekt aan werkgever. Deze lening zal conform de tussen partijen gemaakte afspraken worden terugbetaald. Aan de door gedaagde wegens dwaling, c.q. bedrog - wat daar verder ook van zij - ingeroepen vernietigbaarheid van de vaststellingsovereenkomst dient te worden voorbij gegaan aangezien gedaagde deze stelling hoe dan ook onvoldoende heeft geconcretiseerd en onderbouwd. Ten aanzien van de uitleg van onderhavige passage overweegt de rechtbank het volgende.
4.2.1. De rechtbank stelt voorop dat het voor het antwoord op de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij van belang kan zijn tot welke maatschappelijk kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht (vgl. HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635). Daarbij zijn telkens van beslissende betekenis alle concrete omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Dit betekent onder meer dat de uitleg van een schriftelijk contract niet dient plaats te vinden op grond van alleen maar de taalkundige betekenis van de bewoordingen waarin het is gesteld. In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis die deze bewoordingen, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van dat geschrift echter vaak wel van groot belang (vgl. HR 20 februari 2004, NJ 2004, 34). Voor een taalkundige/grammaticale uitleg bestaat eerder aanleiding indien het een zuiver commerciële transactie betreft tussen professionele partijen die worden bijgestaan door ter zake deskundige adviseurs (HR 19 januari 2007, NJ 2007, 575 en HR 29 juni 2007, NJ 2007, 576).
4.2.2. Indachtig vorenstaande criteria ligt in dezen bedoelde taalkundige/grammaticale uitleg in de rede, waar deze vaststellingsovereenkomst is aangegaan tussen professionele partijen in een zakelijke context als hiervoor bedoeld. Bij gevolg gaat de rechtbank ervan uit dat het hier inderdaad gaat om een lening die moet worden terugbetaald. Wat betreft de - in de tekst van deze bepaling - niet geconcretiseerde zinsnede ‘conform de tussen partijen gemaakte afspraken’ wil gedaagde ingang doen vinden dat hiermee tot uitdrukking is gebracht dat er geen verplichting tot terugbetaling bestaat indien en voor zover het eigen vermogen van gedaagde ontoereikend is (geworden). De rechtbank volgt haar daarin niet. Zonder nadere toelichting die evenwel ontbreekt, is deze uitleg immers geenszins aannemelijk geworden aangezien gedaagde zelf aangeeft dat haar vermogen als gevolg van geleden verliezen volledig was verdampt (per eind juni 2009 bedroeg het negatief vermogen naar eigen zeggen EUR 11,8 miljoen) en dat deze verliezen ook de hoofdoorzaak van het ontslag van [C.] als bestuurder was. Een en ander houdt in dat in de uitleg van gedaagde ten tijde van het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst reeds vast zou hebben gestaan dat van enige terugbetaling geen sprake zou kunnen zijn, hetgeen niet alleen op gespannen voet staat met haar eigen stelling dat tijdens de onderhandelingen over het ontslag van [C.] als bestuurder van gedaagde is gesproken over aflossing van de lening doch ook aan de litigieuze bepaling onder de gegeven omstandigheden iedere redelijke betekenis zou ontbreken.
4.2.3. Het desbetreffende bevrijdende verweer van gedaagde wordt al met al verworpen, nu haar stellingen dit standpunt onvoldoende kunnen dragen. Voor bewijslevering is aldus geen plaats. De rechtbank vermag op grond van het daaromtrent door gedaagde gestelde evenmin in te zien dat terugbetaling van de lening door gedaagde aan eiseres naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
4.3. De conclusie van vorenstaande is dat de overigens qua hoogte niet bestreden hoofdsom voor dadelijke toewijzing gereed ligt. Buitengerechtelijke kosten zijn door eiseres wel aangekondigd maar in het petitum niet gevorderd, zodat deze geen verdere bespreking behoeven. De verschuldigdheid van de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW is door gedaagde gemotiveerd betwist, op welke argumentatie eiseres vervolgens niet is ingegaan. De rechtbank houdt het ervoor dat zij haar standpunt hier niet langer handhaaft, zodat over gemelde hoofdsom de subsidair gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen, en wel vanaf 1 januari 2009 (met welke ingangsdatum gedaagde op zich heeft ingestemd).
4.4. Gedaagde zal tenslotte als in het ongelijke gestelde partij in de proceskosten worden verwezen, die van het beslag daaronder begrepen. De kosten in het incident aan de zijde van gedaagde worden op nihil begroot aangezien haar conclusie van antwoord in het incident tevens heeft gediend als antwoordconclusie in de hoofdzaak.
4.4.1. Gemelde beslagkosten worden begroot op EUR 474,03 voor verschotten en EUR 2.000,00 voor salaris advocaat (1 rekest x EUR 2.000,00).
4.4.2. De proceskosten aan de zijde van eiseres worden begroot op:
- dagvaarding EUR 72,25
- overige explootkosten 0,00
- vast recht 4.836,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 5.000,00 (2,5 punten × tarief EUR 2.000,00)
Totaal EUR 9.908,25
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt gedaagde om aan eiseres te betalen een bedrag van EUR 366.000,00 (driehonderdzesenzestig duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 1 januari 2009 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt gedaagde in de beslagkosten, tot op heden begroot op EUR 2.474,03,
5.3. veroordeelt gedaagde in de proceskosten, aan de zijde van eiseres tot op heden begroot op EUR 9.908,25,
5.4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2009.