In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad, vorderden eisers, wonende te Almere, veroordeling van gedaagden tot betaling van bedragen die voortvloeien uit een eerdere procedure tegen ABN AMRO Bank. De eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.A.J. van Putten, stelden dat gedaagden zich op basis van een op 19 maart 2008 gesloten overeenkomst hadden verplicht om diverse schulden van eisers over te nemen. Deze overeenkomst betrof een lening van EUR 21.000,- waarvoor eisers een woning in Marokko als onderpand hadden gegeven. Eisers stelden dat zij een bedrag van EUR 7.000,- van een familielid hadden geleend en dit bedrag contant aan gedaagde 1 hadden betaald, naast andere betalingen aan gedaagde 1 voor gemaakte kosten en verleende diensten.
Gedaagde 1, vertegenwoordigd door advocaat mr. B. Bijlsma, verweerde zich door te stellen dat hij geen partij was bij de overeenkomst en dat hij de schuld van eisers bij ABN AMRO Bank niet had overgenomen. Gedaagde 2, vertegenwoordigd door advocaat mr. F.S. Boedhoe, voerde aan dat de overeenkomst was ontbonden en dat hij geen zaken meer wilde doen met gedaagde 1. De rechtbank constateerde dat er onduidelijkheid bestond over de gang van zaken tussen partijen en de rol van gedaagden in de overeenkomst.
De rechtbank besloot een comparitie te bevelen om inlichtingen te vragen en te onderzoeken of partijen tot een minnelijke regeling konden komen. De zitting zou plaatsvinden op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd, waarbij partijen in persoon aanwezig moesten zijn. De rechtbank hield verdere beslissingen aan en wees partijen erop dat zij bij niet verschijnen ter comparitie de gevolgen konden ondervinden. Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Hulst en openbaar uitgesproken op 13 januari 2010.